INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

12. SOCIALE ACADEMIE EINDHOVEN.

 

 

Chopinlaan 30.

 

Het was een vreemde gewaarwording om, na ruim twee jaar JV-VO/kampen, weer terug te zijn in Eindhoven, waar ik daarvóor mijn drie Philipsjaren had doorgebracht.

In die twee jaar was er onevenredig veel gebeurd, leek het.

Niet alleen was ikzelf intussen een heel ander mens geworden, maar ook Eindhoven had een ander gezicht gekregen, althans het deel waar ik placht te komen, rond het Lodewijk Napoleonplein. Daar werd een doorbraak aangelegd die de Karel de Grotelaan zou worden.

 

Mijn eerste twee kamers had ik in die omgeving gehad, maar nu ik er opnieuw een moest zoeken had ik geen reden meer om in die buurt te blijven. Martien van Ruitenbeek, mijn collega-verkennersleider, die daar in mijn tijd ook een kamer had gehad, woonde intussen in den Haag, en zelf zou ik nu wat 'werkplek' betreft beter kunnen zoeken in de buurt van mijn toekomstige school.

De naamsverandering tot "Academie" stond nog op stapel : voorlopig heette ze nog School voor Maatschappelijk Werk – "Voor Mannen", want het gebouw herbergde er ook een "Voor Vrouwen".

 

Het kamerprobleem loste min of meer zichzelf op toen ik weer contact zocht met de afdeling van mijn vroegere verkennersgroep. Piet de Rooij was daar nog steeds afdelingleider, en was net getrouwd, - met akela Riet van de welpenhorde. Die hadden net een nieuwgekocht huis betrokken, maar bij de financiële planning was voor de eerste jaren gerekend met de verhuur van de flinke zolderkamer zolang ze nog geen kinderen zouden hebben. Ik kon er dus zó intrekken als ik wilde, en ik wilde wel.

Het adres Chopinlaan 30 lag bovendien dicht bij de academie.

 

Ik bezat maar weinig voor de inrichting, dus ik kocht een paar meter gele cocosloper en een paar meter gele dobbystof voor het zolderraam, waarop ik twee draken schabloneerde, een rode en een groene. Een kast en een bed stonden er al, en met de aankoop van een paar schemerlampjes, een tweedehands rookstoel en twee krukjes kon ik voorlopig uit de voeten.

Mijn oude trouwe Burgers-fiets had ik nog steeds, naast het motortje.

 

Vóordat de lessen op de Academie van start gingen zouden we eerst een ontgroeningsweek krijgen in Boxtel. Dat had voor mij, en de andere collega-2ejaars-instekers vanuit de JVVOkampen, het voordeel dat we wat vlotter kennis konden maken met een deel van de anderen, - die elkaar al een jaarlang hadden meegemaakt.

De ontgroening placht door de tweedejaars te worden verzorgd.

Die was trouwens leuk opgezet, én redelijk humaan uitgevoerd, al kon je aan alles zien hoe de ontgroeners-van-nu haar het vorig jaar hadden meegemaakt. Doorstane ellende wordt blijkbaar altijd weer doorgegeven, zodra de rollen gewisseld zijn, - en de meeste graagte ligt dan zie je dan bij de tweederangs-slachtoffers van de vorige keer.

 

"School voor Maatschappelijk Werk Voor Mannen"

 

De kennismaking met de school-zelf, de week daarna, viel niet mee. Het programma was inderdaad gewoon schools, vaak traag en met een overstelpende overmaat aan aandacht voor allerlei normatieve invalshoeken.

Behalve Godsdienst en Ethiek was er ook nog Normatieve Sociologie, Theoretische (lees : normatieve) Pedagogiek, Maatschappelijke Stromingen (die vooral vergelijkende moraal-aspecten daarvan benadrukte), naast Wetskennis, Huwelijksmoraal, en meer van die HoeHoortHet-zaken, of kwesties van "Wat valt onder Wie?"

