INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

9 - "De Zandbergen" - Gekke Teepe - Port - 'De kuikens in de eierschalen'

9. "De Zandbergen"

 

Gekke Teepe.

 

Als je gewoon met de trein naar Losser wou was dat al gecompliceerd én langdurig. De trein ging maar tot Oldenzaal, de bus naar Losser ging maar eens in de drie uur (vier op een dag) en dan nóg was je nog op geen stukken na op 'de Zandbergen'. Dat was dan nog eens meer dan een half uur lopen.

Eigen vervoer daarheen was dus geen luxe, zelfs al was het maar een oud motortje dat de tachtig krap haalde áls alles meezat.

 

Maar moeilijk te vinden zou het niet zijn. Vanuit Losser ging er maar éen weg naar de Duitse grens, en bijna aan het eind daarvan moest je wezen. De verharding bestond de laatste vijf kilometers uit wat sintels middenop, en alleen bij langdurig droog weer stonden er geen modderplassen over de weg. Ik bofte nu dus bij het droge koude weer van de laatste weken.

Na ruim vijf uur vanuit Vlaardingen reed ik het kamp binnen, en meldde ik mij bij de directeur, een al wat oudere man en sinds enkele jaren weduwnaar : Mijnheer Teepe.

 

Hij was klein en slank, met een tanig gezicht, hij droeg donkerblauwe marineachtige kleding, en een koopvaardij-officierspet. Hij heette me werkelijk hartelijk welkom, alsof ik een verloren zoon was die thuis was gekomen, en begon toen een monoloog die hij het eerste halfuur nauwelijks onderbrak of liet onderbreken. Gelukkig sprak hij een mooi Nederlands, langzaam en nadrukkelijk als een onderwijzer, met een wat hese maar luide stem, en kruidde hij zijn introductie met tientallen commentaren op van alles. Onderhoudend was hij wél, - maar ook wel wat vreemd, was mijn eerste indruk.

 

Later merkte ik dat iedereen hem "Gekke Teepe" noemde.

Dat kwam niet omdat het onzin was wat hij zei, maar doordat hij klaarblijkelijk zó lang in een kinderspel-wereld had verkeerd, dat hij het zelf gewoon was gaan vinden. Hij liet de jongens het kamp opvatten als een vloot schepen in het water.

"Het zal niet lang meer duren of gekke Teepe neemt een onverhoedse duik in het zand als hij naar buiten komt en breekt zijn nek !" meende een van hen.

 

"Ze noemen mij hier 'de Cap' of de captain", zei hij, " en jou zullen ze 'stuurman' noemen. Probeer je in die rol in te leven. Wij zijn hier in een haven, zeggen we de jongens zodra ze hier aankomen, en jullie paviljoens zijn schepen : jullie zijn de bemanning.

" Kun je zwemmen?" vraag ik ze altijd, en als dat niet zo is doe ik bezorgd en maak ik meteen een notitie dat hij dat snel moet leren. Het dichtstbijzijnde zwembad is in Enschede, dus dat moet altijd even wachten. Maar het helpt bij het inleven."

 

Zo ging dat nog een tijd door. Hij schetste, voor mij uitlopend en overal wijzend, de inrichting van het kamp, en de plannen met van alles, en bij de koffie ook nog het programma van de dag en van de eerste maand.

Binnenkort zou het Pasen zijn, dat werd in de streek vanouds wild gevierd, met grote Paasvuren. En wij zouden dit jaar een héel groot kunnen maken, er was veel hout en het was goed drooggebleven.

" Ik ben een vuur-aanbidder!" zei hij met schitterende ogen, en dat paste inderdaad heel goed bij hem.

 

 

Port.

 

Bij de koffie maakte ik kennis met de andere leden van de staf : ik was de enige nieuwe.

