1.
Zagen zagen...
Ik
had nooit eerder van een trekzaag gehoord.
Wel
hoorden we, als jongens van twaalf , kinderen uit de buurt die bij
de harmonie waren wel eens praten over een trekzak, maar
dat deden ze dan alsof dat geen net woord was. Want bij de
harmonie werden instrumenten bij hun zondagse namen genoemd, en
een trekzak heette bij hun een accordeon.
Wat
we zelf leuker vonden was wat ze er op radio Brussel tegen zeiden:
een schippersklavier, en dat was wél netjes.
Maar
trekzaag, nee dus.
Toch
was dat wat onze nieuwe, pasgetrouwde buurman, Wim van Oers, 's
avonds mee zou brengen. Hij had mijn vader gevraagd om hem te
helpen met het kortzagen van dennenstammetjes. Hoe hij daar aan
kwam, had mijn vader gevraagd, want die wilde hij ook wel.
Vanavond, beloofde die, en voor het helpen zouden wij zelf ook een
paar stammetjes krijgen.
Dat
zagen moest met z'n tweeën, dan ging het veel handiger. Mijn
vader had zelf een zaagbok gemaakt, maar daar zaagde hij altijd
alleen op, met z'n gewone handzaag.
Omdat
je daar goed hele stammetjes op kwijt kon, én omdat hij heel wat
te zagen had en het liever met z'n tweeën deed, had Van Oers hem
erbij gevraagd.
Toen
mijn vader na zijn werk thuiskwam had die een groot plat pak opzij
van zijn fiets vastgemaakt, - rechtopstaand op twee plaatsen
vastgebonden aan de bagagedrager. Toen hij het losmaakte kwam daar
een grote zaag uit, maar wel een gekke. Er zat wel een lang nogal
smal zaagblad aan, maar parallel daaraan zat een dik plat houten
balkje, met aan het eind twee dwarsbalkjes. Tussen de twee
onderkanten daarvan zat dat zaagblad, middenin zaten die aan dat
balkje vast, en de andere eindjes van de plankjes werden bij
elkaar getrokken door een dik touw, dubbel ook nog.
Was
dit nou die trekzaag? Maar die zou de buurman toch meebrengen?
Nee,
legde mijn vader uit, deze was nog een beetje beter. Een trekzaag
was eenvoudig een breed zaagblad met aan alle twee de
einden een handvat, zodat je om de beurt moest trekken. Dat kon je
met deze ook, maar omdat die een veel smaller blad had, was er
veel minder wrijving, en hij bleef nog beter recht ook.
Dit
heette een spanzaag. Je kon het zaagblad aan de uiteinden
straktrekken tussen die balkjes, de handvatten, en opspannen met
het touw dat erboven liep
Bij
het zagen kon je hier mee trekken maar ook mee duwen zoals met een
gewone handzaag, en je kon hem dus ook alléen gebruiken, - een
trekzaag niet, daarbij moest je altijd met z'n tweeën zijn. Deze
was van meneer Schoppenhauer, een elektricien die bij papa op de
Volt werkte en waar we vroeger naast gewoond hadden.
Ik
vond het altijd leuk dat er door de oorlog zoveel dingen anders
gingen dan gewoon, daar zou je anders nooit mee te maken gekregen
hebben, leek me.
De
oorlog was op z'n eind aan het lopen, meenden veel mensen, de
Engelsen kwam steeds dichter in de buurt. Maar je kon wel steeds
minder spullen krijgen, alle aanvoer werd door Engelse
jachtvliegers beschoten, en kolentreinen bijvoorbeeld reden er al
bijna niet meer.
Ons
moeder zag het zorgelijk in, met de winter zo voor de deur. Al
bijna oktober: andere jaren hadden we nou onze wintervoorraad
kolen altijd al in ons kolenhok – dertig mud meestal, zestig
zakken waren dat - , maar nou kon je alleen nu en dan maar een of
twee losse zakken kolen krijgen, meer was er niet. Dus iedereen
probeerde als extravoorraad aan hout te komen. Verschillende
mensen waren al in de bossen bomen gaan hakken of zagen , al mocht
dat natuurlijk niet.
Trouwens,
niet alleen voor de warmte had je kolen of hout nodig. Ook koken
werd steeds problematischer, dat moest dikwijls ook op de kachel.
Soms was er urenlang gewoon geen gas, en dat zou zeker nog wel
erger kunnen worden, had in de krant gestaan. Veel méer stond
daar ook niet in, want de krant kwam nog maar twee keer per week,
éen klein formaat dubbelgevouwen vel, met buiten de
oorlogsberichten voornamelijk de bonkaarten-toewijzingen en de
lijst van wat ons moeder noemde "dood/geboren of
getrouwd"
Mijn
vader had daarom een tijdje terug een soort elektrische kookplaat
gefabriceerd, en die had al ettelijke keren moeten inspringen op
gasloze uren. Alleen kwamen er nu langzamerhand
ook
stroomloze uren bij, misschien wel doordat anderen dat óok
gingen doen. Dus hout begon een steeds dringender noodoplossing te
worden.
Onze
buurman bekeek dat heel laconiek. Och, zei hij, er staan hier
overal rondom zóveel bossen en losse bomen, daar moeten we toch
met z'n allen goed een half jaar van kunnen stoken? Hij dacht dat
de oorlog dan toch wel over zou zijn. "En dè we dan zeker
twintig jaar zonder bossen of bomen zitten doet 'm niks!"
mopperde ons moeder dan. Maar dat ie ons ook een paar stammetjes
wou geven, daar maakte ze toch geen bezwaar tegen.
