INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

17. SCHIPPERSKAMP 'AMPSEN' , LOCHEM.

De mast.

 

Het is verwarrend als je op Ampsen het kamp binnenrijdt.

Je hebt de indruk dat daar een haven, of althans een water ligt, want even verderop zie je de hoge aangeklede mast van een kustvaarder, vol-getuigd, en met de borstwering van een fors kraaiennest in de top.

 

Maar wanneer je doorrijdt ontdek je dat die mast, samen met de kajuitopbouw gewoon op het land staat, en het middelpunt vormt van een grasveld met barakken errondomheen: het schipperskamp.

Jongens leren er het vak van matroos op de binnenvaart. Dat wil zeggen: het droge gedeelte ervan.

Als ze daarmee klaar zijn verhuizen ze naar Dieren: dat ligt écht aan het water, en daar volgt het natte deel van de opleiding, aan boord van een tweede schipperskamp, en ditmaal echt varend - of althans drijvend: de "Van Kinsbergen".

Die vakopleiding op Ampsen herbergt een brede waaier van schippersvaardigheden.

en in tegenstelling tot de vakopleiding in het kamp De Kuil is het de bedoeling dat de jongens er niet uit kiezen, maar ze allemaal doorlopen.

 

Een batterij van allerlei handvaardigheidsvakken, allemaal nodig voor het onderhoud en het varend houden van een schip : metaalbewerken, schilderen, lassen, houtbewerking, bakken en koken.

En ook echte scheepsvakken: touw-werken (schiemannen heet het eigenlijk!), seintekens, kennis van vaarwegen en het omgaan met vaarkaarten, en als belangrijk onderdeel: het leren van de uitgebreide regelgeving rondom de vaart : het Reglement.

Dat reglement betreft hier dan niet dat van het kamp, maar wat plechtig heet het "Binnenvaart-aanvaringsreglement". En het

gaat ook niet over "aanvaringen", maar over "aan komen varen" : het regelt voorrangskwesties, visuele en auditieve signalen, scheeps-uitrusting, gedrag bij bijzondere situaties, vlaggen-betekenissen, snelheidsvoorschriften, en meer van dat soort orde-regels te water.

Bij deze jongens zou ik een jaar blijven als groepsleider.

De naam van de groep die ik overnam luidde avontuurlijk 'De Vikings'. Hoe de groepsleider heette van wie ik die overnam weet ik niet meer, en evenmin is het me duidelijk geworden waar hij naar toe ging of waarom hij wegging - maar ik denk : omdat hij , net als ik het jaar daarvóor, in september naar een opleiding moest.

Wel hield hij nog lange tijd incidenteel contact met een van de jongens, die zijn hutboy geweest was, en die ik als zodanig " overnam". Want ieder van de jongens had een groepstaak, die in beginsel blijvend was, zodat hij er ook wat van máken kon.

 

Het was niet verrassend waarom mijn voorganger zijn hutboy had gekozen. Hans Hoks was een bijzonder mooie jongen, met zijn veertien jaar nog net geen adolescent, met een kop als een plaatje, en clever bovendien.

Hij was de zoon van een hoer, heette het, maar in ieder geval zélf een gaaf en onbedorven mensenkind.

Ik had ook de indruk dat de instandgehouden relatie van mijn voorganger eerder vaderlijk dan onfris was, Hans mocht hem graag, maar het leverde ten opzichte van mij geen afwijzende reacties van zijn kant op.

Ikzelf op mijn beurt was na een tijdje ook erg op hem gesteld; en hij voelde dat ook wel en ging er gereserveerd mee om.

Bij de andere jongens gaf dat niettemin natuurlijk tóch altijd wel wat jalousiereacties. Niet alleen was de ene soort corvee natuurlijk qua werkzaamheden tóch al aantrekkelijker dan de andere, maar ook de fysieke nabijheid van de hutboys bij de leiders en de onvermijdbaar wat grotere intimiteit die de aard van de klus meebracht, maakte het tot een begerenswaardiger taak dan vele andere.

Sommige leiders losten dit op door juist een lelijke of onhandige jongen met hun persoonlijke verzorging te belasten, als compensatie voor hun handicaps, maar voor andere was een leuke jongen voor die taak toch gewoon verkieslijker.

 

Ze werden dan ook algemeen wel als "meneers flikkertje" benaamd, maar daar was verder doorgaans geen serieuze specifieke toeschrijving mee bedoeld.

De voorschriften voor de commandanten waren trouwens streng op dit soort punten. Bij zelfs geringe aanleidingen voor twijfels werden op hun instigatie de bakens gewoonlijk snel verzet.

 

Het kamp zelf verschilde in hoofdlijnen weinig van de andere die ik had meegemaakt. Dezelfde organisatievorm, dezelfde indeling, dezelfde faciliteiten en uitrustingen, en ook wijzelf hadden er in grote lijnen dezelfde taken.

Er kwam er hier echter een bij, die voor mij weer een extra-ervaringsveld betekende: het lesgeven. Wij werden geacht een deel van de vakken zelf te geven voorzover ze niet vielen onder de vakmatige competentie van de werkmeesters in de werkplaatsen, waar de jongens voor de handvaardigheidsvakken naar toe gingen - ook hier op het kampterrein-zelf.

 

In concreto ging het dus vooral over Schiemannen (touw-werk), Vaarwegen-geografie, en Nederlands.

