INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

11. ROLDE, B.L.O.-KAMP 'PAPENVOORT'

 

 

Ganzenek.

 

In Rolde trof ik een week later een heel ànder kamp aan dan ik tot nu toe kende, of liever vooral : heel ander publiek. Het waren vastgelopen zwakbegaafde jongens, die daar op een ander spoor gezet werden via aangepaste beroepsopleidingen.

Ook hier waren ettelijke groepsleiders en ook de kampleiding afkomstig uit het onderwijs, en ook de werkmeesters waren geselecteerd en bijgeschoold op geduldig en met kleine stapjes kunnen instrueren en motiveren.

 

De sfeer was er opmerkelijk vredig en gedisciplineerd. Het dagelijkse kamplied vormde tegelijk het reglement en een motiverende peptalk.

Een stukje eruit herinner ik me nog :

 

In 't midden van de woestenij

daar ligt een kamp, daar wonen wij.

Het is een erg verlaten oord,

en we noemen het Papenvoort.

 

Refrein.

In Papenvoort, in bos en hei,

daar leven we allen vrij en blij

Je moet er werken als een paard

maar je wordt er heel wat waard,

in Papenvoort in bos en hei.

 

De groepen zijn er altijd net,

daar wordt voortdurend opgelet,

We kiezen er het mooiste vak

en dat leren we daar met gemak! Refrein.

 

 

De omgang met dit soort jongens was een heel nieuwe ervaring voor mij.

Het verbaasde me van mezelf dat ik zo snel wende aan het trage tempo, de onhandige vergissingen die voortdurend gemaakt werden, het vergeten en het onbegrip, en de bijna dwangmatige ernst die de meeste jongens maakten met de onbenulligste details.

 

Voor elkaar waren ze soms bikkelhard en zorgeloos, maar tegelijk op andere momenten vol warmte áls ze maar eenmaal door hadden dat het ging over iets dat voor de ander betekenis had, én als ze geen uitgesproken hekel aan die ander hadden, want anders lieten ze iemand zonder pardon en vaak met opzet in de val lopen. In dat opzicht hadden ze wel wat van heel jonge dieren.

 

Omgekeerd moest je ook zelf goed uitkijken voor hun gevoeligheden, wat me de eerste tijd wel eens verraste : want je merkte dat vaak pas als je al op iemands ziel getrapt had.

Je leerde er wel door om dat soort gevoeligheden onderling uit te wisselen, zodat iemand ook weer niet gauw al te veel mentale butsen opliep.

En gelukkig lichtten ook de groepsgenoten je vaak tijdig in over iemands eigenaardigheden. Zo had er een voortdurend een muts op, die ik hem aan tafel wilde laten afzetten ; maar zijn buurman zei giechelend dat hij dat niet durfde "omdat hij bang was dat hij dan ineens een oud mannetje zou worden". Ik maakte er maar een grapje van op dat moment, maar liet hem de muts maar ophouden omdat er kennelijk iets gevoeligs achter stak.

 

Toen ik het 's avonds in de stafkamer bij collega's navroeg, hoorde ik hoe het zat. Iemand had hem ooit gezegd dat zijn haar "flink wat lichter was geworden van blootshoofds in de zon zijn", maar de jongen had eruit begrepen dat het als je je hoofd bloot hield, het haar grijs of wit kon worden, en dat je er dus plotseling "ouder van kon worden".

Toen ik het met hem erover had bleek hij helemaal niet in staat om er rationeel over te praten. En omdat het als afwijkinkje wel zonderling maar verder heel geïsoleerd leek, liet ik het maar zo. Op een of andere manier sleet het toch, want een paar maanden later was het over : zó maar, vergeten.

 

Ook je instructies aan hen leerde je duidelijker expliciteren, omdat de aanvullende eigen logica van de ander waar je op placht te rekenen, hier niet zo werkte.

