INHOUD DALDEROP
HOME
TEKSTEN

AUTEURS

BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL


Print Pagina

Hout!

een winterverhaal uit 1944

Ed Dalderop

 

1. Zagen zagen...

 

Ik had nooit eerder van een trekzaag gehoord.

Wel hoorden we, als jongens van twaalf , kinderen uit de buurt die bij de harmonie waren wel eens praten over een trekzak, maar dat deden ze dan alsof dat geen net woord was. Want bij de harmonie werden instrumenten bij hun zondagse namen genoemd, en een trekzak heette bij hun een accordeon.

Wat we zelf leuker vonden was wat ze er op radio Brussel tegen zeiden: een schippersklavier, en dat was wél netjes.

Maar trekzaag, nee dus.

 

Toch was dat wat onze nieuwe, pasgetrouwde buurman, Wim van Oers, 's avonds mee zou brengen. Hij had mijn vader gevraagd om hem te helpen met het kortzagen van dennenstammetjes. Hoe hij daar aan kwam, had mijn vader gevraagd, want die wilde hij ook wel. Vanavond, beloofde die, en voor het helpen zouden wij zelf ook een paar stammetjes krijgen.

 

Dat zagen moest met z'n tweeën, dan ging het veel handiger. Mijn vader had zelf een zaagbok gemaakt, maar daar zaagde hij altijd alleen op, met z'n gewone handzaag.

Omdat je daar goed hele stammetjes op kwijt kon, én omdat hij heel wat te zagen had en het liever met z'n tweeën deed, had Van Oers hem erbij gevraagd.

 

Toen mijn vader na zijn werk thuiskwam had die een groot plat pak opzij van zijn fiets vastgemaakt, - rechtopstaand op twee plaatsen vastgebonden aan de bagagedrager. Toen hij het losmaakte kwam daar een grote zaag uit, maar wel een gekke. Er zat wel een lang nogal smal zaagblad aan, maar parallel daaraan zat een dik plat houten balkje, met aan het eind twee dwarsbalkjes. Tussen de twee onderkanten daarvan zat dat zaagblad, middenin zaten die aan dat balkje vast, en de andere eindjes van de plankjes werden bij elkaar getrokken door een dik touw, dubbel ook nog.

Was dit nou die trekzaag? Maar die zou de buurman toch meebrengen?

 

Nee, legde mijn vader uit, deze was nog een beetje beter. Een trekzaag was eenvoudig een breed zaagblad met aan alle twee de einden een handvat, zodat je om de beurt moest trekken. Dat kon je met deze ook, maar omdat die een veel smaller blad had, was er veel minder wrijving, en hij bleef nog beter recht ook.

Dit heette een spanzaag. Je kon het zaagblad aan de uiteinden straktrekken tussen die balkjes, de handvatten, en opspannen met het touw dat erboven liep

Bij het zagen kon je hier mee trekken maar ook mee duwen zoals met een gewone handzaag, en je kon hem dus ook alléen gebruiken, - een trekzaag niet, daarbij moest je altijd met z'n tweeën zijn. Deze was van meneer Schoppenhauer, een elektricien die bij papa op de Volt werkte en waar we vroeger naast gewoond hadden.

 

Ik vond het altijd leuk dat er door de oorlog zoveel dingen anders gingen dan gewoon, daar zou je anders nooit mee te maken gekregen hebben, leek me.

De oorlog was op z'n eind aan het lopen, meenden veel mensen, de Engelsen kwam steeds dichter in de buurt. Maar je kon wel steeds minder spullen krijgen, alle aanvoer werd door Engelse jachtvliegers beschoten, en kolentreinen bijvoorbeeld reden er al bijna niet meer.

 

Ons moeder zag het zorgelijk in, met de winter zo voor de deur. Al bijna oktober: andere jaren hadden we nou onze wintervoorraad kolen altijd al in ons kolenhok – dertig mud meestal, zestig zakken waren dat - , maar nou kon je alleen nu en dan maar een of twee losse zakken kolen krijgen, meer was er niet. Dus iedereen probeerde als extravoorraad aan hout te komen. Verschillende mensen waren al in de bossen bomen gaan hakken of zagen , al mocht dat natuurlijk niet.