We hadden vroeger in de katechismus moeten leren over de Lijdende, de Strijdende en de Zegepralende Kerk, maar de Dirigerende Kerk was zeer, zeer nabij hier.

 

En dat zou nog niet zo erg geweest zijn als niet voor de praktische aspecten van het werken in deze sector maar zo wéinig aandacht was overgebleven.

Wij praktijkmensen voelden ons, en gaandeweg méer, hier ouwe rotten in het vak, van wie zij –de docenten - méer konden leren dat wij van hen vaak.

 

De helft van de docenten was niettemin op zichzelf het aanhoren best waard, maar er waren er die niet meer deden dan hun dictaat inderdaad dicteren, zodat er voor serieus ingaan daarop maar éen les per maand overbleef.

Nooit eerder heb ik zo vaak en zo sterk al mijn middagenergie moeten besteden aan het blote wakkerblijven, - en dan duurde zo'n les wel lang.

De tentamens waren geen probleem, maar ik vond het programma een ernstig misbruik van Levenstijd, en ook van cursustijd gewoon trouwens.

We zagen nu al uit naar de twee maanden praktijkstage die we zouden krijgen in mei en juni.

 

Die stage zou er een zijn in een Maatschappelijk-Werk-instelling.

De opleiding kende wel specialisaties, en daar werd ook vanaf de aanvang al mee begonnen, maar de voor ieder geldende basis was (vooralsnog) die tot Maatschappelijk Werker. Daarbovenop waren – facultatief - drie specialisaties beschikbaar : Internaatswerk, Cultureel Werk, en Personeelswerk.

Omdat ik het maximum uit de opleiding wilde halen, én omdat ik meende dat ik van Internaat en Cultureel niet zo veel meer kon leren – hier tenminste - , had ik Personeelswerk gekozen.

 

Voorlopig bleek de specialisatie zich voor ons evenwel tot Bedrijfspsychologie te beperken, van ene Molenaars, ditmaal wel een praktijkman die er inderdaad heel wat van wist, en die ook aangenaam en volwassen lesgaf, "en petit comité".

Gelukkig had hij een breedbeeldoptiek waardoor de programmatische beperking van die 'specialisatie' tot alleen dit ene vak het toch tot een serieuze verbijzondering maakte.

 

'Hoe het moet in de wereld'.

 

De docenten brachten overigens naast hun vak ook hun persoon in, en dat vormde een leerpunt op zichzelf, want er waren inderdaad Typen bij.

 

De "moderator", kerkelijke Bewaker van Goede Zeden en Rechtzinnigheid in de Leer, pater Doctor Onstenk SJ, van wie we ook Godsdienst en Ethiek kregen, kon zó uit Rome zijn afgezonden. De monumentale Hoofdcommissaris Pijls – op zijn Maastrichts "der Pieiels" - gaf niet alleen Wetskennis maar de facto ook 'Respect voor het Gezag', op Limburgse wijze.

Van de al even massieve Vennix kregen we normatieve sociologie – "Hoe het zou móeten in de wereld " - , en van de kleine De Kroon, zoals dat heette, "positieve" sociologie : over hoe het alleen nog maar wás – en dat was een groot verschil !

 

Nog twee anderen lichtten ons voor over juridische zaken. Over Arbeidsrecht ene Verhagen die zich als GAK-directeur vooral tot uitkeringsrecht beperkte, en met voorsprong de prijs voor de saaiste docent verdiende, terwijl stafdocent De Goede ons de basisbegrippen van het Burgerlijk Recht trachtte bij te brengen. Hij had sinds kort een vals gebit en hapte daar nog mee alsof het te groot was en hij het ieder moment kon stukbijten of uitspugen.

 

Een kleine psychiater onderhield ons onbewogen maar indringend over de vreemdste afwijkingen, zodat je je met enige huiver afvroeg of je zelf óok al niet aan het afglijden was in de besproken richting. Vagelijk besefte je door zijn merkwaardige optreden ook dat je misschien alleen door onbewogenheid je staande zou kunnen houden temidden van lieden met, zoals Toon Hermans het zo treffend zei, een splinter in hun ziel.