Mijn
vader was die donderdag al tegen vijf uur thuisgekomen, inplaats
van om kwart over zes. De werkdagen waren tegenwoordig wel váker
korter: dan was het werk gewoon op, óf er was geen stroom, óf er
waren geen materialen. Of het was luchtalarm geweest – dan
maakten ze voor de veiligheid de vuren onder de stoomketels in het
ketelhuis altijd meteen uit.
En
als het dan nog maar kort werktijd was, had 't geen zin meer om ze
als 't weer veilig was, weer aan te maken en op stoom te moeten
wachten.
Zaterdags
werkten ze daarom dikwijls al helemaal niet meer. Maar nu hoefden
de mensen ook morgen, vrijdag, de hele dag niet terug te komen,
vertelde hij, maar ze kregen wél gewoon doorbetaald. Alleen geen
premie, - het extraloon dat je soms kreeg voor extra-goed of
extra-snel werken – dus dat was toch nog een schadepostje.
Maar,
zei hij, dan wilde hij morgen met Wim van Oers maar eens gaan
kijken in de bossen – "in de mast", zeiden de mensen
dan - of ze samen een paar bomen om konden halen. Wim wist wel een
paar goeie plekjes.
Omdat
het 's avonds al wat vroeger donker werd, en ze samen nog hout
zouden gaan zagen, aten we deze keer wat vroeger. Ik had gisteren
net van afgeschraapt soepvlees en wat spekrandjes met azijn en
aardappelmeel een soort zult gemaakt, en dat aten we nou opgewarmd
bij het brood. Want morgen was het vrijdag, en dan mocht je dat
niet hebben. En omdat we geen koelkast hadden, kon het maar beter
opgemaakt worden.
Dat
ik mee mocht doen bij 't koken was nogal bijzonder.
Er
waren bij ons in de klas maar twee jongens die thuis mee mochten
koken of bakken. De meeste moeders vonden dat niet goed, maar ons
moeder, die iedere dag voor zeven man koken moest, vond het best
makkelijk. Onze tante Alie die in dezelfde straat woonde en geen
kinderen had, leerde me daarom regelmatig dingen klaarmaken. En
die zult hadden we samen verzonnen, en hij was heel goed gelukt.
Dat
ik dat nog weet, van die zult, komt omdat mijn vader de
spekzwoerdjes na het eten mee naar buiten nam. Die had hij nodig
voor het zagen, zei hij, dat vond ik nogal vreemd.
De
spanzaag was nogal roestig, die was lang niet gebruikt. Dus mijn
vader ging hem eerst schuren – met zand natuurlijk, schuurpapier
was er al lang niet meer – en daarna zette hij hem in de
bankschroef en ging ie al de tanden afvijlen.
En
toen werd ie ingesmeerd met het spekzwoerd, dat werkte net als
smeervet, zei ie. Daarvoor moest hij dat dus hebben.
Toen
moesten al de tandjes nog apart "gezet" worden: met een
tangetje iets opzij gewrongen dat ze een beetje scheef stonden.
"Dan hielden die de snee open".
Ik
dacht eerst dat er dan geen roest in wondjes kon komen als je je
ermee schramde, maar hij bedoelde de sleuf in het hout bij het
zagen. Daar kwam de zaag dan niet in vast te zitten.
Na
het radionieuws van zes uur kwam de buurman naar ons toe, - niet
gewoon door het poortje maar met een ladder over de schutting. Ons
moeder vroeg hem eerst of er nog nieuws was – ze bedoelde: op de
radio, die de buurman stiekem in de WC-stortbak had gezet, op een
steen. Want alle radio's hadden we eigenlijk moeten inleveren, of
verbergen. De onze stond verstopt
in
een loze ruimte boven de kamerkast, en dat was wat te ver weg om
er gemakkelijk naar te kunnen luisteren. Maar Wim van Oers was
daar wat gemakkelijker in blijkbaar.
Maar
hij wou niks kwijt nu, "er was teveel dak op 't huis".
Ik
wist al wel dat dat betekende dat teveel kinderoortjes in de buurt
waren, want je kon beter geen weet hebben van radio's die
verborgen waren, dan kon je ook niks verraden.
Een
hele vracht dennenstammen in stukken van zo'n anderhalve meter
mikte hij de een na de ander over de schutting. En als laatste
kwam hijzelf eroverheen geklauterd, - mét zijn zaag, die trekzaag
dus. Die zag er net zo uit als ik gedacht had, alleen was het blad
niet alleen breder dan de onze, maar het stond ook een beetje rond
van onder, de tanden een beetje in een bocht. En hij had hem al
net zo mooi glanzend gemaakt als papa de onze.
Ze
bekeken elkaars zagen eens, en spraken af dat ze die om de beurt
zouden proberen, telkens een stam, tot ze wisten welke het
handigste was.
Alleen
spande mijn vader eerst nog die twee spantouwen op zijn
zaag verder op, met een houtje ertussen ronddraaiend, dat ie aan
het eind vastzette tegen de middenbalk. Dan stond het zaagblad
strakker.
Toen
gingen ze aan de slag.
In
het begin moesten ze blijkbaar nog even inschieten, zo met z'n
tweeën.
Eerst
probeerden ze buurmans zaag. Wim wilde zich blijkbaar niet laten
kennen, en behalve trekken als hij aan de beurt was, wilde hij ook
nog mee duwen als mijn vader trok. En dan boog de zaag in een
bocht, zodat het juist moeilijker ging inplaats van makkelijker.
Maar daar waren ze gauw achter.