De adjudant was de kamp-onderwijzer, een tamelijk jonge man, en vier andere jonge mensen – waarvan éen, die nog de oudste was, als sportleider en algemeen vervanger – zouden samen met mij de volgende dag een nieuwe groep jongens opvangen. Ze maakten stuk voor stuk een erg plezierige indruk : hartelijk, toegewijd en competent, en die impressie zou de maanden erna ook inderdaad juist blijken.

 

Twee van hen waren ook onderwijzer, éen 'n ex-verpleger, en de twee anderen ervaren jeugdleiders. Hoewel ik op dit moment me alleen nog de namen kan te binnen brengen van Doeke Rintjema en "Ilja" Ehrenburg – zijn echte voornaam was anders maar zo werd hij, naar de Russische schrijver, algemeen genoemd - , heb ik toch van alle vijf wél nog een duidelijk beeld van hun koppen voor ogen.

 

Ilja en "De Sport" hadden een motor, en een derde motor was voorhanden voor algemeen gebruik, - wat gezien de afstand tot het dorp ook wel nodig was.

We hadden maar kleine kamertjes, maar slapen zouden we toch meestal in de cellen bij de slaapzalen, waar je óm de andere nacht dienst had.

We hadden nog het een en ander voor te bereiden, dat was tegelijk een goede introductie in plaatsen, routes en spullen.

 

Slapen, eten, een grote speelzaal en de school waren voor alle groepen gezamenlijk in het centrale gebouw, een sportzaal met een soort trimbaan erbij lag apart daarnaast. En in het grote bos van tamelijk ver uiteenstaande oude dennebomen rondom het hoofdgebouw lagen de paviljoens verspreid. De jongens hadden daar een soort clublokaal aan, waar ze in hun tamelijk schaarse vrije tijd bleven. De paviljoens waren royaal voorzien van spelmateriaal en handenarbeidspullen.

 

Deze eerste dag maakten wij zelf de bedden op voor ze, daarna zouden de jongens dat voortaan zelf moeten doen.

Ik was wel benieuwd naar het soort jongens dat ik de volgende dag zou aantreffen. Wat ik gewend was waren pubers en adolescenten, maar met schoolkinderen had ik helemaal geen ervaring. Ik taxeerde aan de hand van het spelmateriaal, de reservespullen, en de verhalen van vorige groepen wat voor soort activiteit ongeveer van me verwacht zou worden.

 

Het was wel duidelijk dat ik me in moest stellen op aanzienlijk minder zelfstandigheid dan ik gewend was, zeker de eerste dagen.

Niet alleen bij hen, maar ook bij mezelf. Veel zaken zouden hier heel wat collectiever gaan, en de armslag die je dan als groepsleider had leek me tamelijk gering.

De eerste driemaandelijkse ronde zou dat trouwens ook wel wat voordelen hebben : ik had hier nog veel te leren, leek me.

 

Die avond maakte ik kennis met de 'port-cultuur' van de staf, hun gewoonte van veel samen te werken en voor elkaar op te vangen, - en met de verhalen- en discussie-gewoonten van de Captain.

Hij was katholiek van huisuit, en hoewel hij op zijn wijze vrijzinnig was, bleek hij toch vooral "tegen-afhankelijk". Zijn geweten had het blijkbaar nodig om omstandig te verdedigen wat hij aan details ánders deed of vond dan de Kerk-leer. Betrokken was hij echter wel, bij heel veel, was de eerste indruk.

Het leek een sympathiek kamp, al met al.

 

 

' De kuikens in de eierschalen'

 

De volgende dag kwamen de jongens met een aantal bussen kort achter elkaar aan.

Wat waren het kleintjes!

De dag ging vrijwel helemaal op aan het regelen van van alles. Maar na de lunch, en nog een keer na het avondeten, maakten zij én ik meteen kennis met een specifiek stukje kampcultuur : ze leerden meteen drie nieuwe liederen onder leiding van de adjudant/onderwijzer, en dat zouden er nog heel wat meer worden. Het was een belangrijk en werkzaam agendapunt merkte ik. Voor de jongens bleek het wat later in toenemende mate populair, en ik vond het ook zelf erg leuk.