De wijze-waarop werd nogal breed aan onszelf overgelaten, alleen het lesrooster kende uiteraard van buitenaf de lestijden aan de diverse vakken en lokalen toe. Maar wat we daarin deden zowel qua volgorde en tijdverdeling als naar vormgeving konden we helemaal zelf bepalen.

Alleen niet het Reglement , dat wil zeggen: dat "Binnenvaart-aanvaringsreglement", de vaar-verkeersregels. Dat werd door een insider gegeven, evenals sport, waarvoor we een sportleider hadden.

Seksuele voorlichting was ook een voorgeschreven vak, dat de Commandant zelf voor zijn rekening nam.

 

Zelf integreerde ik het vak Nederlands al gauw in de Vaarwegen-uitvoering.

Vaarwegen was op zichzelf een saai vak, althans het einddoel bestond uit het kunnen aanwijzen van vele tientallen vaarwegen in Nederland met hun capaciteiten en de eigenschappen van hun knooppunten.

Ik maakte het voor de jongens attractiever door een heel grote Kaart van Nederland te maken - met de te leren gegevens erop vermeld - die normaliter aan de wand hing maar als een ganzenbord op een aantal tafels kon worden uitgelegd. Daarop moesten de deelnemers zich in tweetallen ganzenbordsgewijs met dobbelstenen verplaatsen, en onderweg allerlei opdrachten uitvoeren die gebruik maakten van de bijzonderheden van vaarwegen, schepen en havens.

 

 

Ook schrijven, lezen en schiemannen kwamen in die opdrachten voor.

Het waren door die spel-opzet populaire lesuren, waarvan de vorm-elementen al snel door andere groepen werden overgenomen.

Een gevolg van de taakuitbreiding was wel dat je er overdag minder tijd door overhield, wat met een of twee extra-vrijedagen gecompenseerd werd.

 

De selectie van ‘allemaal ditzelfde beroep’ maakte wel dat de meeste jongens hier beter wisten wat ze wilden. Daardoor ontstond er veel minder dan in andere kampen verveelgedrag, dat dan door spelen of ondernemingen moest worden op- of ingevangen.

Dat wilde overigens niet zeggen dat hier minder gespeeld werd, alleen dat we er minder therapeutisch mee om hoefden te gaan.

In feite was het eigenlijk verbazingwekkend hoe kinderlijk, joyeus en creatief deze jongens – toch tussen de 14 en 17 jaar – vaak hun tijd doorbrachten – naast het werken, corveeën, lessen volgen en huiswerk maken

Mijn intussen gebruikelijke arsenaal aan vrijetijds-activiteiten kon ik hier evengoed heel routineus inpassen. De jongens ( die hier een halfjaar bleven) hadden nu trouwens vaker korte vakanties : zesweekse perioden met vijfdaagse lange-weekends, waarop in beginsel ieder naar huis ging - en wij doorgaans ook.

 

Ik was hier minder volledig in mijn kampwerk ondergedompeld dan in vorige kampen. In beginsel zou ik maar een jaar blijven, en vóor die tijd wilde ik uitzien naar iets anders, dus ik ging bij vlagen al eens verkennen wat er verder mogelijk zou zijn, aan beroepskeuze voor een langere termijn.

Internaten trokken me voor de toekomst toch niet erg, evenmin als therapeutisch werk. In de hoek van vorming en onderwijs voelde ik me meer thuis. Ik ging her en der eens kijken of erover lezen; en ik begon advertenties door te nemen. Tot beslissen kwam het nog niet, het was nog meer oriëntatie.

 

En ik kocht een goede camera en ging fotograferen in mijn vrije tijd.

De herfst, mijn solo-situatie en de ervaringen van het met de jongens wandelen en cantharellen-zoeken inspireerden me tot een verbijzondering op een paddestoelen-diaserie, waar ik als inoefen-project maandenlang fotograferend mee bezig was.

Omdat zwammen kleurig zijn, stilstaan, en van tamelijk nabij genomen moeten worden en dikwijls ook nog op donkere plekjes, waren het erg geschikte proefobjectjes voor het inoefenen van goede kadering, correcte scherptediepte-instelling en nauwkeurige belichting.

 

Het maken van kleurendia's was in die dagen juist aan het opkomen. Kleuren-afdrukken waren echter nog duur en deugden nog niet erg ; binnen een paar maanden verliepen de kleuren naar paars en bruin. Dia's waren weliswaar evenmin zo stabiel maar hielden toch ettelijke jaren, - langer ook weer niet , bleek later, toen ze het óok begonnen op te geven.

In zwart-wit kon ik weer zelf afdrukken en vergroten, het kampleven, de onvolprezen scheepsmast én de koppen van de jongens waren een rijke bron van objecten.

 

"Keesie"

 

 

" Japie" .

 

De Sinterklaasviering verliep net als ik vorige jaren gewend was geraakt, maar de Kerstviering was veel soberder, ook al omdat de jongens hier al een dag of vier vóor Kerstmis naar huis gingen.

Bovendien had ikzelf tussen Kerst en Nieuwjaar een "Spullenbazenbivak", een instructiekampweek voor verkenners , waarvan de voorbereiding een paar weken tevoren ook al mijn aandacht vroeg.

En Nieuwjaar zou ik bij een collega doorbrengen.