Alleen
toen de spanzaag aan de beurt was kon dat ineens wél, duwen, dus
toen was het gevaar alleen dat de man aan de overkant niet vlug
genoeg trok, of zijn hand te los hield zodat ie er af kon
schieten.
Maar
zagen deed ie veel lichter. Dus ik had het geruststellende gevoel
dat mijn vader met zijn zaag gewonnen had, ik was stiekem
een beetje bezorgd geweest dat het omgekeerd kon zijn.
Toch
wisselden ze nog een paar keer "omdat het misschien ook aan
de stam kon liggen ", maar ik dacht eigenlijk dat alleen maar
was om de trekzaag niet meteen af te keuren.
Het
ging alles bij elkaar wel als een fluitje.
Ik
moest helpen met het weghalen en opstapelen van de afgezaagde
blokken. Ze waren allemaal precies even hoog, want mijn vader was
nu eenmaal gewend om alles eerst af te meten waar hij aan werkte,
dus ook hier hield hij bij de eerste balk telkens even op om een
streep te zetten, - zodat je dan even wat langer rust kreeg. Maar
bij de volgende paar balken zette hij alle streepjes al meteen
maar tegelijk, en na een stuk of vijf deden ze het verder gewoon
op het oog, en dat ging even goed.
Dat
betekende wel een flink tempo. En volgens mij wilden ze allebei
niet de indruk geven dat ze moe werden, dus het ging steeds
vlugger. Mij zaten ze dan de hele tijd te jagen dat ik vlugger het
blok op moest rapen, dan stopten ze even om mij de ruimte geven,
maar ik dacht dat ze het ook best prettig vonden om even langer
adem te kunnen halen. Op het laatst werd je wel wat licht in je
hoofd door dat bukken en optillen, zeker toen ik ze hoger op moest
gaan stapelen.
En
zij gingen steeds harder en ook onvoorzichtiger volgens mij, dus
ik zat eigenlijk te wachten tot er een zich flink zou schrammen of
zo
Toen
er na een tijdje een net afgezaagd blok precies op mijn vaders
voet bonkte, stopten ze plotseling, alsof ze het afgesproken
hadden, - lieten allebei tegelijk de zaag los en gingen op de
grond zitten, ze zweetten allebei. Tjonge, zei mijn vader, je kunt
wel zien dat jij een stuk jonger bent. Nou, zei Wim,
die
een kantoorman was, ik merkte wel dat u meer zwaar werk gewend
bent, maar ik wou niet achterblijven.
Ze
zaten er allebei uitgeblust bij, en ze wilden van mij weten
hoeveel ze al hadden. Dat waren er, weet ik nu nóg, 63, want ik
had acht dubbele stapeltjes van vier, waarbij ik er net éen
tekort kwam."Klopt", zei Wim, want die had het volgens
mij de hele tijd al bij zitten houden, in de hoop dat ze tenminste
bij 64 eventjes zouden stoppen, als alle stapels vol waren.
Mijn
moeder had intussen voor koffie gezorgd – van koffie-surrogaat
natuurlijk, maar dat werd tegenwoordig al gewoon koffie genoemd -
en de mannen vroegen zich af of ze niet beter pas
mórgen
door zouden gaan. Mijn vader had tóch vrij, en Wim had een
kantoor aan huis waarbij hij best een tijdje vrijaf kon nemen.
Trouwens, het begon ook al donkerder te worden.
En,
dacht ik, dan hoeven ze ook de blokken nog niet naar huis te
versjouwen. Ik vond het zelf trouwens óok welletjes, en ik was al
bang dat ze dat sjouwen anders mij nog zouden laten doen of
zo.
Zo
verliep mijn eerste kennismaking met zelfgezaagd hout. Er zou nog
heel wat hout-zagen volgen vóor het weer lente werd, - en niet
altijd even voorspoedig.
2.
Houthakkers in het bos
Tot
mijn verbazing hadden ze op mij gewacht, de twee mannen, voor ze
naar het bos gingen. Ik wist helemaal niet dat ik mee mocht, dat
hadden ze zeker gisteravond besloten. Toen ik terugkwam van het
mis-dienen op het ziekenhuis stond er al brood voor mij klaar,
want ze wilden niet lang wachten. Naar school hoefde ik niet, ik
had eigenlijk vanaf augustus al op het seminarie moeten zitten
maar het begin van het schooljaar was daar uitgesteld door de
naderende frontsituatie.
Ik
wist eigenlijk niet goed wat ik zou moeten doen daar in het bos,
dus mij vader legde mij uit wat ze van plan waren. Ik begreep wel
dat ze mij vooral nodig hadden om op de uitkijk te staan. Dat werd
spannend!
Ik
mocht op mijn eigen fiets – die mocht niet dikwijls meer
gebruikt worden de laatste tijd. De Duitsers namen dikwijls
fietsen in beslag, tegenwoordig ook zelfs kleine zoals de mijne.
Net als kinderwagens of kruiwagens: alles wat wielen had konden ze
gebruiken om spullen op te laden, tenminste de troepen die van het
front kwamen en overal langs de grote wegen terugtrokken. Ze
hoefden er niet eens zelf op of in te kunnen.
Maar
wij gingen nu gewoon over binnenwegen en paadjes, daar was die
kans veel kleiner. Daar werd de weg gewoonlijk ook niet door
Engelse jagers beschoten, die hadden het op legerauto's of
legereenheden te voet voorzien. Al gingen die tegenwoordig ook
nogal eens van de grote weg af, volgens Wim, dus als we er zagen
dan moesten we daar wegblijven.
