INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

13. VERKENNERIJ

Voortrekkers.

 

Door de kamerhuur-relatie met Piet de Rooij, de afdelingsleider van de verkennersbeweging in "Strijp 2", met wie ik zoals ik aangaf eens informatief contact maakte om te kijken hoe de zaken er daar bij stonden, rolde ik bijna automatisch weer terug in de jeugdbeweging daar.

De zaken waren er in die paar jaar flink veranderd. Martien van Ruitenbeek met wie ik samen een verkennersgroep gehad had, was weg, en ik weet achteraf eigenlijk niet eens meer of er een ander voor de tweede Troep daar in zijn plaats gekomen was, of dat die beide troepen intussen "gefuseerd waren"

 

Maar natuurlijk waren onze jongens van destijds nu een paar jaar ouder, en intussen te oud voor de verkenners. Een deel van hen was afgehaakt, maar de leden van de harde kern van toen vormden, samen met de oudsten van Piets troep, nu een 'Voortrekkers-stam'.

De leider daarvan – oûbaas heette zo iemand, met een Zuidafrikaanse term – was toen nog een oudere onderwijzer, Jan Kluytmans, getrouwd en met drie kinderen meen ik. In ieder geval hadden ze pas een tweeling gekregen, en het begon ernaar uit te zien dat Jan binnen afzienbare tijd niet meer zoveel tijd beschikbaar zou hebben. Hij kon dus best een assistent gebruiken.

 

Ik kwam bij die ouwe jongens op een stam-bijeenkomst eens kennismaken, of eigenlijk de kennismaking hernieuwen, en ik was meteen verkocht. Op de verkennersleeftijd zijn jongens vaak vertederend of veelbelovend, maar als adolescenten waren ze nu al heel wat meer mans, en blaakten van leven en van serieuze plannen. Het waren, veel meer dan destijds, eigenstandige individuen geworden, of áan het worden, waarmee je in veel opzichten goed op basis van gelijkheid overweg kon.

 

De stam.

 

Veel van hun samenkomst-tijd ging natuurlijk zitten in "bomen" over van alles en nog wat. Maar regelmatig stonden er ook flinke échte ondernemingen op het program, en ook individueel hielden ze zich met vaak degelijke taken bezig.

 

Die actiegerichtheid begint in het systeem al bij de toelating. Een aspirant stamlid wordt bijvoorbeeld geacht een eigen stoel mee te brengen, maar liever nog: die zelf te maken, vóor hij als volwaardig lid wordt geaccepteerd. De kring van zetels die je in zo'n stamlokaal tegenkomt is dan ook feitelijk een permanente tentoonstelling, van telkens weer andere vormgevingen, maar wel steeds serieuze blijken van vaardigheden, vernuft en originaliteit.

 

Er waren sobere plankwerkjes, degelijke stukken vakwerk, of surrealistische zitstructuren.

Een voortrekkersstam kiest uit haar midden een stamleider. Hier was dat ene Hans van Ham, en die had qua stoel geen twijfel laten bestaan over zijn positie noch over zijn kwaliteiten. Zijn zetel was bijna een echt monument dat hij voor zichzelf semi-permanent had opgericht . Het bestond uit forse halve berken of van-dik-berkenhout-gezaagde-planken, met vijfduimers en met bouten en moeren onwrikbaar samengewrocht tot een soort eenpersoons-zitbank waarin je met 150 kilo nóg zou passen, en die, als er ruimte tekort was, maar ternauwernood kon worden versleept.

 

Wat de anderen betreft : een enkeling had zich voorlopig beperkt tot het van thuis of uit een uitdragerij meenemen van een oude keukenstoel of een in onbruik geraakt fauteuiltje ; maar dezulken stonden onder zware druk om deze als voorlopig noodgeval aanvaarde twijfelaars spoedig te vervangen door iets dat béter het daglicht, of dat van de stamlokaallamp, kon verdragen. Het is jammer dat ik me geen concrete exemplaren meer herinner : ik weet alleen nog dat er heel curieuze bij waren, - waarvan er éentje met een hangslot plus ketting aan een paal zat.