 

Trouwens, niet alleen voor de warmte had je kolen of hout nodig. Ook koken werd steeds problematischer, dat moest dikwijls ook op de kachel. Soms was er urenlang gewoon geen gas, en dat zou zeker nog wel erger kunnen worden, had in de krant gestaan. Veel méer stond daar ook niet in, want de krant kwam nog maar twee keer per week, éen klein formaat dubbelgevouwen vel, met buiten de oorlogsberichten voornamelijk de bonkaarten-toewijzingen en de lijst van wat ons moeder noemde "dood/geboren of getrouwd"

Mijn vader had daarom een tijdje terug een soort elektrische kookplaat gefabriceerd, en die had al ettelijke keren moeten inspringen op gasloze uren. Alleen kwamen er nu langzamerhand

ook stroomloze uren bij, misschien wel doordat anderen dat óok gingen doen. Dus hout begon een steeds dringender noodoplossing te worden.

 

Onze buurman bekeek dat heel laconiek. Och, zei hij, er staan hier overal rondom zóveel bossen en losse bomen, daar moeten we toch met z'n allen goed een half jaar van kunnen stoken? Hij dacht dat de oorlog dan toch wel over zou zijn. "En dè we dan zeker twintig jaar zonder bossen of bomen zitten doet 'm niks!" mopperde ons moeder dan. Maar dat ie ons ook een paar stammetjes wou geven, daar maakte ze toch geen bezwaar tegen.

 

Mijn vader was die donderdag al tegen vijf uur thuisgekomen, inplaats van om kwart over zes. De werkdagen waren tegenwoordig wel váker korter: dan was het werk gewoon op, óf er was geen stroom, óf er waren geen materialen. Of het was luchtalarm geweest – dan maakten ze voor de veiligheid de vuren onder de stoomketels in het ketelhuis altijd meteen uit.

En als het dan nog maar kort werktijd was, had 't geen zin meer om ze als 't weer veilig was, weer aan te maken en op stoom te moeten wachten.

Zaterdags werkten ze daarom dikwijls al helemaal niet meer. Maar nu hoefden de mensen ook morgen, vrijdag, de hele dag niet terug te komen, vertelde hij, maar ze kregen wél gewoon doorbetaald. Alleen geen premie, - het extraloon dat je soms kreeg voor extra-goed of extra-snel werken – dus dat was toch nog een schadepostje.

Maar, zei hij, dan wilde hij morgen met Wim van Oers maar eens gaan kijken in de bossen – "in de mast", zeiden de mensen dan - of ze samen een paar bomen om konden halen. Wim wist wel een paar goeie plekjes.

 

Omdat het 's avonds al wat vroeger donker werd, en ze samen nog hout zouden gaan zagen, aten we deze keer wat vroeger. Ik had gisteren net van afgeschraapt soepvlees en wat spekrandjes met azijn en aardappelmeel een soort zult gemaakt, en dat aten we nou opgewarmd bij het brood. Want morgen was het vrijdag, en dan mocht je dat niet hebben. En omdat we geen koelkast hadden, kon het maar beter opgemaakt worden.

 

Dat ik mee mocht doen bij 't koken was nogal bijzonder.

Er waren bij ons in de klas maar twee jongens die thuis mee mochten koken of bakken. De meeste moeders vonden dat niet goed, maar ons moeder, die iedere dag voor zeven man koken moest, vond het best makkelijk. Onze tante Alie die in dezelfde straat woonde en geen kinderen had, leerde me daarom regelmatig dingen klaarmaken. En die zult hadden we samen verzonnen, en hij was heel goed gelukt.

 

Dat ik dat nog weet, van die zult, komt omdat mijn vader de spekzwoerdjes na het eten mee naar buiten nam. Die had hij nodig voor het zagen, zei hij, dat vond ik nogal vreemd.

De spanzaag was nogal roestig, die was lang niet gebruikt. Dus mijn vader ging hem eerst schuren – met zand natuurlijk, schuurpapier was er al lang niet meer – en daarna zette hij hem in de bankschroef en ging ie al de tanden afvijlen.

En toen werd ie ingesmeerd met het spekzwoerd, dat werkte net als smeervet, zei ie. Daarvoor moest hij dat dus hebben.

Toen moesten al de tandjes nog apart "gezet" worden: met een tangetje iets opzij gewrongen dat ze een beetje scheef stonden. "Dan hielden die de snee open".

Ik dacht eerst dat er dan geen roest in wondjes kon komen als je je ermee schramde, maar hij bedoelde de sleuf in het hout bij het zagen. Daar kwam de zaag dan niet in vast te zitten.

 

Na het radionieuws van zes uur kwam de buurman naar ons toe, - niet gewoon door het poortje maar met een ladder over de schutting. Ons moeder vroeg hem eerst of er nog nieuws was – ze bedoelde: op de radio, die de buurman stiekem in de WC-stortbak had gezet, op een steen. Want alle radio's hadden we eigenlijk moeten inleveren, of verbergen. De onze stond verstopt

in een loze ruimte boven de kamerkast, en dat was wat te ver weg om er gemakkelijk naar te kunnen luisteren. Maar Wim van Oers was daar wat gemakkelijker in blijkbaar.

