INHOUD DALDEROP 5
INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print Pagina Nu

5 - JEUGDKAMPEN-PERIODE

18. Nieuwjaar op het Twentse platteland.

Ik had destijds een oude lichte motor, maar een verse collega Jan Hoppe, die van een afgelegen boerderij kwam, had een nieuwe zware. ( Zijn zus verrassenderwijs trouwens ook : en motorrijdende meisjes waren nog zeldzaamheden in die dagen).

In de kerstvakantie zou ik eens bij hem thuis op bezoek komen. En omdat een van onze jongens, Ton Joon, in die vakantie niet naar huis kon en daarom her en der een paar dagen logeerde, zou ik die meenemen.

 

Dat kwam nog het best uit met Oudjaar, - zodat we bij hen thuis al kaartspelend het Nieuwe Jaar afwachtten en daarna samen in het hooi sliepen.

De volgende dag was het stralend zonnig vriesweer : je miste voor het Nieuwjaarsweer alleen de sneeuwdeken over het landschap, maar dat werd goedgemaakt door de prachtige kleuren van de haan en de boerderijattributen, een pláatje in het lage zonlicht - want ik keek in die dagen voortdurend met fotografeer-ogen.

De feestelijke terugrit was koud, maar prachtig zonnig. En zo bleek achteraf ook die hele, sneeuwloze winter van '60.

Na die heldere winter bleek het hele lange voorjaar juist langdurig erg miezerig.

En omdat Jan en ik allebei bruin-fans waren besloten wij tweeën om in de Pinkstervakantie met Jans motor naar het zuiden te gaan, in de hoop op meer zon daar.

Dat viel tegen,- en gezien de nog slechtere weerberichten bleven we maar plakken in Zuid-België en Luxemburg, waar ik hem de grotonderzoek-locaties uit mijn voortrekkerstijd liet zien : in dat onderaardse oord deed het slechte weer immers niet ter zake.

 

Uit balorigheid wegens de uitblijvende zon besloten we om dan maar onze toevlucht te nemen tot 'kunstbruin'. In die dagen kon je dat alleen krijgen als Frans product, ondanks de Engelse naam, de 'Spray Tan Bomb'. Het was erg duur, maar als surrogaat-vacantie-element gunden we dat onszelf maar eens.

We doken met de grote spuitbus in zwembroek in onze tent en zeepten ons grondig in met het spul, hier en daar nog eens extra bijwrijvend tot alles op was, en wij goed vet.

Toen werd het wachten – drie tot vier uur kon het duren – in zwembroek, met een boek , wat kaas en een fles wijn.

Nu en dan schenen we eens met onze zaklantaarns vanuit ons boek naar elkaars gezicht en benen, en inderdaad begon het na drie uur wat te kleuren, en dat werd snel wat donkerder, tot we er heel aanvaardbaar als zonminnaars uitzagen. We waren heel tevreden.

 

Pas toen ontdekten we dat we ongewild onze handen en vingers veruit het méest hadden ingesmeerd.

Donkerbruin zagen ze , tot onze verbijstering.

En hoe we ook wasten, en , toen dat niks uithaalde, ze dan maar te lijf gingen met vim, benzine en alcohol : ze bleven zo ze waren. Het leken wel gorilla-klauwen.

 

Goede raad was duur: we moesten over drie dagen terug naar huis en naar onze groepen, en het was werkelijk géen gezicht.

En bovendien hadden we het gevoel dat we met een beschamend uithangbord liepen, waarop eenieder kon lezen :" Ziehier twee infantiele schijn-bruinbakkers, die bovendien nog te dom waren om hun bedrog een beetje deskundig aan te pakken!"

 

De resterende dagen hebben we voor een flink deel besteed aan pogingen om, met schuurpapier, bleekwater en anderszins, het bruine laagje daar van ons vel te krijgen.

Ik herinner me geen beschamende gevolgen meer, dus we zullen daar achteraf toch nog wel redelijk in geslaagd zijn,- of ik moet het verdrongen hebben!

In de saaie wintermaanden na Nieuwjaar volgde ik net zoals ik ook in vorige kampen gedaan had, een deel van hun werkplaatsprogram. Ditmaal ging het mij niet alleen om het zelf aanleren van de vakken maar ook wilde ik wat meer zien van de aanpak van de werkmeesters in hun lesgeverij, tegen de achtergrond van de psychologie en didactiek uit mijn voorafgaande school-jaar.

 

Something completely different.

 

Die lessen op de Academie hadden me weer in contact gebracht met boeken en theorie, zodat ik me ook buiten het kamp meer oriënteerde op onderwijs-varianten waar ik voor kon voelen, als vervolg op mijn kamp-jaren, straks.

Zo kwam ik ook op het spoor van het concept "Levens-scholen" - scholing van een of twee dagen per week voor werkende jongens - dat me erg charmeerde.

