INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

3 - Bezige baasjes - Outward bound - Vanavond dropping!

Bezige baasjes.

 

Nog een derde keer kreeg ik met die dokter te maken, maar dat betrof geen blessure.

Ik voelde me al weken niet echt lekker, en, toen ik me dat in het voorbijgaan een keer in zijn bijzijn liet ontvallen, nodigde hij me uit om even met hem te komen praten in zijn auto : dat was zijn spreekkamer op het kamp. Hij was er gauw achter wat er mis was, zei hij. Ik sliep veel te weinig, en werkte te hard. Een middagdutje was bij dit werk met zijn permanent slaaptekort éigenlijk onontbeerlijk.

 

Dat te weinig slapen was inderdaad een kampkwaal. Als de jongens in bed lagen, om half elf, zagen wij, de leiders en leidsters, elkaar al uithangend in de stafkamer om wat te bekomen. We praatten dan wat na, en smikkelden wat, en dat werd al gauw twaalf uur of later. En al om half zeven moesten de jongens weer op, en wij dus om zes uur zelfs.

Wijs was dat nachtbraken dus misschien niet, maar omdat we ook in het weekend doorwerkten ontstond er geen natuurlijk ritme van laat en vroeg naar bed; en bovendien was het meestal ook te gezellig in de stafkamer, waar onze eigen dag eigenlijk pas begon.

 

Vandaar dat middagdutje. De meeste anderen deden dat al, maar ik had dat tot dan toe voor wat voorbarig ouwemannen-gedrag versleten. Bovendien had ik veel te veel andere dingen te doen, en blaakte ik nog van enthousiasme. Ik was me helemaal niet bewust van slaap, of van vermoeidheid.

Maar sindsdien paste ik mijn rustpatroon wél aan.

Ons werkschema was naar de maatstaven van de Arbeidswet ook wel wát overbemeten, om het zacht uit te drukken.

We hadden veertien dagen achter elkaar de hele dag dienst, en 's nachts eigenlijk ook nog: je kamer was in je eigen barak, en als er 's nachts iets was, was dat jóuw werk. Je had alleen resttijd als je jongens naar de opleiding waren : van 9 tot 12 en van half twee tot half vijf.

 

Maar de ochtendtijd ging dan doorgaans al op aan achtergrond-verzorging : met jongens naar de dokter of de tandarts, rapporten maken, besprekingen met de psycholoog of therapeut, dat soort dingen. Verder materialen halen, reparaties uitvoeren, spelen voorbereiden of brieven aan hun ouders schrijven : kortom we mochten blij zijn als dat in die paar uur lukte, en anders ging je 's middags door.

Voor je eigen zaken had je maar een paar losse uren per week, die vlot opgingen aan studie of boodschappen en dergelijke. Om maar te zwijgen van : als je zieken-in-bed had, die je aanwezigheid nodig hadden, of bezoekers die je moest rondleiden en te woord staan.

Van die paar vrije uren dan ook nog sláap afhalen leek ál te onvoordelig. Pas na veertien dagen had je dan twee dagen vrij, en dán sliep je wat uit.

 

De eerste keer dat de jongens een week vrij hadden en allemaal naar huis gingen – om de drie maanden was dat – ging ik, toen ik ze 's morgens op de bus gezet had, om half acht meteen weer terug naar bed. Ik werd pas om zeven uur op mijn klok wakker. Ik meende dat het al avond was, en wilde een kop koffie halen; maar de stafkamer was tot mijn verbazing dicht, toen ik daar kwam. Het bleek de volgende ochtend te zijn.

Nooit eerder had ik tweemaal 'de klok rond' geslapen.

 

Ik merkte overigens veel later, toen ik op de Sociale Academie lesgaf en stagiairs sprak die nu in zulke internaten werkten, dat onze solo-taak van toen intussen gedaan werd door zes man.

 

En daar kwam trouwens bij dat ze óok nog eens ieder zesmaal zoveel verdienden. Zélfs als je de geldontwaarding meerekende was dat toch een vreemd idee, zóveel verschil.

Dat voorlezen overigens, waarom die jongen de eerste avond gevraagd had, ben ik inderdaad snel gaan doen, en het had een merkwaardige uitwerking. De spanning die op de slaapzaal altijd gemakkelijk optrad werd er sterk door gereduceerd, slechte slapers sliepen veel beter in, de verstandhouding van mij met de jongens werd er veel beter door. En bovendien was het ook voor mijzelf erg ontspannend : een expressieve overgang van de waakzame avond naar een rustige nacht.

Voorlezen heb ik in alle kampen gedaan waar ik gewerkt heb, en steeds met veel plezier voor beide partijen. En de culturele winst was dan meegenomen. Vooral Godfried Bomans was favoriet, destijds.

Verhalen als "De oprechte moordenaar" of "De herbergier van Pidalgo" wilden ze dikwijls nóg eens horen , of voor nieuwelingen nog eens herhaald zien. Ik ken die nog steeds uit mijn hoofd.

 

Alleen kostte het wel tijd, maar : goed bestede, vond ik.

Wel moest ik op den duur steeds eerst een samenvatting geven van het voorafgaande, want veel jongens sliepen er meteen door in, en misten dan een stuk. Sommigen gingen daarom die eerste twintig minuten maar met hun rug tegen de muur in hun bed zitten om dat te vermijden, maar ook die waren meteen vertrokken als ze daarna onder hun dekens schoven.