De
bruggen waren nog heel, daar konden we nog over. Maar er was al
wel gewaarschuwd dat die weer "zersprengt"zouden worden
als de geallieerden te dichtbij zouden komen. Je kon de
springladingen eronder zien hangen, met de ontstekingsdraden in
bogen aan hoge palen naar het brugwachtershuisje. Ik wilde altijd
maar gauw van de brug af zijn.
De
mannen hadden de spanzaag bij zich, aan papa's fiets gebonden, en
papa nog een handzaag en een hakbijltje.
Wim
had touwen achter op zijn fiets, en een hamer met spijkers. Daar
wilden ze een soort slee mee maken om de stammen mee te slepen,
vertelde hij, dat had hij al eens gedaan.
Ik
kreeg een tas achterop met een fles thee en boterhammen.
Zo
gingen we op pad, nogal snel rijdend want ze wilden niet lang op
de wegen zijn. En ik ook niet lang op die ondermijnde brug
trouwens!
Het
was gelukkig een beetje mistig, ver kon je niet kijken. Maar dus
ook niet gauw gezien worden, dat kwam ons nu wel goed uit.
We
fietsten over de brug meteen het schuine pad in, dan was je het
vlugst uit het zicht. Op de akkers stond nergens meer iets hoogs,
alleen nog maar winterspul: preien, kolen, suikerbieten of
spurrie.
Dus
we fietsten maar vlug door, tot we tussen de dennen kwamen. Op het
lange pad was niemand te zien, zover je tenminste kijken kon, we
voelden ons redelijk veilig nu.
Wim
kende de weg blijkbaar goed, want hij ging meteen na de akker over
het tweede brugje linksaf, toen over het paadje met veel los zand
– daar moesten we eventjes lopen - , en daar op de vorksplitsing
weer links. Even verder was een dennenbos maar met een dubbele rij
laag berkenhout langs de rand ervóor; daar stopten we en gingen
met de fietsen aan de hand er in.
Hier
kon je inderdaad tamelijk veilig bomen omzagen, leek het.
En
de bomen waren oud genoeg om de moeite waard te zijn als
stookhout, en toch niet te zwaar om ze om te halen en –vooral
– om ze met de fiets thuis te krijgen als we ze in stukken
zouden zagen.Dat was tenminste wat Wim zei, maar wat je zelf ook
wel ongeveer kon zien.
We
zetten onze fietsen neer en haalden de spullen eraf. Toen ging Wim
eerst eens kijken of er niemand anders in de buurt toevallig bezig
was.
Ik
had daar niet bij stilgestaan, maar dat zou natuurlijk best
kunnen, en dat vergrootte dan wél het risico van betrapt te
worden. We hadden hier bij het spelen vroeger wel vaker
boswachters zien patrouilleren, al leek me er dit geen weer voor.
Hoewel, misschien dachten die zelf wel dat wij houtdieven dat
meenden, en gingen ze dan juist op pad om te controleren.
Maar
Wim kwam even later terug en had niks bijzonders gezien.
De
mannen pakten hun zagen en touwen uit, en kozen een paar geschikte
bomen, die dik genoeg waren en voldoende vrij stonden om te
vallen. Wim meende dat je ze het best een stuk boven de grond kon
afzagen omdat ze dan vrijer zouden vallen,
en
bovendien zou het makkelijker zagen. Maar mijn vader vond dat
zonde van het hout dat bleef staan, en de stompen zouden ook
gauwer aangeven dat hier gezaagd was, en dat kon gevaarlijk zijn
voor een volgende keer. Ze besloten dus toch maar wat lager te
zagen dan.
Het
zagen zelf ging met twee man heel snel. Vóor ze er erg in hadden
ging de eerste boom al om, - maar die bleef wél met zijn kruin
tegen twee andere aanhangen. Daar hadden ze geloof ik niet op
gerekend. Ze probeerden eerst wel om hem met de hand van onderen
wat te lichten en eruit te trekken, maar daar voelde die niks
voor. Toen probeerden ze het met een touw eraan, maar dat hielp
niet veel. Wim opperde nog om er, met een zaag ,'n eind in te
klimmen, en dan... hij stopte met zijn zin toen hij begreep dat
als je hem halverwege zou willen doorzagen, je dan wel met stam en
al naar beneden zou kukelen. Dus ze záten er wel even mee.
Ze
overdachten nog een aantal mogelijkheden, maar allemaal leken ze
niet zonder gevaar.
Wim
was geneigd om dan maar gewoon een andere te proberen, maar mijn
vader wilde zo gauw niet opgeven, en toen kreeg ikzelf een idee.
Kunnen
jullie niet eerst die andere omzagen waar hij tegenaan hangt?
vroeg ik. Ik merkte dat de mannen eigenlijk meteen zo'n
kindervoorstel wel weg wilden wuiven, maar omdat ze niks beters
wisten zaten ze toch even met het idee te spelen. Wim bracht eerst
nog even in dat ze misschien beter de stam meteen in stukken
konden zagen, gewoon van onderaf aan, maar toen ze zich
voorstelden hoe het dan verder moest als ze de eerste twee of drie
stukken ervanaf hadden, klonk dat óok niet zo aanlokkelijk.
Uiteindelijk
besloten ze toch maar voor mijn idee te kiezen, maar toen begon ik
hem zelf te knijpen. Als ze daar onder die eerste stam begonnen te
zagen kon het hele ding best ineens losraken en naar beneden
komen, opperde ik een beetje benauwd. Nou nee, vond Wim, zolang
die tweede nog maar stevig staat kan er niks gebeuren. En als we
gaan twijfelen trekken we hem verder om met een touw, dat zal ik
er dan eerst aan vastmaken.