Een keer had ik een jongen – Ben Alerink heette hij - aan het graven van een greppel gezet bij de voordeur van de barak, waar een kabel in moest komen liggen, die, óm de barak heen, erachter weer verder moest, en dat wist hij, - dacht ik. Maar ik was er niet op gekomen was hem te zeggen dat die sleuf óm de barak heen moest lopen, ik had alleen aangegeven "hoe ver hij steeds van de wand af moest blijven".

Toen ik terugkwam van een andere klus ontdekte ik dat hij intussen als een graafmachine doorgegraven had, rechtdoor het bos in, ettelijke tientallen meters voorbij de hoek. Welgemoed en trots liet hij mij zijn prestatie zien. Ik had er moeite mee mijn verbazing niet te laten blijken, en al prijzend alleen aan te geven, dat het nu tijd werd voor een "aftakking", een eind terug, en dan ook die tweede hoek weer om, de hoekpunten ditmaal aangegeven met stokjes.

Later heb ik een ándere jongen het onnodige stuk van die gracht maar weer dicht laten gooien.

 

 

In rustiger vaarwater.

 

Het was een prachtige warme zomer, en ik had, buiten de tijden dat ik de jongens moest opvangen en met hen optrok, eigenlijk weinig te doen.

De meeste jongens bleven daar wat langer dan in andere kampen omdat de opleiding hier gewoonlijk wat meer "inburgeringstijd" vergde, en ook wat trager ging.

Er waren weinig problemen, weinig zieken of mensen met mentale crises, en ook het programma stond weliswaar enige afwisseling toe, maar was verder het meest gebaat bij betrouwbare continuïteit.

 

 

Zodoende vroeg de commandant mij om in mijn "lege tijd" hun archief wat te reorganiseren en beter naslaanbaar te maken. Een paar weken achter elkaar deed ik dat dan 's morgens als het nog koel was, 's middags typte ik buiten in de zon de lijsten.

Het eigenlijk kampleven was dus gemakkelijk, maar ik zou het niet graag langdurig willen doen.

In tegenstelling tot de vorige kampen was hier niet alleen weinig behoefte aan het organiseren van bijzondere activiteiten, maar het werd zelfs afgeraden. Ongewóon was ook onwénselijk, hier.

 

Inplaats daarvan besteedde ik hier wat meer tijd aan het rondkijken in de omgeving. Met twee collega-groepsleiders – Mart Vlaanderen, een protestantse noorderling, en Mike Last, een katholieke Maastrichtenaar, - verkende ik de dorpen en de natuurgebieden rond Rolde. Mart speelde uitstekend orgel, en in ieder dorpje ging hij even in het dorpskerkje spelen, - kerken waren nog altijd open in die dagen - een gewoonte die onze verkenningstochtjes een feestelijk kleurtje gaf, en mijzelf heel wat meer over orgels leerde.

 

 

'Berend Botje'

 

Alleen in de vakantieweken mocht er een vakantieprogramma komen, waar wat meer actie in zat. Ik kreeg toestemming ( en ook: een budget!) om met mijn hele groep vijf dagen naar een 'vakantieboerderij' te gaan: een soort stal-met-bedden feitelijk, aan de rand van Zuidlaren, die we bijwijze van tent konden gebruiken, en verder leeg. Maar wel op voorwaarde dat ik het alléen zou runnen : we hadden eenvoudig geen mankracht voor assistentie beschikbaar : alleen zou éen middag de sportleider kunnen komen.

 

Ik bracht met het kamp-autootje en met hulp van Mart Vlaanderen de nodige spullen én mijn motortje naar de boerderij die we uitgezocht hadden. Mart voelde er zelf ook wel voor, maar hij liet het van mijn ervaringen afhangen of hij het met zijn groep ook zou doen.

 

Dat helemaal alleen voor zestien nogal afhankelijke jongens zorgen, 5 dagen achter elkaar, was een nieuwe opgave voor me, en ik overzag eigenlijk niet goed in hoeverre ik op hen kon rekenen.