In voorkomend geval zou je niettemin als potentieel patiënt niet graag bij deze docent als behandelaar terecht willen komen, juist wegens diezelfde onbewogenheid, als achter glas.

 

De vriendelijke psycholoog Schuitemaker leek dan aanzienlijk verkieslijker. Die had het talent om beperkingen als kansen te presenteren.

Hij had al tevoren mijn hart gestolen door bij mijn toelatingstest zijn advies te verpakken in een paar ook qua taalgebruik wat je noemt sterk bevestigende kwalificaties.

Hij begon met " Zowel intellectueel als ook emotioneel bezit u wel zeer positieve eigenschappen." En die begon hij dan waarderend uiteen te zetten, als aanloop om mij uiteindelijk af te raden maatschappelijk werk te gaan doen "omdat ik daar tezeer eigen intussen goeddeels overwonnen problematiek zou tegenkomen, en omdat ik er teveel administratieve aspecten bij zou ontmoeten die mij niet zo lagen."

Cultureel getint werk van wisselende aard zou veel geschikter voor mij zijn.

Zijn benadering van 'verpakking in goudpapier' heb ik me later vaak herinnerd als ik zelf weer eens een student moest confronteren met minder leuke kanten van zijn optreden of prestaties .

Voor een paar vakken waren toch wel praktijkmensen aangetrokken.

Het overzicht van wat er aan MW-instituties bestond kregen van Huub van de Rijt, zelf hoofd van het Eindhovense Maatschappelijk Werk, en een vlotte communicatieve figuur, die ook verbanden doorzag en wist aan te geven. Hij was een van de weinige min of meer normale mensen op de School.

 

Geheel in tegenstelling daarmee kregen we Pedagogiek van de directeur van een jongenskamp in Deurne. Hoewel die daar een goede naam had, bleef hij in de les een moeizaam formulerend man met veel enerzijds/anderzijds-overwegingen en alleen nu en dan éventjes verontschuldigend glimlachend, alsof dat eigenlijk niet paste in een serieuze omgeving als deze.

Hij had zijn eigenlijke les geheel uitgepend in een dictaat dat hij ons woordelijk en op dicteersnelheid voorlas. Als iemand een vraag stelde merkte hij vaak glimlachend maar lichtelijk uit het veld geslagen op, dat hij dat kennelijk duidelijker in zijn tekst moest formuleren, en dat deed hij dan ook ter plekke. Hij geloofde in woorden, leek het.

Alleen zo éens in de maand kregen we wat meer vraagruimte, en kwam hij al schetsend soms een béetje los - áls we niet teveel achter lagen op zijn schema.

Hij leek me ondanks zijn reputatie een nogal vlakke figuur, en ik was dan ook verrast, jaren nadien toen ik zelf docent was aan de Academie, om te horen dat hij bij zijn afscheid een map met madrigalen van Monteverdi gevraagd had. Dat viel me weer mee van hem.

Ik hoop maar niet dat mijn eigen pedagogieklessen, jaren later aan diezelfde school, misschien op een vergelijkbare wijze worden geëvalueerd, als straks ánderen hun memoires schrijven die mijzelf daar als docent hebben beziggehoord!

 

Van wie we sport en handenarbeid kregen – áls we dat kregen – is kennelijk niet met stip vastgelegd in mijn memorie. Ik herinner me maar éen sportveldaangelegenheid : een voetbalwedstrijd op het sportterrein van de DRU in Dieren, de pannenfabriek waar we eens een excursie naar kregen.

Waarbij de personeelschef na een formeel praatje van een kwartier ons aanried in de fabriek goed rond te kijken, dan zou de zegenrijke benadering van de personeelszorg ons ongetwijfeld opvallen. En we moesten vooral veel vragen daar.

De rondgang door de fabriek was qua techniek inderdaad boeiend, maar omdat het continuë bakproces van iedere werker diens voortdurende aandacht vergde, lieten wij het vragenstellen wel uit ons hoofd. Alleen vroeg iemand wel een paar mensen of de personeelschef zelf eigenlijk vaak in de fabriek kwam : maar nee, dat was niemand zo opgevallen.