Zo
deden ze. Eerst klom Wim een eind in de boom en maakte halverwege
aan de stam een touw vast, ze legden het eind een stuk verder neer
en begonnen te zagen.
Wel
een beetje hoger dan daarstraks, zeker omdat ze dan steviger
stonden en snel weg zouden kunnen als 't nodig was, merkte ik
zonder dat ze dat gezegd hadden.
Er
zat nog geen beweging in de tweede boom, maar toch begon de eerste
ineens te kraken, of liever een van zijn takken waar hij op hing,
- even later scheurde die eraf en kwam de hele stam mét de rest
van de kruin naar benden.
De
mannen vlógen weg naar de veilige kant, maar op een lagere tak,
of liever een stomp, kantelde de kruin , en dreunde even later
juist aan de ándere kant op de grond neer, - waarbij de onderkant
van de stam omhoog zwiepte, net tegen Wim z'n elleboog aan, die er
dus een flinke tik mee kreeg.
Hij
gaf een schreeuw van schrik, en dook weg, mét de zaag die hij nog
in zijn hand had. Die haakte daardoor op de grond en wipte langs
hem zodat hij óok nog een flinke scheur hoog in zijn broek kreeg.
Toen
lag alles verder stil, en konden we de schade opnemen.
Mijn
vader was toevallig naar de goeie klant weggedoken, en ikzelf
stond zoals dat heet "aan de grond genageld", en veilig.
Maar
Wim had een paar flinke tikken opgelopen, en zijn broek was van de
heup tot de knie opengescheurd, je kon zijn witte benen zien. Maar
zover je zag, en zover hij kon nagaan was hij nergens gewond.
Toch
was de lol er nu wel een beetje af, en met zijn arm kon hij niet
zoveel meer uitrichten. Het touw moest nog uit de tweede boom,
maar dat kon hij niet. Dus ik wilde het al gaan doen, maar mijn
vader meende dat we best ook de tweede eerst om konden zagen, als
ik zaagde inplaats van Wim. Met zo'n spanzaag kon je immers
meeduwen aan de andere kant dus het gaf niet als ik wat minder
kracht leverde. En ze waren met de zaagsnee precies op een hoogte
begonnen die voor mij het handigste was.
Natuurlijk
wilde ik dat meteen wel, dus ik voelde dat het maar goed was dat
ik als reserve meegegaan was. Nou had ik wel tamelijk kleine
handen, en dat handvat-balkje was nogal een lomp ding om te
omvatten , maar het ging toch heel redelijk, en mijn vader stuurde
natuurlijk mee vanaf de andere kant.
En
jawel hoor, even later kraakte de stam, dus we stopten even om te
kijken of hij wel goed zou vallen. Toen wilde mijn vader de
laatste slagen toch maar liever alleen doen want je wist nooit
waar dat stam-einde heen zou willen als hij aan het vallen was.
Wim
en ik gingen dus en eindje achteruit, en even later kwam de boom
in zijn geheel ditmaal naar beneden, op de grond dus.
Voldaan
keek ik naar de eerste boom in mijn leven die ik zelf mee
omgezaagd had. Wim kwam aanzetten met de theefles en een boterham
voor ons, zelf wilde hij even een rondje maken om te kijken of
alles nog veilig was want daar hadden we niet meer zo erg op gelet
het laatste kwartier.
Veel
tijd wilden we er niet in steken, erg moe waren we tenslotte nog
niet, dus mijn vader ging alvast wat zijtakken eraf zagen, en ik
moest stukken van anderhalve meter aftekenen, om door te zagen als
er tenminste geen takken in de weg zaten, - dan wat hoger of
lager. Van de een konden er vijf stukken af, van de andere vier.
Ik wist nog niet wat we met de zijtakken zouden doen, of met de
kruin , waar de takken kleiner of krommer waren.
Net
wilden we aan het zagen gaan beginnen, toen Wim aan kwam draven,
of liever sluipen bijna. Hij zwaaide en legde zijn vinger op zijn
mond, en gebaarde dat we duiken moesten, kennelijk kwam er iemand
aan.
Ik
drukte me zo dicht mogelijk tegen de grond aan, er kwam een man
langs op de fiets, mét een hond. Gelukkig had hij het moeilijk
genoeg op het zandpad, want hij floot meteen de hond terug toen
die een eindje het bos in wilde, en probeerde door te trappen, -
en gelukkig lukte dat.
Wij
bleven maar even dicht tegen de grond en gingen even later zitten,
de mannen fluisterden dat we nog maar even niet moesten zagen.
Wim
vond wel dat we nu beter konden stoppen, we moesten ze nog in
stukken zagen en opladen, en dat was nog een klus apart. En terug
zouden we natuurlijk moeten lopen, daar had ik ook al niet bij
stil gestaan.
Zijn
arm leek toch mee te vallen, en van zijn been had hij geen last, -
behalve natuurlijk dat zijn broek daar nogal zot los flapperde,
hij hoopte maar dat we niemand tegen zouden komen onderweg, en dat
de mist misschien een beetje toe zou nemen.
Maar
mijn vader had twee paperclips aan zijn persoonsbewijs zitten,
daar zou hij straks een paar spelden van buigen zei hij.
Papa
en ik zaagden dus de mast in grote stukken, en de takken in
kleinere stukjes zodat die in een paar bussels op de grond konden
blijven liggen. Die zouden we dan straks of morgen met de
kinderwagen gaan halen. De losse naaldentakjes legden we
eroverheen, dat anderen ze niet te gauw zouden zien.
Toen
bonden de mannen de stammen aan beide kanten in de lengte tegen de
fietsen aan, ook aan de mijne, waar ik wel trots op was.