 

Uiteindelijk solliciteerde ik, in april of mei, in Tilburg bij de Katholieke Levensschool , die daar bestond onder auspiciën van de plaatselijke vakbond, de K.A.B.

Ik werd opgeroepen voor een gesprek dat plaatsvond in een grote zaal ten overstaan van vijf officials -vier bestuursleden en de directeur - achter een plechtige groene tafel alsof het een rechtszitting betrof. Er was een half uur voor uitgetrokken (wat ik al erg veel vond), maar toen ze mij lieten vertellen over mijn kampervaringen en wat daaruit ik op levensscholen dacht te kunnen gebruiken, ontstond er zo'n geanimeerd gesprek, ondanks de vijf tegen 1-situatie, dat het ruim anderhalf uur duurde.

 

Een deel daarvan kwam op rekening van wat ze van me wilden horen over mijn plannen of ideeën rondom de integratie van godsdienstlessen in het programma, iets waar ze kennelijk wat mee omhoog zaten, en dat ze toch belangrijk vonden: het was een hot item in die dagen.

Ik improviseerde daar een serie ideeën en programmavoorstellen over, waar ik zelf lol in begon te krijgen omdat dat voor hen opmerkelijk attractief leek te zijn, - of liever te wórden, want het groeide als het ware onder mijn handen.

 

Aan het eind van het gesprek - de secretaris had al een paar keer op het punt gestaan het te beëindigen - vroegen ze mij om even in een stoffig archiefkamertje te wachten. Ik raakte al wachtend wat ontnuchterd, en besefte dat ik me had laten verleiden tot wel wat érg veel enthousiasme en vermoedelijk téveel tijdbeslag, en verwachtte een waarderende maar vriendelijke afzegging. Als ik aan het praten en fantaseren was, vergat ik altijd gemakkelijk de tijdsdiscipline, en ik had nog niet veel sollicitatie-ervaring: ik moest daar beter op leren letten.

 

Maar het tegendeel was waar : zelfs zonder dat de hele serie sollicitanten was afgewerkt - er moesten er nog twee komen na de middag, was mij gezegd - deelde de voorzitter mij even later mee dat ze heel goede verwachtingen van me hadden en dat ik wat hun betreft aangenomen was, per 1 oktober want dan kwam bij hen een plaats vrij.

Ze hadden graag dat ik erover dacht en hen schriftelijk liet weten of ik accepteerde.

Later bleek op het kamp dat 1 november beter in hun planning zou passen, en dat bleek voor Tilburg geen probleem.

Met die benoeming op zak, maar nog bijna een half jaar te gaan, veranderde mijn instelling toch wel wat.

Mijn eerste schippersgroep had intussen eindexamen gedaan, en verhuisde met veel enthousiasme naar het Van Kinsbergen internaat in Dieren om op de "Hollandse Glorie" het echte varen te gaan leren. Niet helemaal met z'n allen: Hans van Rossum was gezakt en moest 't halfjaar overdoen.

 

Bij vorige groepen was het verdwijnen van de groep tegelijk ook voor mijzelf het einde van dat kamp geweest, maar hier was ik degene die achterbleef. Het verbaasde me eigenlijk hoezeer ik ze miste, de eerste dagen. Ik vond het daarom best prettig dat er nog éen jongen van overgebleven was. Hijzelf beleefde het gelukkig nogal positief. Hij stelde zich voor hoe hij een tijdlang voór zou liggen op de nieuwkomers.

We hadden samen twee plezierige dagen met het voorbereiden van de nieuwe club. We overdachten wát we anders zouden gaan doen voorzover wij dat konden bepalen en we versjouwden en poetsten intussen dat het een lieve lust was.

 

Die nieuwe groep werd nu een gemakkelijke en soepellopende routine. Voor het eerst kon ik nu ook inderdaad leerpunten uit de vorige situatie min of meer rechtstreeks in veranderingen omzetten. Het werk ging me dit jaar merkbaar beter en ontspannener af, en ik begon me echt een senior-leider te voelen.

 

Circe.

 

Ik merkte dat ook uit het gedrag van anderen. Meer dan tevoren werden mijn advies , oordeel of suggesties gevraagd : ik genoot, zoals dat heet, een zeker gezag of reputatie. En inderdaad genóot ik daar ook wel van.

 

Het had ook onverwachte effecten. We hadden ook hier "kampdames" en éen ervan was een bijzonder knap typetje, slank, met donker haar en een romantiserende manier van doen : het type dat bloemen in het haar draagt. Ik wist wel dat ze me graag mocht, maar toen ze me op een keer aanbood om een badjas voor me te maken zocht ik daar niets achter. Ik vond 't gewoon aardig, en zocht mee een geschikt stofje uit.

