INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

7 - Klem - Vliegt de blauwvoet, storm op zee! - De kerst-kelder

Klem.

 

Een keer ging ik met de trein een paar dagen met verlof naar huis, toen ik onderweg ineens overvallen werd door een acute claustrofobie. Ik voelde de neiging om uit de trein te springen om er maar uit te zijn, en ik was doodsbang dat ik mijn zelfbeheersing zou verliezen en het doen ook. Het werd een 'nervous breakdown' waar ik helemaal door ontdaan was, en hyperventilerend en trillend me vasthoudend aan een stang wachtte op het balkon tot het volgende station waar ik eruit kon.

Ik haalde een kop koffie en ging een eind wandelen, maar ik kon moeilijk daar blijven. Ik haalde dus maar ergens een borrel, liet om even te bekomen mijn haar knippen bij de stationskapper en doorstond in mijn handen knijpend moedig de rest van de thuisreis.

 

Ik begreep al gauw dat ik het gevoel van de beklemmende Callenburgsituatie generaliseerde, maar echt opgelost was het met die verklaring natuurlijk niet.

En thuis in Tilburg kon ik ook weinig van het verhaal kwijt, want dat viel buiten het huiselijke voorstellingsvermogen.

 

Terug op Callenburg gold die onbespreekbaarheid van wat ik ervoer en hoe ik erop reageerde, ook voor mijn contacten met de leiding.

De verhouding met de directeur was toch al wat merkwaardig. We mochten elkaar niet bijzonder. Hij mocht dan formeel ziek zijn, het was niet zijn bedoeling dat iemand zijn werk overnam. Begrijpelijk was dat wel : doordat hij zo dicht bovenop de dingen woonde, was hij, zeker voor zijn eigen gevoel, nooit echt "weg".

 

Het was me ook al gauw duidelijk dat Schats, met mijn plaatsing hier, hooguit bedoeld had mij een andere werkomgeving aan te bieden maar dat, ondanks dat aanstippen van ziekten van de baas, aan het overnemen van enige vorm van instituutsleiding of beheer, of assistentie daarbij, niet gedacht was.

Bovendien kreeg je in het Tehuis de indruk dat de dagen zó op elkaar leken dat er ook weinig ingrijpen nódig was, - buiten onze te harde geluiden nu en dan, maar juist die gingen vooral de baas als medebewoner aan, en vormden ongeveer het enige waarbij hij nog wél zelf ingreep.

 

Bijna alle niet-routineuze zaken werden tijdens zijn ziekte eenvoudig maar wat uitgesteld, en van enige poging tot leidinggeven of volgen van de zaken merkte ik verder niets. Ik begreep, vanuit zijn huidige optreden in ieder geval, ook eigenlijk niet goed hoe hij ooit die post had kunnen krijgen.

Een enkele keer liet hij iemand van ons wel eens roepen om een praktisch detail te regelen, maar teamleider of personeels-begeleider kon je hem beslist niet noemen. Persoonlijk ervoer ik hem eigenlijk als een inwonende vreemdeling.

Zijn vrouw zag of hoorde ik vrijwel nooit.

 

De beide andere groepsleiders deden tevreden hun werk, en zakelijk gezien eigenlijk nog wel goed ook. De jongens accepteerden hen vlot.

Maar ze leken nauwelijks een eigen achtergrond te hebben. Problematiseren vonden ze onpraktisch, op nieuwe ideeën kon je ze nooit betrappen, en de conversatie was op kantoormeisjesniveau of afhoudend.

Ik meende eerst dat hun reserve aan mij lag, of dat ze me als indringer beschouwden. Toen ik voorzichtig bij ze peilde of ik bij mijn komst als potentieel directievervanger was aangeduid of opgevat, maakten ze snel duidelijk dat dat niet zo was, maar dat daaraan hier ook geen behoefte leek .

 

Ik had inderdaad niet de indruk dat ze dat idee voordien van me gehad hadden. Wel was hun reactie op mijn invallen nu en dan er een van wat je zou kunnen noemen voorzichtige waardering, mits het de zaken verder maar "gewoon" liet.' Van verveling hadden zij geen last, en van de zich alsmaar herhalende routine ook niet.

Mijn activiteit begonnen ze op den duur echter wel wat als een soort kritiek op hun eigen werkwijze ervaren, en een beetje was daar ook wel reden voor.

 

Alleen aan de kok kon ik mijn beklemmingsgevoelens en mijn claustrofobische reactie daarop kwijt.

Die kende het uit ervaring, bleek mij min of meer tot mijn genoegen, en hij was op zijn beurt blij dat hij er eens over praten kon.

Dat contact hielp me toen erg, maar ik heb later nog jarenlang resten van paniek-aanval ondervonden.

Voortaan meed ik de trein en vertrouwde ik maar op mijn motor.

 

Ik had me er wel door voorgenomen om in ieder geval meer activiteiten buitenshuis te zoeken, al dan niet met betrekking tot mijn werk.