We
zaten ondertussen wel aan alle kanten onder het plakkerige hars,
maar lekker ruiken deed het wel.
Die
paperclipspelden deden het prachtig, je kon in ieder geval geen
bloot meer zien, - al zou het natuurlijk nog best opvallen als we
langs de weg met die drie bomenfietsen langs kwamen.
Wim
probeerde aan de verkeerde kant langs zijn fiets te lopen, zodat
zijn been wat minder te zien zou zijn, maar dat wisselde hij na de
eerste bochten al wel weer om, hij was al twee keer bijna
omgegaan, en dan was je nog niet overeind begreep ik wel.
Gelukkig
kwamen we niemand tegen dan alleen een boer op een boomkar, dus
dat was toch min of meer een soortgenoot. Hij groette gewoon of er
niks bijzonder aan ons te zien was. Dat golg ook voor die twee
oude vrouwen met grote tassen die wel schuw groetten op het moment
dat we voorbijgingen, maar verder net deden of we er niet waren.
En een losse geit bij een boerderij
kwam
we vnogn tegen, maar dat gaf natuurlijk niks.
Thuis
stond ons moeder een beetje te grinniken bij ons verhaal, maar ze
bood wel aan om Wim zijn broek te naaien, dat kon ze beter dan
zijn vrouw Paula. Wim kreeg een kleur en vroeg of 't ook goed was
als hij de broek straks even bracht, hij wilde natuurlijk niet
graag in zijn onderbroek zitten wachten tot dat klaar was. En ons
moeder kwam dat wél zo goed uit, want het was bijna etenstijd.
Hij
beloofde nog wel dat hij als tegenprestatie een fles terpentijn
mee zou brengen voor de harsvlekken in onze kleren, want als het
goed was zouden we dit nog wel vaker gaan herhalen
We
spraken nog wel af dat we 's middags samen met de kinderwagen de
rest zouden ophalen, en later op de middag zouden de mannen het
hout weer samen kort zagen. Als zijn arm tenminste geen roet in
het eten gooide.
Maar
anders kan ik wel helpen zagen, zei ik trots. En dat vonden
ze gelukkig heel gewoon. Of Wim was tamelijk zeker van zijn arm,
dat zou ook kunnen.
3.
Duikende Typhoons
Toen
we eenmaal gemerkt hadden dat hout halen op deze manier best
lukte, wilden we dat wel vaker doen – we móesten wel, want de
dreiging van een koude winter zonder brandstof nam snel toe. Bijna
dagelijks werden stukken spoorweg onder vuur genomen door de
geallieerden. Raids die ze eerst alleen 's nachts of bij slecht
zicht aandurfden, hielden ze nu ook bij goed weer. Bijna geen
kolen-trein bereikte vanuit Limburg nog onze streken.
De
Duitsers hadden steeds minder tegenweer te bieden in de lucht, en
zelfs hun luchtafweer liet het steeds meer afweten.
Voor
de geallieerde luchtaanvallen werden de oudere Spitfires tegen
gronddoelen steeds vaker vervangen door de veel wendbaardere en
zwaarder bewapende Mustangs, Hurricanes en Typhoons. Jagers en
jachtbommenwerpers waren dat, die brutaal de
luchtafweerbatterijen-zelf aanvielen, de Typhoons zelfs al met
kanonnen en raketten.
Drie
keer waren we al op pad geweest, eind september en begin oktober.
De eerste keren met Wim van Oers erbij, maar de laatste keer
alleen mijn vader en ik.
Die
woensdag zouden we opnieuw met z´n tweeën gaan. We hadden
gemerkt dat het zagen van de bomen, vóor ze in blokken hoefden te
worden afgekort, best door ons tweeën kon gebeuren, en dat we dan
méer konden meenemen dan wanneer we de buit moesten delen met de
buren.
Er
was echter de laatste weken minder vaak luchtalarm dat voor vrijaf
zorgde, dus mijn vader had een middag vrij genomen en ik hád nog
gewoon vrij.
Het
motregende wel een beetje en er hing een lage donkere bewolking,
maar dat was eerder een voordeel dan een bezwaar. Ik had nog een
oude gerubberde regenjas en mijn vader een soort oliejack ; en bij
slecht weer was er in allerlei opzichten wél minder risico, de
wegen waren leger, er was minder straatcontrole en ook minder kans
op lucht- beschietingen. En hoewel we al wel vaker mensen waren
tegengekomen op de terugweg, toch waren er eigenlijk geen
problemen geweest met mensen die we zo ontmoetten, - ik denk omdat
iedereen de noodzaak wel begreep en er eigenlijk niemand serieus
door bedreigd of benadeeld werd. En het hout was voor de Duitsers
ook geen vorderingsobject, zij hadden brandstof genoeg.
We
hadden de laatste keer een ander bos ontdekt, wat ouder, de bomen
stonden wat meer uit elkaar en er was meer onderbegroeiing langs
de rand. We waren nu wat meer vertrouwd met onze werkwijze. Zolang
er niemand in de buurt was
konden
we met z´n tweeën tamelijk vlot werken en snel weer op de
terugweg zijn.
Daarom
viel het ons ditmaal onderweg tegen dat we, ondanks het slechte
weer, net over de kanaalbrug toch ineens jachtvliegtuigen hoorden
in de verte,- we namen ons voor goed op te letten. Maar we liepen
hier geen serieus gevaar, op onze lege weg, een heel eind van de
Bosseweg vandaan, - een verkeersader die wél vaak een echte
risicoweg was.