 

Doordat de jongens doorgaans ook zelf hun programma's maakten, staan mij er ook dáarvan vrijwel geen meer van bij. Ik heb er meestal slechts als belangstellende of adviseur aan meegedaan of er hooguit hand-en spandiensten aan verleend.

Er waren er ook wel bij die je nogal consumptief zou kunnen noemen, maar dat waren dan veelal eerste kennismakingen – tentoonstellingen, een concert, een excursie, een Russische Mis – of deelnames aan grotere gehelen, aan wedstrijden, of aan helpende activiteiten.

Vaak waren ze wel weer aanleidingen om vooraf nieuwe dingen te doen of klaar te maken. Zo maakten we bijvoorbeeld eenmanstentjes van doorzichtig plastic, hangmatten, of grote jachtboemerangs.

In het voorjaar besteedden we nogal wat voorwerk aan een tweede grote districtsviering (in het kielzog van de jubileummanifestatie "Zilveren Pijl") die "Rodeo '59" ging heten, en aan de voorbereiding van een kamp dat we hielden in Remouchamps en waar we ons met grot-onderzoek bezig gingen houden.

 

Met Hans van Ham ging ik nogal eens op voor-verkenning, ook voor zaken die niet altijd doorgingen. Zo zijn we een keer op mijn motortje naar Friesland geweest om daar een project van de Bouw-orde te gaan bekijken. Voortrekkers en ook andere jongemannen uit het bouw-vak bouwden daar gezamenlijk, in hun vakantietijd, een parochiehuis voor een pater/pastoor daar.

We vonden dat achteraf toch voor de stam niet geschikt. Teveel jongens zouden er alleen maar hulpwerk kunnen doen, omdat ze te weinig in het bouwvak thuis waren.

Maar het besnuffelen van mogelijkheden als deze leverde wel leuke particuliere activiteiten op voor ons tweeën. We raakten ook aardig op elkaar ingespeeld, waardoor het ook voor onszelf een eigenstandige waarde had.

 

Ik merkte wel dat onze verhouding, misschien omdat we allebei nog geen verkering hadden, ook een wat persoonlijk-pedagogische band werd, van een soort Mentoor/Telemachus-karakter.

Zo heb ik Hans eens opgezocht laat op de avond vóor de eerste Zondag van Mei, met de vraag of hij zin had om mee te gaan die nacht, op een voettocht naar Den Bosch. Hij nam de uitdaging aan en na wat brood en drinken klaargemaakt te hebben startten we een half uur later voor een tocht van veertig kilometer lopen.

's Morgens woonden we om acht uur de Mis bij in de Sint Jan, en namen toen de trein terug.

Treinen voelen in zo'n situatie veel comfortabeler dan gewoonlijk.

 

Veertig kilometer lopen blijft toch tamelijk veel, voor als je dat niet gewend bent. Maar zulke dingen vormden plezierige en "sterkende" efeben-trainingselementen,- al waren de echte efeben, de Atheense dienstplichtigen in het oude Griekenland, met het langeafstandlopen

wel wat meer vertrouwd.

Ik wist uit mijn militairedienst-ervaring hoezeer ze iemands zelfvertrouwen op die leeftijd verhogen. En ook de wederzijdse waardering trouwens. We werden goede vrienden.

 

Grottenonderzoek in Remouchamps.

 

Het grottenonderzoek-kamp was een uitloper van een eerdere en algemener-bedoelde verkenning door ons Hans en mij van kampterreinen in de Ardennen, die ook voor onszelf een heel plezierige reis betekende.

 

De opdracht, vanuit de vakantievoornemens van de stam, was nogal ruim. Ze wilden graag in de buitenland op kamp, het moest per fiets bereikbaar zijn, en er moesten veel doe-activiteiten in zitten.

De actieradius moest dus beperkt blijven : de Ardennen lagen dan als mogelijkheid voor de hand, vanuit Eindhoven, en dan liefst de noordelijke kant ervan.