De opmerkingen van anderen dat ze smoorverliefd op me was en al vaak bewonderend had gepraat over mijn zomerse verschijning beschouwde ik als standaard-gesneer voor zulke gevallen. Ik had nog helemaal niets met meisjes, en ik dacht dat dat naar buiten ook wel klaarblijkelijk zou zijn.

 

Toen hij ongeveer klaar was, vroeg ze 's avonds bij de koffie in de stafkamer om hem straks even te komen passen, maar toen ik daarvoor tien minuten later even bij haar binnen stoof, ontving ze me met ook zelf iets kimono-achtigs aan, met veel zwart en rood, en zo te zien bijzonder weinig daaronder. Kennelijk kende ik dit soort codes nog helemaal niet, en mijn in erotisch opzicht weinig toeschietelijke reactie zal haar wel ontnuchterd hebben.

Maar ik moet zeggen dat ze haar verkeerde inschatting snel omzette in een vrolijk alternatief, gewoon een gezellige visite als het ware.

 

Ze kende me, vertelde ze later, al van de cursus, en daar waren al veel meisjes goed weg van me geweest, ik gold als een van de hoge azen in de top-zoveel daar en dat misschien vooral wel omdat ik zo moeilijk te strikken leek.

Het klonk wel verliefd maar ik kon me er weinig bij voorstellen, ik had ook nooit iets gemerkt dat daarop wees.

Niettemin nam ik me voor om voortaan wat beter op die signalen te gaan letten. Al was het maar omdat ik er vroeg of laat toch ook zélf wel meer aandacht voor zou krijgen. Maar het werk onder deze kinderen nam me totnogtoe gewoonlijk zo in beslag dat je aan dit soort onderwerpen nauwelijks toe kwam.

 

De gondelvaart.

 

Intussen werd het zomer, en werd ook het vrijetijds-programma op het kamp wat meer op buiten gericht.

Ook de dorps-activiteitenkalender van Lochem droeg aan ons kamp-programma bij.

Met het dorp hadden we gewoonlijk niet zo veel te maken, en omgekeerd hadden zij ook weinig last van ons,- zoals bij andere internaten nog wel eens wél het geval scheen te zijn. Maar wel hechtten we wederzijds zeer aan goede verhoudingen, en zodoende werden we dan ook steeds uitgenodigd bij dorps-evenementen, - waar we dan wel probeerden om goed voor den dag te komen.

 

Zo was er in Lochem ook een driejaarlijkse "gondelvaart", een wedstrijd van opgetuigde boten op de brede beek die door het dorp stroomde. Kamp Ampsen was daarbij steeds van de partij geweest en had er ook duidelijk een reputatie op te houden.

Toevallig was het dat jaar een gondel-jaar, en we werden uitgenodigd in te schrijven, - het mocht ook met meer dan éen gondel.

 

Onze Werkplaats placht er altijd al een in te zetten, maar ditmaal porde ik ook mijn eigen groep op om er ook afzonderlijk aan mee te doen.

We staken, samen met de initiatiefnemers van de Werkplaats, de koppen bij elkaar en besloten dat wij gezamenlijk de twee schepen van Columbus zouden afvaardigen, de "Pinta" en de "Niňa". Dat zouden dan eigenlijk wel geen 'gondels' worden maar ‘barokke zeewaardige karvelen’, maar dat gaf niet, de deelnameregels waren heel rekkelijk.

De nieuwe groepsleider, die een tijdje bij mij stage had gelopen, Jan Hoppe, en ikzelf zouden als kapiteins optreden – we lieten maar in het midden wie van ons beiden Columbus was, en hoe de andere heette.

 

We hadden maar drie weken voor de toebereidselen. Maar we slaagden erin twee ijzeren vletten – grote roeiboten dus – binnen de poort te krijgen, die met veel fantasie werden opgewaardeerd op de wijze van VOC-zeekastelen, en buitendien ook nog geïllumineerd en gepavoiseerd zoals bij een dergelijk festijn paste.

We voorzagen ze van op grote afstand leesbare naams-aanduidingen, en onszelf van bijpassende zwierige kleding en uitmonstering.

Gelukkig namen de werkplaatsmensen vooral het meer technische deel voor hun rekening, en in ruil voorzagen wij hén van creatieve ideeën voor de imponeer- elementen. Maar goed ook voor ónze groep 'Het Anker', want het transporteren van zo'n zware en opgetuigde vlet ging onze eigen mogelijkheden wel wat te boven, en nu kon hij met de húnne mee dorpwaarts.

 

.

 

De "vóor-vaart", het presentatie-défilé aan publiek en jury, was een ouderwets feestelijk gebeuren met een hele hoop bijna Engelse fancyfair-achtige entourage, waardoor het bijna drie uur in beslag nam - en zowaar gooiden wij, zo bleek al bij het heffen van de glazen terwijl de jury beraadslaagde, klaarblijkelijk hoge ogen.