Ook
vandaag was dat zo, want we hadden toen we de draaibrug
overstaken, op de Bosseweg-brug die daar maar een drie-,
vier-honderd meter vandaan lag, duidelijk de stoet militair
transport kunnen zien die daar ook nu overkwam : meest lopende
soldaten in de richting Den Bosch, met enkele kleine auto's en
allerlei karretjes.
En
jawel hoor, even later doken vier jagers, achter elkaar, in de
lengterichting over de weg. Ze moesten daar maar weinig kunnen
zien, zo met de meeste bladeren nog aan de gesloten rij bomen die
over heel de weg heen hangend het zicht voor hun flink zou
afschermen. De soldaten zouden nu bij een luchtaanval wel haastig
opzij schieten, hardhollend de weg af, waar ze waarschijnlijk
veilig zouden zijn voor beschieting, als de jagers terug zouden
komen.
Maar
dat deden ze niet, nóg niet tenminste. Misschien wachtten ze nu
wel alleen maar een kwartiertje tot alles weer in beweging zou
zijn, - dus die trekkers op de weg zouden nu wel in de zenuwen
zitten.
Maar
wijzelf gingen dus gewoon door, tot we op de weg naar 'Baks Ven'
kwamen, waar we een kilometer overheen moesten voor we linksaf
moesten naar "ons bos".
Wel
hoorden we nog een paar keer verderop de jagers over komen, maar
we hoorden geen schieten.
Alles
ging verder prima, en na nog geen drie kwartier waren we alweer op
de terugweg met onze zware fiets-lasten, eerst op de smalle
zandpaden, en toen de weer die lange Baks-ven-weg op.
Maar
bij de bocht schrokken we: in de verte kwamen mensen aan. En niet
zo maar een paar: het leek erop dat er een hele rij
onze
kant op kwam, - en niet veel later begrepen we wat er aan de hand
was. Een stel soldaten uit de terugtrekkende file hadden zeker uit
die patrouillerende jagers opgemaakt dat die afwachtten tot zij
wat beter zichtbaar waren, om hen dan tóch nog op de weg aan te
vallen. En onder dekking van de bomen langs de zijwegen waren ze
zelf van koers veranderd om dan maar langs Moergestel een weg te
vinden die wat veiliger was. En waar bossen langs waren, waarin ze
beter weg konden duiken dan in al die open velden langs de
Bosseweg.
En
die waren wij nu dus tegemoet aan het lopen.
Niet
alleen vreesden we dat we, door hen hier in de weg te lopen,
ditmaal wél narigheid over ons zouden afroepen en zeker onze
fietsen zouden riskeren, maar bovendien liepen die mannen hier
vanuit de lucht gezien zeker zo riskant, -en wij mét hen dus, -
als de jagers deze stoet zouden opmerken.
Maar
wat konden we doen?
Als
we omkeerden waren we letterlijk nog verder van huis, als we
afsloegen zouden we al gauw onze fietsen maar nauwelijks door het
losse zand vooruit kunnen krijgen.
En
hier een tijdje blijven zou misschien wel kunnen als we een
verbergplek vonden, maar het was niet denkbeeldig dat we ons
daarmee verdacht maakten als de rij trekkers ons opmerkte –
bijvoorbeeld doordat een meelopende hond ons zou kunnen speuren.
Uiteindelijk
besloten we dat we nog het beste goed zichtbaar langs de weg
konden gaan zitten, en dan op een plek waar we gemakkelijk opzij
weg konden komen naar een bosje bij eventuele luchtaanvallen.
En
net toen we dus zochten naar een geschikt plekje dat aan deze
eisen voldeed, hoorden we in de verte weer jagers, die kennelijk
nogal laag vlogen. We schrokken goed, en zéker toen we ze konden
zien. Meestal vlogen ze tijdens zulke aanvallen achter elkaar,
maar ditmaal waren ze in een formatie van twee tweetallen.
Als
ze nú het vuur zouden openen bestreken ze een veel breder stuk
dan de wegbreedte alleen, realiseerden we ons.
We
bedachten ons niet lang, reden onze fietsen-met-stammen in de
greppel naast de weg, en renden van de weg vandaan. We hoopten
maar dat de soldatenrij óok zou stoppen, of dat ze, als er toch
door zouden lopen, onze fietsen door die extrabepakking
die
er eerst af moest, te lastig zouden vinden om mee te nemen.
Net
bedacht mijn vader hardop, tijdens het wegduiken achter een stel
braamstruiken, dat hij de fietsen tijdens de eerste
verkenningsronde
misschien beter nog snel even aan elkaar kon gaan binden vóor ze
terugkwamen, toen we snelle stofwolkjes over de weg zagen spatten
en direct erna het ratelen hoorden van de boordkanonnen en
mitrailleurs. We schrokken ons wezenloos, zeker toen we merkten
dat ook veel dichterbij, in de heivlakte die we net overgestoken
waren, opgeworpen stofwolkjes terugvielen op de grond, met wat
losse takjes.
Ze
schoten inderdaad nu blijkbaar over een flinke breedte, misschien
omdat de weg wat kronkelde, we vroegen ons meteen af of die
soldaten óok wel tijdig weg hadden kunnen komen, en of ze dan wel
ver genoeg het veld in gegaan waren.
Maar
we hoorden het geluid van de vliegtuigmotoren wél wegsterven, het
leek erop dat ze niet meer voor een tweede keer over zouden komen.
Wel hoorden we even later weer even het typische duikvluchtgeluid
een eind hiervandaan, richting Tilburg, en direct daarna twee
dreunen alsof ze een paar bommen afgegooid hadden. Maar daarna
verdwenen ze zo te horen.