Het was een erg welwillend stel, dat wel, en er waren ook wel enkele wat meer verantwoordelijke jongens bij, dus ik verwachtte geen ander problemen dan hooguit vermoeidheid : maar zolang er maar gewoon geslapen zou kunnen worden – en daar zag het naar uit - hoefde dat geen breekpunt te zijn

 

Van tevoren trainden we een paar dingen, met name het maken van een kookvuur en het koken van wat eenvoudige gerechten, - niet zozeer omdat dat zo dringend nodig was, maar meer om in de stemming te komen.

De jongens hadden van kampwege wat rugzakken en draagtassen gekregen omdat de meesten die zelf natuurlijk niet hadden. En toen er ingepakt moest worden merkte je de nervositeit van dit soort jongens, nu er dingen gingen komen die buiten de dagelijkse routine vielen. Ettelijke sliepen slecht van de spanning, - maar dat zou de rust van de eerste nacht straks wel ten goede komen.

 

Te voet gingen we erheen, bij het Zuidlaardermeer, twaalf kilometer ver. Als we moeilijkheden kregen onderweg of het lopen voor sommigen te zwaar werd, dan zouden we alsnog de bus kunnen nemen : we hielden daarom ongeveer haar route aan.

Maar de jongens waren zo enthousiast, én zo goed in conditie, dat ze het liefst toen we er waren, meteen door hadden wilden lopen, naar het meer. Dat deden we toch maar niet

 

De kennismaking met de boerderij, het vullen van de strozakken, het klaarmaken van het eerste kamp-eten (stamppot van sla met ui en eieren, en flessepap na) en dat soort nieuwigheden, waren royaal voldoende voor een rustige nacht.

En eigenlijk ook het hele verdere vaar- , wandel-, sport-, en excursie-programma verliep onwaarschijnlijk vlot.

Ik had voor mijn gevoel nooit eerder een kamp meegemaakt met zo'n vredig en rimpelloos verloop, - al zal het feit dat ik op meer tegenslag gerekend had, dat wel hebben aangekleurd misschien.

 

 

 

 

Het leukste was misschien nog wel de opeenvolging van de spijt die ze hadden toen we opbraken, én desondanks de vreugde van het weer terugzijn en weer kant en klaar eten krijgen in de eetzaal. En daarna de manifeste blijdschap van het weer kunnen slapen in hun eigen vertrouwde bed, die je van hun snoeten kon afscheppen

's avonds.

Voor mijzelf gold dat trouwens ook wel. Vijf dagen zo'n groot gezin alléen in een vreemde omgeving was toch een hele klus. Ook ikzelf sliep als een os die nacht.

 

 

Er was me - de laatste maanden toch al, maar de laatste dagen speciaal - wel iets over mezelf duidelijker geworden.

Ik was  tot nu toe gewend mijn hele aandacht te geven aan het ondernemen en láten ondernemen van nieuwe dingen, en daar was hier veel minder vraag naar, en ruimte voor. Maar het werken in dit kamp leerde me wel veel over het belang van het gewone, en over de vreugde van de herhaling en van het vertrouwde in het leven van eenvoudige mensen.

De dimensie van het "moederlijke" kreeg hier veel meer aandacht dan die van het "vaderlijke" .

Ik merkte dat ik op dat terrein nog wel wat te leren had, of liever : me bewust te maken, - maar ook :dat het me niet tegenstond, en dat het ook niet "onmannelijk" voelde.

Al zou ik me voorlopig ook weer niet thuis voelen, leek me, in een omgeving die helemaal op verzorging en niet zozeer op groei en leren gericht was.

 

Met de kampeerweek was ook mijn eigen kamptijd ongeveer om. Ik had in die twee jaar een veelvoud meegemaakt van ánders in twee jaar beleefde, leek het me.

Ik zag uit naar het volgende punt op mijn programma, de twee jaar School voor Maatschappelijk Werk.

Maar eerst stonden me nog drie weken vakantie te wachten. Twee ervan zou ik besteden aan een trektocht met Ad van den Elshout naar Zuid-Frankrijk, een stukje reprise van mijn Rome-reis in 1950.

 

Op 1 augustus laadde ik mijn schaarse bezittingen weer op mijn motortje, en tufte ik zuidwaarts, om voorgoed het kampleven achter me te laten.

Dat meende ik tenminste.