Mijzelf stelde dat gaan zitten in zoverre serieus gerust dat ik er uit opmaakte dat het vlotte slapen toch blijkbaar niet kwam door de wezenloze saaiheid van mijn voorlezen ( wat ik zelf als toehoorder óok wel uit ervaring kende, van het voorlezen van de heiligenverhalen op het seminarie tijdens retraites! )

Ook voor deze kinderen was blijkbaar het voelen van rust in hun omgeving een soort veiligheidsvergroting. Ik denk niet dat die jongens er zich in die kampen altijd zo echt "thuis" konden voelen, maar het was dikwijls toch een redelijk alternatief, zeker als je hoorde hoe voor hen hun eigen thuis er vaak uitzag.

 

 

Outward bound.

 

Mijn verkennersachtergrond verloochende zich niet intussen. Ik heb veel van de vaardigheden die daarbij hoorden, ook in het kampwerk kunnen gebruiken. En vooral ben ik vaak met ze naar buiten geweest, met goed én ook met heel slecht weer, en op gewone én op heel ongewone tijden.

 

Het Veluwe-landschap leent zich prachtig voor lange en ruige wandelingen. Na een speurtocht van vele kilometers over paden en tussen bomen kwamen de groepjes jongens vaak blakend van vitaliteit en tegen elkaar opsnijdend met grote verhalen thuis.

We verdienden voor de groep ook aardig wat bij met het plukken van bosbessen, emmers vol, in de zomer, of vele kilo's cantharellen in de herfst, waarvoor we uren door de Veluwebossen zwierven, en ieders jachtinstinct aangesproken bleek.

 

Ook bij een lange mars in een vliegende storm of in de stromende regen voel je je als jongen heerlijk sterk als je er eenmaal aan begonnen bent, en weet dat straks de warme kachel wacht.

En wat je meegemaakt moest hebben : een dooltocht laat op de avond, bij onrustig weer en een heldere maan tussen een drukbewegende zwart-wit gestreepte wolkenhemel boven je. Over uitgestrekte heivlakten met overal zwijgende, zuilvormige jeneverbes-struiken als doodstille wachters, of met hier en daar oplichtende mistflarden op vochtige plekken.

 

Zoiets was een belevenis van de eerste orde, zeker voor stadsjongens vol fantasieën en jeugddromen. Je merkte dan dat er de hele volgende dag geagiteerd en trots over gepraat werd, tegen iedereen die het horen wilde.

 

 

Vanavond dropping!

 

Het maakte wél school en dat niet altijd ten voordele van de andere groepsleiders. Velen waren dat zelf niet gewend, maar op den duur konden ze moeilijk achterblijven, als hun jongens bleven zeuren om "Wij óok!"

Een neveneffect bleek wel dat mijn groep bij sportwedstrijden merkbaar vaker won, en soms zelfs hinderlijk bijna alle trofeeën verzamelde.

 

 

Na verloop van tijd wilden ook de werkmeesters zich niet laten kennen, en stelden ze een nachtelijke dropping in het vooruitzicht "als er een tijd goed gewerkt werd". De belofte werkte wel, maar operationeel was nogal in het midden gelaten wat "goed gewerkt" wás, en hoe lang "een tijd".

Toen de norm volgens de jongens toch langzamerhand wel gehaald was, en ze herhaaldelijk wilden weten wannéer die dropping nou zou zijn, werd de spanning een beetje opgevoerd. De ene werkmeester ried ze aan om de komende dagen vroeg te gaan slapen, zodat ze fit waren, de andere om de regenkleding eens na te kijken op waterdichtheid en ze anders te bespuiten, de derde om systematisch wat extravoedsel in te slaan of te bewaren.

En allerwegen werden grote verhalen verteld over vorige droppings waarbij sommigen pas twee dagen later terug waren gekomen, en anderen zwaar oververmoeid door de politie waren thuisgebracht.

 

Op een goede dag vond een van de jongens een verfrommeld briefje van éen van de werkmeesters aan een andere, waar op stond " Hou je rek. vanav. met drop.?"

Onmiddellijk werd dat opgevat als een geheime boodschap, die ook door de jongens onderling in het diepste geheim werd doorverteld. Eindelijk de dropping dus!

 

En zowaar werd 's avonds, tijdens het voorlezen in bed, zachtjes op de deur geklopt. Meteen vloog iemand erheen en deed open. Voor de deur stond, in een trainingspak met een sjaal om, de schildersbaas Ten Berk, met zijn vinger op zijn lippen. "Hier, deel dit maar vast rond!" fluisterde hij, gaf de jongen een aantal zakjes, en liep meteen weer door.

Die holde er meteen mee de slaapzaal rond, en de eersten maakten het vlug open. Ten Berk bleek een man van zijn woord. Het was drop.

En daar bleef het bij.

 

Natuurlijk ging de dropping na een paar dagen toch dóor tenslotte, maar ik had wel bewondering voor de wijze waarop de opleidingsmensen het zo fraai tot een Groot Gebeuren hadden weten op te kloppen.

Trouwens, ook voor het werkplezier van de opleidingsstaf-zelf leek het mij een mooie kruiding van de opleidingsroutine, die voor hén tenslotte ' vele jaren van hetzelfde ' betekende.