We
begrepen nooit helemaal waar ze eigenlijk op uit waren. We namen
aan dat ze niet speciaal soldaten wilden uitschakelen, alleen maar
materieel onbruikbaar maken, en als het even kon ook de weg een
tijdlang blokkeren, - als er tenminste groter materieel in het
spel was dat tot obstakel kon worden als ´t geraakt was.
Voorzichtig
ging mijn vader even naar de weg om te kijken, maar de weg was nog
leeg. We hadden al eerder gemerkt dat de terugtrekkende Duitsers
van zo´n aanval vaak maar een langere pauze maakten, dikwijls
waarschijnlijk ook omdat er wel gewonden te verzorgen konden zijn.
In
ieder geval zag hij nu van hieruit geen achterblijvers op de weg
liggen:geen ernstig gewonden dus, dacht hij. Misschien konden we
daar dan maar beter meteen gebruik van maken en proberen door te
rijden.
We
gingen dus samen terug naar de weg, papa hielp mij eerst mijn
fiets er weer uithijsen met die stammen eraan. Die zette hij tegen
een markeerpaaltje, en toen probeerden we samen de zijne – we
moesten er wel eerst twee stammen afhalen. Hij zette zijn fiets
tegen die van mij, en daarna hingen we de stammen er weer aan.
Toen konden we weer op weg.
Gelukkig
ontdekten we dat de rij pauzerende soldaten halt had gehouden
vóor ze bij de dwarsweg waren, die wij hebben moesten. We hoefden
ze dus nu niet voorbij te lopen, we konden vandaaruit niet eens
zien waar ze zaten te rusten. En we wisten dus ook niet of er
gewonden bij waren.
Onze
tocht ging nu verder vlot, de fietsen waren door het in de greppel
gooien ook niet beschadigd door slagen in het wiel of zo.
Alleen
toen we in de buurt van de kanaalbrug kwamen leek daar wel een
hoop volk te staan. Het was ons een raadsel wat er aan de hand kon
zijn, - al leek er géen gevaar bij, anders stonden ze daar niet
zo op een hoopje te kwebbelen, aan de andere kant.
Pas
toen we er dichtbij waren zagen we dat ze allemaal aan de
stadskant stonden, en keken en wezen naar ergens op de brug en
naar onze oever.
Bij
de brug gekomen zagen we dat er aan onze kant een heleboel losse
of kapotte planken alle kanten op staken. We begrepen meteen dat
daar die paar bommen op gegooid moesten zijn, die we gehoord
hadden. En jawel hoor, het was wel allemaal heel oppervlakkig
beschadigd zo te zien, maar we zouden er vermoedelijk met onze
"vracht-fietsen" toch wel niet doorheen kunnen vóor
alle troep was opgeruimd. Al die losse stukken plank waren wel tot
een hele berg rommel geworden.
Het
was misschien wel spannend allemaal, maar wij hadden er nu alleen
maar aandacht voor hoe we met onze spullen naar huis konden.
Iemand riep al dat we de brugwachter moesten vragen om zijn
bootje, en een ander déed dat ook al, want de man met zijn petje
stond aan de andere kant bij de mensen.
Maar
die wees gewoon naar de brug verderop, hij had al genoeg te doen
voorlopig als hij van de schrik bekomen was, begrepen we wel.
Eerst
voelden we niets voor die omweg met zoveel volk in de buurt, maar
we merkten al gauw dat iedereen die aan kwam lopen alleen maar
aandacht had voor die bom-gaten. Dus we liepen toch maar gauw door
naar de volgende brug, staken die schichtig over met onze logge
fietsen, en doken zo gauw mogelijk weer opzij, de kleine straten
in, naar huis.
Daar
landden we nu tóch nog veilig aan, mét onze houtvoorraad.
En
onze verhalen, van het front bijna, vond ik.
Maar
ons moeder reageerde helemaal niet bewonderend of prijzend zoals
ik verwacht had. Ze luisterde wel welwillend, en ze was blij met
´t hout, maar ze hoopte vooral maar dat er gauw weer gewoon kolen
te krijgen zouden zijn. Ze vond het maar niks, al dat gevaarlijke
gedoe, en dan nog doen of ´t spannend was óok nog. Eigenlijk
vond ze dat we maar beter niet meer konden gaan.
Ze
heeft toch haar zin gekregen.
De
schade aan de brug was de volgende dag al grotendeels hersteld, de
brugwachter had voor een paar weken stookhout voor zijn
potkacheltje.
Maar
er kwam nu wel een schildwacht te staan in een gestreept
wachthuisje, bij wie je je moest legitimeren om dóor te mogen, -
en je mocht niet meer met stookhout de brug over.
Dus
dat was voorlopig de laatste keer geweest.
Twee
weken later werd de brug voor de tweede keer in vijf jaar
opgeblazen, - maar een paar dagen later, op 27 oktober, werd de
stad bevrijd.
Na
een paar dagen al werkte de gasfabriek weer bijna gewoon de hele
dag, en tegen Sinterklaas kregen we het eerste deel van onze
wintervoorraad kolen thuisbezorgd van onze kolenboer, de
"brandstoffenhandelaar" Vermonden, die dat nog jaren zou
blijven doen.
We
hoefden nooit meer op hout uit, de bossen bij ons in de buurt
konden blijven staan.
De
meeste staan er nu nóg steeds, maar er wordt nu wel beter op
gelet, en ze zijn intussen nog veel mooier dan ze toen al waren.
En
tegenwoordig kan ikzelf uit eigen ervaring mijn kleinkinderen het
verschil uitleggen tussen een trekzaag en een spanzaag.
Mét
een verhaal erbij.
Ed
Dalderop, december 2004.
|