De particuliere mogelijkheden bleken echter niet al te groot, en bezigheden die je alleen zoekt om bezig te zijn motiveren natuurlijk niet echt hevig. Zo fotografeerde ik wel weer wat, zocht de openbare leeszaal op, en oriënteerde me of gitaarles zich verdroeg met mijn werk.

Het leverde me allemaal echter niet veel op wat me boeide. Ik leefde blijkbaar voor mijn werk.

Wat me nog het meest trok was om mét de jongens meer naar buiten te gaan, als ik daar vormen voor kon vinden.

 

 

Vliegt de blauwvoet, storm op zee!

 

Het herfstweer kwam me te hulp. Op een dag stormde het flink, en dat veroorzaakte altijd onrust bij de jongens.

Het was vrijdag en de jongens bespraken bij de avondkoffie dan altijd de weekend-mogelijkheden. Het dagelijkse nieuws hoorden we destijds op de radio : er was nog nauwelijks televisie en we hadden ook nog geen TV-toestel, alleen als er iets héel bijzonders was mochten we bij de directeur kijken, in de bovenhal (dus op de niemandsland-overloop).

Nu meldde het weerbericht dat het de volgende dag nog heviger zou stormen, dus vroeg ik wie morgen met me dóor de storm naar zee durfde te gaan, lopend, helemaal naar Hoek van Holland.

Dat waren er – zo 's avond veilig binnen bij de koffie! – vélen. Ik was benieuwd wie écht mee zouden gaan.

 

De volgende morgen heerste er een zekere spanning bij het ontbijt. Mimi had gezorgd voor spullen voor lunchpakketten voor wie er meegingen. En merkwaardig : alleen het mogen klaarmaken van zo'n lunchpakket haalde er een stel over de streep die eigenlijk toch nogal opzagen tegen zo'n eind tippelen : 22 kilometer. ( want voor de terugweg zouden we de trein nemen).

 

De tocht was vermoeiend en spannend, maar mooi ook wel. Zowel de weg als het tegen de storm in lopen gaven aanleiding tot allerlei commentaren, en naarmate de voeten vermoeider raakten verschoof dat naar het lopen-zelf. Maar de storm zorgde er wel voor dat het uiteindelijk als mannenwerk ervaren kon worden.

 

De – inderdaad : kolkende – zee was bovendien formidabel. Zo'n natuurgeweld spreekt blijkbaar toch iedereen in vergelijkbare mate aan, en natuurlijk veroorzaakte wat psychologen het cognitieve-dissonantie-effect noemen ook een flinke voldoending : dat de vooraf immers al betaalde prijs van de vermoeiende wandeling de waardering voor het resultaat voor een belangrijk deel meebepaalde.

 

Op zijn Pa Pinkelmans – "onder het grauwe woest voortjagende zwerk " – konden we ons lunchpakket in een strandcafeetje opeten. De terugtocht met de trein onderstreepte op comfortabele wijze onze prestaties. "Voortaan moesten we ieder weekend maar zo'n grote wandeling gaan maken!", vonden de aller-enthousiaststen.

En thuis ging het hele eerste uur op aan pochen tegenover de thuisblijvers. Die 'niet wisten wat ze gemist hadden!'.

 

Het werd natuurlijk bepaald niet 'ieder weekend' , maar wandelen stond ineens wél op de lijst van alternatieven. We zijn een keer met sneeuw ver door de duinen geweest, en ik herinner me ook nog een "waterentocht" – langs allerlei tochtsloten en weteringen door de polder.

Later die winter deden we die nog een keer over, maar dan over het ijs, op de schaatsen. Daar was ikzelf een van degenen die het er moeilijk mee hadden. Zij schaatsten beter dan ik!

 

 

De kerst-kelder.

 

Intussen was Kerstmis in zicht gekomen, en ik zocht naar een manier om, net zoals vorig jaar in het kamp, daar een 'n beetje indrukwekkende viering van te maken.

Nu bezat Callenburg alvast wel een indrukwekkende kelder. Eigenlijk waren het zelfs een réeks kelders : ze waren echter tot dusver steeds buiten gebruik gebleven omdat ze meestal voor een deel onder water stonden.

Wegens een aanmaning van de Gezondheidsinspectie echter werd in die dagen juist een automatische pompinstallatie aangebracht, met een drijvende schakelaar in een put. De kelders begonnen zodoende net droog te raken : binnen enkele weken zouden ze zeker helemaal droog en bruikbaar zijn.

 

Ik ging eens op inspectie uit. De toegang was weliswaar lastig – je moest afdalen langs een smalle en nogal lange steile trap – maar de drie wijnkelder-nissen aan éen zijde van de centrale 'kelderhal' zouden een fraai stel toneel-tableau's kunnen opleveren, als er zitplaatsen in die hal gemaakt konden worden.

Om te zien was het wel een veelbelovende ambiance. De hele onderkeldering was in gemetselde oude baksteen uitgevoerd, en voor het grootste deel in prachtige bijna gotische gewelfbogen. De vloeren waren van grote oude kloostermoppen.

Vanwege de pompen was er pas kortgeleden elektriciteit aangelegd. Je moest hier fraai met lichteffecten kunnen werken.