Het samen zingen droeg ook opmerkelijk veel bij aan gezelligheid en geborgenheid.

 

De groepen verschilden niet veel van elkaar. Ook mijn groep was een dwarsdoorsnede van de kamp-populatie. Leeftijden van 10 tot 14, maar meest vijfde en zesdeklassertjes : elf en twaalf. Mijn oudste en een soort natuurlijke captain was Ronnie, net veertien geworden, mijn jongste Josje, nét elf, en bijna nog een kleutersnoetje.

Gelukkig weinig vroeg-oude-mannetjes, maar wel heel verschillende gradaties van kinderlijkheid. En hoewel ze vermoedelijk thuis meest lastig moesten zijn, waren ze hier heel gedwee en gezeglijk, en zelfs ook betrekkelijk vriendelijk voor elkaar : samen in het schip.

Een van de eerste daden die van ze gevraagd werden was het verzinnen van een naam en een vlag, voor de boot waarvan wij samen de bemanning waren, - en ik de stuurman.

Het werd een zeesleper –' klein, maar sterk en vasthoudend' – en zijn naam: "De Vulkaan".

De vlag werd ter plekke geschilderd, geknipt en aan de vlaggestok gemaakt . Voortaan zouden we die bij de dag-opening en de appèls meedragen, en overdag werd hij in de Grote Mast gehesen.

 

Die avond werd er in maar enkele bedden verstolen gehuild, maar bijna iedereen had dan ook een nachtzoen gewild. Het signaal daarvoor : dan moest je je schoenen achterstevoren onder je bed zetten, dan kwam de stuurman ze rechtzetten.

Een lang voorleesverhaal dempte de keetneigingen, en daarna sliep bijna iedereen gewoon van vermoeidheid al. Dat was ook bij het dagprogram de politiek. Verveling was wel het laatste dat als jongen hier bij je opkwam : je had het verschrikkelijk druk.

Heel veel moest je zelf doen, corvee en afwas, bedopmaken en

paviljoen schoonhouden, en toch overdag gewoon school en sport.

 

 

Op Zondag kwam het lopend naar de kerk gaan in het dorp in de plaats van de dagelijkse schooluren, maar sport was er iedere dag, en op de zaterdagmorgens ook nog gewoon les.

Het eten leverde opvallend weinig problemen op, behalve dan natuurlijk de spinazie of het witlof, of de vis, die sommigen niet wilden. Zonder veel nadruk werd dat dan tot éen lepel gereduceerd. De meesten hadden eenvoudig te veel honger, en zolang er wat toegezien werd op een min of meer eerlijke verdeling ging het er allemaal vlot door.

 

Natuurlijk werd er wel steeds wat verloren en dan aan diefstal geweten, maar in mijn groep leidde het niet tot echte steel-gewoonten, met bijbehorende achterdocht en controles, zoals in twee andere wél het geval was.

De meeste last kwam nog van het verplichte slapen 's middags, - waarvan het een hele tijd duurde eer het tot een (op den duur door hen gewaardeerde) gewoonte was geworden.

Maar allerlei problemen die ik van elders kende rond autoriteit, seks, werkweigering, ontsnappingen of vechtvete's kwamen bij deze kleinere jongens vrijwel helemaal niet voor.

 

Ook persoonlijke dramaatjes met bedplassen, astma-aanvallen, hoofdpijnperioden en dergelijke bleven in onze groep vrijwel uit.

Het programma was gevarieerd genoeg om iedereen vaak genoeg plezier op te leveren, en het onvermijdelijke verdriet bleef, voorzover ik dat zien kon tenminste, beperkt tot wat pijn of heimwee waar veelal snel wat aan te doen viel. In mijn groep geen kwalen van betekenis, geen ernstige ongelukken of pijnlijke problemen met thuis, geen schoolachterstand die tot vereenzaming leidde, of pesterijen die uitstoting opleverden.