 

Dat we ook van onze directeur, Doctor Van Eck, een lesvak kregen geloof ik niet, maar wel herinner ik me ettelijke openbare praatjes van hem. Hij was de beminnelijkheid zelve, en als bioloog leek hij niet echt een docenttype voor een school als deze. Het maakte op ons de indruk dat hij eerder als een soort van mascotte fungeerde, vermoedelijk redelijk onpartijdig in geschilkwesties mits het zich bleef bewegen in het voetspoor van de kerkelijke tradities.

Compleetheidshalve moet wel vermeld dat de krachtdadige directrice van de meisjes-school in hetzelfde pand, Mejuffrouw Thomassen, vermoedelijk met gemak de beide scholen runde, en aan Van Eck bij voorbaat veel van zijn feitelijke directiewerk uit handen nam.

 

Ik was dan ook zeer verrast een half jaar later, toen hij me bij de aanvang van het schooljaar ( ik was praeses van de ontgroeningscommissie) uit de ontgroeningsactiviteiten weg liet roepen om me mee te delen dat ik het komende schooljaar niet meer ingeschreven zou worden, - omdat ik de staf, naar aanleiding van de eerste stage, toch te eigenzinnig scheen voor een goed maatschappelijk werker in een Institutie. Ik kom daar verderop nog terug

 

Hij zei dat op dezelfde beminnelijke toon als waarop hij dankte voor applaus of een studente eens een bloem aanbood, en het was niet aan hem af te zien dat hij zich bewust zou zijn dat de beslissing enig gevolg zou kunnen hebben in de menselijke beleving van de persoon tegenover hem.

 

Ik zag hem in gedachten inderdaad als bioloog bezig, met belangstelling kijkend hoe een vlieg zonder vleugeltjes zich zou gedragen.

Het begrip 'empathie' was toen nog niet zo algemeen in de sociale hoek.

Nu was ik misschien wat verwend inzake relationele contacten op je school of in je werk, maar op de een of andere manier waren de afstanden tussen studenten onderling hier toch wel veel groter dan ik ze gewoon was.

Hoewel we voltijdstudenten waren hadden we toch blijkbaar niet zo veel gemeen. Ieder hád al zo zijn contacten. Als er al verkeringen ontstonden tussen studenten dan speelde zich dat, door de afzonderlijke lessen voor jongens en meisjes, af buiten de scope van de school.

Gezamenlijke ondernemingen waren er niet of nauwelijks, en de studie was zeker voor een beroepsopleiding weinig boeiend ingericht.

 

Door de receptieve en daardoor veelal passieve inrichting van het overgrote deel van de studie-opzet kon je ook weinig zien van elkaar, of van de ervaring of overtuigingen van medestudenten wijzer worden.

Discussies vonden hooguit plaats in de wandelgangen – naar of van de kantine – en ze waren inhoudelijk ook vooral een soort gezamenlijk gemor, van een niet eens zo groot contingent progressieven tegenover de meer behoudenden die hen nut of noodzaak van de gevestigde orde voorhielden. Een serieus debat, een intellectuele verkenning van de merites van die orde en de noden van de samenleving, ontstond maar zelden.

 

Een socioloog zou vanuit een observatie-dáar geen voorspelling hebben kunnen doen van de omwenteling van de zestiger jaren, die toch zeer binnenkort en tamelijk algemeen zou losbarsten. Het Katholiek Maatschappelijk Werk was, te oordelen naar haar opleiding, een goed geölied werktuig van de kerkelijk gedomineerde zuilenorde.

 

Er gebeurde dus weinig dat jaar, althans in wat voor mij de 'core business' was : de studie en de school.

Gelukkig was er een neventerrein dat daarvan een deel overnam : de verkennerij. Dáar leerde ik voor mijn toekomstige beroep meer dan op de School.

Ik neem het hoofdstukje dat daar in mijn Herinneringen over gaat, hier dan ook maar gewoon over.