INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

8 - En de boer, hij ploegde voort

En de boer, hij ploegde voort.

 

Na de kerst en de cursusweken begon weer de grijze routine. Ik kreeg na een tijdje een flinke verkoudheid en een serie kleine mankementjes die op weerstandsvermindering duidden : plekjes in mijn mond, jeukbultjes, koortslip, en wat lastiger was : een zere kies.

Ik had nooit speciale aandacht gegeven aan mijn tanden : ik poetste ze wel, maar aan een tandartscontrole was ik sinds mijn militaire dienst nooit toegekomen. Iedereen vond ze gewoon mooi, dat kon kennelijk wachten, redeneerde ik blijkbaar.

Ditmaal moest het er echter wel van komen, dus zonder veel enthousiasme maakte ik een afspraak.

 

De tandarts reageerde zuinig. Mijn gebitstoestand vond hij deplorabel, en hij wilde er alleen aan beginnen als ik bereid was tot complete sanering. Ik had weinig keus en ik erkende trouwens ook inderdaad wél dat het tijd werd.

Een algehele schoonmaakbeurt, inclusief drie zenuwbehandelingen, wat vullingen en twee gouden kronen later, was ik er inderdaad weer veel beter aan toe – afgezien van mijn portemonnee dan, want het kostte me bijna drie "maandvergoedingen" - het zakgeld dat we kregen na aftrek van premies plus kost en inwoning. En hoewel die intussen waren gestegen van 89 gulden naar hondertwintig, bleef het toch drie maanden zéer spaarzaam zijn.

 

Toch zag ik op tegen nog een half jaar daar in dat gareel lopen. Ik merkte wel dat mijn activiteit naast waardering ook wel wat wrevel wekte, en ik zag daarom toch maar af van mijn plan de volkomen verwaarloosde tuin opnieuw aan te leggen.

Ik kreeg totnutoe gemakkelijk toestemming voor de extra-uitgaven die met mijn 'nieuwlichterijen' vaak gemoeid waren, maar het leidde tot nieuwe claims van de andere twee die in heel andere hoeken lagen – meer consumptieve doorgaans – die om een of andere reden niet zo gemakkelijk werden toegestaan.

Ook de directeur begon me erop te wijzen dat, met alle waardering voor mijn dadendrang, voor de goede gang van zaken we beter met zijn drieën ongeveer hetzelfde aspiratieniveau konden aanhouden. Kortom ik werd zelf ook wat bijterig geloof ik, en de spot van de kok en mij werd wat directer.

 

Bovendien vond ik ook het contact met de jongens nogal onbevredigend.

In de eerste plaats stonden we met drieën feitelijk voor alle jongens, er was nauwelijks en speciale band of zorg met je eigen groep, zozeer liep alles door elkaar.

En verder hadden de jongens eigenlijk niet eens zozeer speciale aandacht nodig.

Ze werkten in beginsel op plekken waar ze inderdaad praktijk op wilden doen, en ook de scholingsaspecten werden elders geregeld en begeleid. Ze hadden me te weinig nodig, leek het bijna, en voor de onderhuidse werking van de verzorgingskant had ik geloof ik zelf niet voldoende oog. Later ben ik daar veel meer waarde aan gaan hechten.

Ik vroeg daarom half februari een onderhoud aan met de directeur waarin ik onomwonden vertelde wat ik ervoer. Ik zei hem ook eerlijk dat ik eigenlijk gerekend had op meer directie- of beheers-taken, en dat assistentie in dat opzicht volgens mij vroeg of laat toch ook inderdaad nodig zou zijn hier. Dingen konden niet blijvend uitgesteld worden, en het zag er ook immers helemaal niet naar uit dat zijn handicap maar tijdelijk zou zijn.

 

Dat was – uiteraard, dat begreep ik ook wel – tegen het zere been, juist omdat het waar was, denk ik. Hij werd boos, maakte dat zelf wel uit etcetera, en hij vroeg me om van bemoeienis in dat opzicht in ieder geval voortaan grondig af te zien.

Daags daarna belde Schats mij. Hij had de klacht van de directeur gehoord, en hoewel hij wel begreep wat mij ertoe bracht, vond hij toch dat ik beter niet verder hier 'van die vreemde streken uit kon blijven halen, die Zeilmakers niet goed kon hebben' zoals hij het formuleerde.

Ik had genoeg kunnen leren hier. Hij plaatste me per meteen over naar het juniorenkamp in Losser. Ik zou een groep jonge kinderen krijgen die nog leerplichtig waren, en die op het kamp overdag les kregen. Omdat ze juist begonnen kon ik nog net een complete driemaandse cyclus meemaken, en daarna tot september nog een tijdje in een ander kamp rondkijken.

 

Ik wist aanvankelijk niet of ik opgelucht en dankbaar moest zijn of kwaad, en ging dus maar een eind wandelen. Maar na een paar uur was ik aan het idee gewend, en steeg mijn opgewektheid.

Of Schats nu boos was of niet maakte niet veel uit, ik kreeg zo precies wat ik eigenlijk wilde : niet éen maar zelfs twee ándere werksoorten om praktijk aan op te doen.

 

Precies zoals de vorige keer ging ook ditmaal de wisseling van omgeving onwaarschijnlijk gezwind. Ik herinner me niet eens meer de reacties van de anderen – opgelucht of pijnlijk verrast – zozeer moest ik in a hurry de overdracht en de verhuizing regelen, na telefonische afstemming met Losser.

De overdracht was hier veel minder gecompliceerd, de anderen kenden mijn jongens bijna even goed als ik, en er waren geen lopende organisatie-elementen die een moeizame doorgifte nodig maakten. En mijn bagage was nog altijd uiterst bescheiden, passend bij de spiritualité de la route die mijn hele leven totdantoe nogal kenmerkte. In éen dag had ik alles klaar om de volgende morgen te vertrekken.

De motor afgetankt ook, want Losser bleek maar liefst 210 kilometer ver te zijn : achter Almelo en Enschedé tegen de Duitse grens aan, en nog zeventig verder dan het mij vertrouwde Beekbergen.

Er waren nog geen autowegen in die dagen, en je reed dus gewoon van stad naar stad, en dan steeds dóor al die steden heen. Je gemiddelde haalde doorgaans nauwelijks de zestig, en hoe meer Noord-Oost, hoe erger de weg placht te worden. Vier uur was zou dus wel het minimum zijn.

 

De volgende morgen scheen gelukkig de winterzon prachtig ; de keerzijde was natuurlijk dat het koud zou zijn onderweg. Maar wel kon ik de villa nog even op zijn voordeligst van buiten bekijken voor ik wegreed. Een prachtig gebouw, dat wel, en van binnen overzichtelijk en de dingen goed geregeld.

Maar Losser dat ongetwijfeld in the middle of no-where moest liggen en in ieder geval géen stad was, trok me zelfs nú toch al méer.

Ik reed tevreden naar het Noorden.