 

De jury waardeerde zéer, zo memoreerde zij een half uur later, dat wij op deze wijze het cachet van hun gondelvaart opvijzelden; maar ze had wel moeite met ons beider aparte inschrijving, zozeer waren de twee schepen voor de toeschouwers tot éen Gestalt versmolten.

Ze hadden dit opgelost door ons dan maar samen en ex-aequo de Eerste Prijs toe te kennen. En daarvan kreeg iedere bemanning de helft, - letterlijk, want het ging om een reusachtige worst van tien kilo, die ter plekke keurig gehalveerd werd, en gestrekt liggend op twee planken aangeboden.

De trots was groot, en de groep had er trouwens voor dagen-lang royaal beleg aan. En de saamhorigheid was er weer wat hechter door geworden.

 

Sleipnir.

 

Zo verliepen mijn laatste kamp-maanden. Ik begon mijn nieuwe levensperiode in Tilburg al voor te bereiden. Ik zou een kamer moeten zoeken, al kon ik de eerste tijd waarschijnlijk wel thuis blijven wonen. En ik moest mijn oude motortje nodig eens gaan vervangen door iets dat veiliger en wat meer bij-de-tijds was. Mijn salaris zou een flink stuk omhoog gaan, en verdere verplichtingen had ik nog niet, dus dat moest best kunnen.

 

Een administratieman op het kamp bezat echter een autootje, een piepklein Renaultje, en rekende mij voor dat dat weinig méer kostte dan een moderne motor; maar omdat ik nog geen autorijbewijs had liet ik dat maar even slippen.

Omdat ik echter, in de afgelopen jaren, mijn oude verkenners-kompaan Martien van Ruitenbeek nog ettelijk keren ontmoet had, door een paar gezamenlijk gegeven Trapperskampen, was ik intussen een beetje afgunstig geraakt op zijn scooter, die in ettelijke opzichten wat comfortabeler leek dan een motor. Maar omdat je daar toch wel wat los bovenop zat bleef ik aarzelen tussen zo'n scooter of toch een motor, vanwege het veel steviger wegcontact dat je dáar mee bleef houden.

 

Tot ik , in het afgelegen dorp notabene, op een prominente plaats in een garage-showroom, iets nieuws zag, een soort kruising tussen die beide. Een Tsjechische combinatie: een Jawa-motor, met van voren en opzij een beschermkap die heel de voorkant vloeiend bestreek , inclusief plexiglas doorzichtscherm. Wel een buddyseat, maar dan een die je gewoon stevig tussen je benen had. Een heel sierlijk model, en bovendien helemaal wit, zelfs de banden (wat een jaar of wat mode is geweest destijds).

Zoals hij daar stond , op een hoog platform en schuin omhoog gericht in de showroom, deed hij me aan een trots steigerende witte hengst denken, en mijn romantische geest vulde meteen de gelijkenis in met Wodans schimmel, Sleipnir.

Ik viel er meteen voor, bestudeerde de voorwaarden en kosten, en bestelde hem binnen twee dagen: er was anderhalve maand levertijd op.

Ik zou hem drie dagen vóor mijn vertrek krijgen.

 

Mijn opvolger was zich intussen al aan het inlopen, een ander type dan ikzelf.

Jan Hoppe was veel rustiger dan ik, maar ik vond hem aardig en competent.

Ik kon, vond ik, mijn groep ( én mijn barak, want je ging die als iets eigens beschouwen!) met een gerust hart aan hem overlaten.

 

Zo werd het november 1961 toen ik de kampen-periode kon afsluiten.

Ik zou een paar jaar in Tilburg gaan werken aan de Levensschool daar, was de verwachting van de volgende levensfase, verder wist ik het eigenlijk nog niet.

Als iemand me had voorspeld dat ik binnen drie jaar getrouwd zou zijn en kort daarna weer zou gaan studeren zou ik dat toen niet geloofd hebben.

 

Maar ik had, vond ik , een fantastische tijd achter de rug: het was een fijn kamp.

Ik keek al met belangstelling uit naar het nieuwe werk, dat wel. Maar dat het wonen in een stad even prettig zou kunnen zijn als hierbuiten, hoe ver ook van de bewoonde wereld, leek me niet waarschijnlijk.

 

Helaas zou die scooter er pas een week later zijn dan verwacht, daarvoor moest ik dus terugkomen. Maar mijn motortje liet ik eind October toch maar achter op het kamp, voor algemeen gebruik, zodat er toch nog een stúkje van mij daar aanwezig zou blijven.

Homerus zou zeggen : als een hekatombe, een zoenoffer, om de gunst van de goden te verwerven over het nieuwe begin.

 

Zo eindigde mijn kampen-periode ditmaal wérkelijk en definitief.