Maar hij wou niks kwijt nu, "er was teveel dak op 't huis".

Ik wist al wel dat dat betekende dat teveel kinderoortjes in de buurt waren, want je kon beter geen weet hebben van radio's die verborgen waren, dan kon je ook niks verraden.

 

Een hele vracht dennenstammen in stukken van zo'n anderhalve meter mikte hij de een na de ander over de schutting. En als laatste kwam hijzelf eroverheen geklauterd, - mét zijn zaag, die trekzaag dus. Die zag er net zo uit als ik gedacht had, alleen was het blad niet alleen breder dan de onze, maar het stond ook een beetje rond van onder, de tanden een beetje in een bocht. En hij had hem al net zo mooi glanzend gemaakt als papa de onze.

 

Ze bekeken elkaars zagen eens, en spraken af dat ze die om de beurt zouden proberen, telkens een stam, tot ze wisten welke het handigste was.

Alleen spande mijn vader eerst nog die twee spantouwen op zijn zaag verder op, met een houtje ertussen ronddraaiend, dat ie aan het eind vastzette tegen de middenbalk. Dan stond het zaagblad strakker.

Toen gingen ze aan de slag.

 

In het begin moesten ze blijkbaar nog even inschieten, zo met z'n tweeën.

Eerst probeerden ze buurmans zaag. Wim wilde zich blijkbaar niet laten kennen, en behalve trekken als hij aan de beurt was, wilde hij ook nog mee duwen als mijn vader trok. En dan boog de zaag in een bocht, zodat het juist moeilijker ging inplaats van makkelijker. Maar daar waren ze gauw achter.

Alleen toen de spanzaag aan de beurt was kon dat ineens wél, duwen, dus toen was het gevaar alleen dat de man aan de overkant niet vlug genoeg trok, of zijn hand te los hield zodat ie er af kon schieten.

 

Maar zagen deed ie veel lichter. Dus ik had het geruststellende gevoel dat mijn vader met zijn zaag gewonnen had, ik was stiekem een beetje bezorgd geweest dat het omgekeerd kon zijn.

Toch wisselden ze nog een paar keer "omdat het misschien ook aan de stam kon liggen ", maar ik dacht eigenlijk dat alleen maar was om de trekzaag niet meteen af te keuren.

 

Het ging alles bij elkaar wel als een fluitje.

Ik moest helpen met het weghalen en opstapelen van de afgezaagde blokken. Ze waren allemaal precies even hoog, want mijn vader was nu eenmaal gewend om alles eerst af te meten waar hij aan werkte, dus ook hier hield hij bij de eerste balk telkens even op om een streep te zetten, - zodat je dan even wat langer rust kreeg. Maar bij de volgende paar balken zette hij alle streepjes al meteen maar tegelijk, en na een stuk of vijf deden ze het verder gewoon op het oog, en dat ging even goed.

 

Dat betekende wel een flink tempo. En volgens mij wilden ze allebei niet de indruk geven dat ze moe werden, dus het ging steeds vlugger. Mij zaten ze dan de hele tijd te jagen dat ik vlugger het blok op moest rapen, dan stopten ze even om mij de ruimte geven, maar ik dacht dat ze het ook best prettig vonden om even langer adem te kunnen halen. Op het laatst werd je wel wat licht in je hoofd door dat bukken en optillen, zeker toen ik ze hoger op moest gaan stapelen.

En zij gingen steeds harder en ook onvoorzichtiger volgens mij, dus ik zat eigenlijk te wachten tot er een zich flink zou schrammen of zo

 

Toen er na een tijdje een net afgezaagd blok precies op mijn vaders voet bonkte, stopten ze plotseling, alsof ze het afgesproken hadden, - lieten allebei tegelijk de zaag los en gingen op de grond zitten, ze zweetten allebei. Tjonge, zei mijn vader, je kunt wel zien dat jij een stuk jonger bent. Nou, zei Wim,

die een kantoorman was, ik merkte wel dat u meer zwaar werk gewend bent, maar ik wou niet achterblijven.

Ze zaten er allebei uitgeblust bij, en ze wilden van mij weten hoeveel ze al hadden. Dat waren er, weet ik nu nóg, 63, want ik had acht dubbele stapeltjes van vier, waarbij ik er net éen tekort kwam."Klopt", zei Wim, want die had het volgens mij de hele tijd al bij zitten houden, in de hoop dat ze tenminste bij 64 eventjes zouden stoppen, als alle stapels vol waren.