De klassieke activiteiten daar echter - vissen, zwemmen, kanovaren - waren niet zo aantrekkelijk omdat niet iedereen van de stam zwemmen kon. Je kon er wél bergbeklimmen, maar we merkten al gauw dat de lessen daarvoor nogal in de papieren zouden gaan lopen Voor het "op eigen houtje gaan doen gold dat wegens de materiaalkosten trouwens eveneens al, - afgezien nog van de risico's in dat geval, en van de vraag waar je dat dan "op eigen houtje" zou mógen.

 

Al doorbladerend kwamen we echter wél tegen dat op veel plaatsen inplaats van bergbeklimmen wel grotten-onderzoek mogelijk was, en verder dat dat weinig materiaal en risico's met zich meebracht, én dat het veel particulier gebeurde. Dat leek dus een bruikbaar onderzoekspunt. Bovendien was het nogal weers-onafhankelijk.

Zodoende besloten we tot een weekendverkenning vooraf daar, door Hans en mij.

 

We gingen op mijn motortje, bij heel behoorlijk weer, op de heenweg tenminste.

We hadden aanvankelijk besloten "van achteruit te werken" : eerst de verst-affe mogelijkheden bekijken, en daarna zien in hoeverre we dichterbij óok aardig terecht konden.

Want we hadden eigenlijk willen beginnen met grot-kijken in Han, om een soort uitgangsidee te hebben van hoe grotten er in 't groot uitzagen, en wat voor moeilijkheden zich zouden kunnen voordoen in minder geciviliseerde grotten en gangen.

Maar zowel door de extra-rijtijd die dat zou kosten, als wegens de bezoekduur-zelf zou dat toch te weinig verkenningstijd overlaten. Dus herzagen we onze verkenningsstrategie.

 

Zodoende zochten we via een kaartstudie naar enkele geschikte kleine en hopelijk gewoon toegankelijk kleinere grotjes en gaten. Een "chantier" of een "trou" heetten die in kaarttermen. We vonden er een paar in een zij-tak van het Amblèvedal, waar een beekje met de exotische naam "Ninglingspo" stroomde, en nogal steil ook: een groot verval, en misschien dus wel met watervalletjes.

Die waren al te vinden in het Noordelijke stuk, nabij Remouchamps. Daar wilden we dus in eerste instantie heengaan.

 

Tot ons genoegen bleek ook al in Remouchamps een openbare grot te bezichtigen, en dat deden we, direct na aankomst. Daarna zochten we de op de kaart aangegeven "trou's".

De eerste twee waren niet geschikt : de eerste afgesloten, de tweede onvindbaar op de plek waar hij zou moeten liggen. Maar de derde was als een poortje in een fraaie hoge rotswand, kennelijk vaker bezocht maar zonder toegangsbeperking, en bovendien toch lekker afgelegen.

Dat wil zeggen: toen we er aankwamen was er toch net een groepje vrijetijds-speleologen, maar die stonden op het punt van weggaan. We hielden ons wat gedeisd maar inspecteerden intussen gretig hun uitrusting die ze net aan het opbergen waren.

 

Wijzelf hadden wel een paar klimtouwen meegenomen en meerdere zaklantaarns, voor een eerste binnen-inspectie eventueel. Maar zij hadden helmen met lampen erin, smalle staaldraadtouwladdertjes, kleine stevige Pickels, en klimijzers in enkele varianten. Plus nog wat apparaten : een paar walkie-talkies, een paar kompassen en zelfs een theodoliet.

En niet te vergeten overalls, die intussen van onder tot boven onder de natte klei zaten. Het leek erop dat je soms wel door nauwe gangen zou moeten!

We namen aan dat dus minstens het eerste stuk wel behoorlijk toegankelijk zou zijn, eventueel via klimhaken, maar we hadden geen idee van de ruimte of krapte van de grotten of gangen.

We wachtten dus maar tot zij zouden gáan, en onderzochten intussen de omgeving. Als zij weg waren zouden wij naar binnen gaan.