Ook geluid galmde fraai door de gewelven, bleek me bij een "proefconcert" met de bandrecorder. En een spreker of declamator zou hier geen microfoon nodig hebben.

 

Ik haalde het kerstgedicht van vorig jaar weer eens te voorschijn, en schreef er een draaiboek bij, voor korte scènes en tableaux-vivants: waarbij dus bijna alle jongens een rol zou kunnen hebben in het levend ten tonele voeren van wat in het verhaal gebeurde.

Ik belde Pien Burck of die bereid was het hier nóg eens te komen declameren, en dat wilde ze zowaar graag komen doen.

Met de kok overlegde ik eerst over wat er aan kersttafel-organisatie mogelijk was daarbeneden, en toen die er duidelijk zin in bleek te hebben besprak ik het met de directeur en de stafleden, die me groen licht gaven.

 

De rest van de week brachten we beneden de vereiste spullen aan : licht, geluid, versiering en decors.

Met de jongens repeteerden we de scènes, Mimi stelde een kerstdiner samen met de kok, en we huurden tafels en banken. De afdalingen ermee waren niet eenvoudig, en ook niet zonder gevaar: maar zowel de spullen als wijzelf overleefden het.

Omdat alle spelers tegelijk beurtelings ook de kijkers zouden zijn hielden we de generale repetitie maar in afzonderlijke fragmenten, zodat ze elkáar niet zagen. – waardoor we daar wel een dag of vier mee bezig waren.

Het was zodoende een nogal gecompliceerde aangelegenheid. De werkelijk uitvoering zou natuurlijk onder heel andere omstandigheden moeten plaatsvinden, maar ik hoopte er maar het beste van.

 

De viering slaagde echter boven verwachting. Met de kelder vol mensen, levend licht en duizend geuren was het effect volmaakt kasteelachtig : de directeur zwol van trots dat zijn Callenburg dit allemaal in huis had.

Ik was enthousiast dat ik Pien Burck weer eens ontmoeten kon. Hoewel die maar kort voor de viering begon arriveerde, was ze zeer onder de indruk van de bijna middeleeuwse kasteelomgeving. Het inspireerde haar tot een nóg fraaiere voordracht dan vorig jaar, en dat op zijn beurt motiveerde de jongens weer tot een acteren vol overgave.

 

Het kerstdiner van de kok daarna, bij het licht van kaarsen en fakkels, was werkelijk fantastisch. De rook, waar we een beetje voor gevreesd hadden bleek door de schoorsteen van het put-gat volkomen vanzelf afgevoerd te worden.

De man had zichzelf overtroffen ook wat de uiterlijke presentatie betreft. Zijn normale cynisme was die dag ver te zoeken.

De waardering die hij ervoor kreeg maakten hem zo enthousiast dat hij er lyrisch van werd. Als jood hoorde hem dit christelijke kerstgebeuren natuurlijk helemaal niet aan te spreken , maar hij zong, in het Hebreeuws, met kennelijke ontroering een deel van een psalm, zonder begeleiding, waar de jongens en ook wijzelf doodstil bij waren. Ik wist niet dat hij zo prachtig zingen kón.

 

De sfeer bleef die hele avond min of meer rozig en vreedzaam, en zelfs de volgende morgen bij het naar huis gaan van de jongens was er dat nog steeds: iedereen inschikkelijk en positief.

Mimi vertelde me, voor ze zelf wegging, dat op Callenburg eigenlijk maar zelden iets gebeurde buiten de gewone routines, en dat ze daarom erg in haar schik was met mijn verschillende initiatieven, die kleur gaven aan de dagen en weken.

En nog geen uur later kwam de directeur me dat vrijwel precies zo nóg een keer vertellen.

Zijn positieve stemming was wel wat gekleurd nu, realiseerde ik me. Voor hem waren de komende dagen zonder jongens in huis natuurlijk al helemáal een periode van ongewone rust en welbehagen.

 

Ook ikzelf ging zeer tevreden naar Tilburg die middag. Met de motor, want weer de trein nemen durfde ik nog niet. Wel merkte ik dat op de motor ook de tunnel in Rotterdam wel soortgelijke opsluitingseffecten opriep; alleen minder hevig, gelukkig, maar ik was blij toen ik er weer uit was.

 

Pas toen ik erdoor was en me weer behaaglijker voelde, realiseerde ik me ineens dat ik jarig was die dag.

Ik was niet langer meer 25, maar aan mijn tweede kwart-eeuw begonnen. Als ik nog éens zo lang zou leven, zou ik al oud zijn, boven de vijftig. Het werd inderdaad tijd dat ik meer definitief vorm aan mijn leven ging geven.

Hoewel : het beviel me totnutoe eigenlijk best, en zinvol of nuttig vond ik het óok wel genoeg. Maar je kon hier natuurlijk toch geen vijftig mee worden. Volgend jaar zou ik op mijn verjaardag op de dagopleiding in Eindhoven zitten. En wat er daarná moest wist ik nog niet.