 

Mijn moeder had intussen voor koffie gezorgd – van koffie-surrogaat natuurlijk, maar dat werd tegenwoordig al gewoon koffie genoemd - en de mannen vroegen zich af of ze niet beter pas

mórgen door zouden gaan. Mijn vader had tóch vrij, en Wim had een kantoor aan huis waarbij hij best een tijdje vrijaf kon nemen. Trouwens, het begon ook al donkerder te worden.

En, dacht ik, dan hoeven ze ook de blokken nog niet naar huis te versjouwen. Ik vond het zelf trouwens óok welletjes, en ik was al bang dat ze dat sjouwen anders mij nog zouden laten doen of zo.

 

Zo verliep mijn eerste kennismaking met zelfgezaagd hout. Er zou nog heel wat hout-zagen volgen vóor het weer lente werd, - en niet altijd even voorspoedig.

 

 

2. Houthakkers in het bos

 

Tot mijn verbazing hadden ze op mij gewacht, de twee mannen, voor ze naar het bos gingen. Ik wist helemaal niet dat ik mee mocht, dat hadden ze zeker gisteravond besloten. Toen ik terugkwam van het mis-dienen op het ziekenhuis stond er al brood voor mij klaar, want ze wilden niet lang wachten. Naar school hoefde ik niet, ik had eigenlijk vanaf augustus al op het seminarie moeten zitten maar het begin van het schooljaar was daar uitgesteld door de naderende frontsituatie.

 

Ik wist eigenlijk niet goed wat ik zou moeten doen daar in het bos, dus mij vader legde mij uit wat ze van plan waren. Ik begreep wel dat ze mij vooral nodig hadden om op de uitkijk te staan. Dat werd spannend!

Ik mocht op mijn eigen fiets – die mocht niet dikwijls meer gebruikt worden de laatste tijd. De Duitsers namen dikwijls fietsen in beslag, tegenwoordig ook zelfs kleine zoals de mijne. Net als kinderwagens of kruiwagens: alles wat wielen had konden ze gebruiken om spullen op te laden, tenminste de troepen die van het front kwamen en overal langs de grote wegen terugtrokken. Ze hoefden er niet eens zelf op of in te kunnen.

 

Maar wij gingen nu gewoon over binnenwegen en paadjes, daar was die kans veel kleiner. Daar werd de weg gewoonlijk ook niet door Engelse jagers beschoten, die hadden het op legerauto's of legereenheden te voet voorzien. Al gingen die tegenwoordig ook nogal eens van de grote weg af, volgens Wim, dus als we er zagen dan moesten we daar wegblijven.

De bruggen waren nog heel, daar konden we nog over. Maar er was al wel gewaarschuwd dat die weer "zersprengt"zouden worden als de geallieerden te dichtbij zouden komen. Je kon de springladingen eronder zien hangen, met de ontstekingsdraden in bogen aan hoge palen naar het brugwachtershuisje. Ik wilde altijd maar gauw van de brug af zijn.

 

De mannen hadden de spanzaag bij zich, aan papa's fiets gebonden, en papa nog een handzaag en een hakbijltje.

Wim had touwen achter op zijn fiets, en een hamer met spijkers. Daar wilden ze een soort slee mee maken om de stammen mee te slepen, vertelde hij, dat had hij al eens gedaan.

Ik kreeg een tas achterop met een fles thee en boterhammen.

Zo gingen we op pad, nogal snel rijdend want ze wilden niet lang op de wegen zijn. En ik ook niet lang op die ondermijnde brug trouwens!

 

Het was gelukkig een beetje mistig, ver kon je niet kijken. Maar dus ook niet gauw gezien worden, dat kwam ons nu wel goed uit.

We fietsten over de brug meteen het schuine pad in, dan was je het vlugst uit het zicht. Op de akkers stond nergens meer iets hoogs, alleen nog maar winterspul: preien, kolen, suikerbieten of spurrie.

Dus we fietsten maar vlug door, tot we tussen de dennen kwamen. Op het lange pad was niemand te zien, zover je tenminste kijken kon, we voelden ons redelijk veilig nu.

 

Wim kende de weg blijkbaar goed, want hij ging meteen na de akker over het tweede brugje linksaf, toen over het paadje met veel los zand – daar moesten we eventjes lopen - , en daar op de vorksplitsing weer links. Even verder was een dennenbos maar met een dubbele rij laag berkenhout langs de rand ervóor; daar stopten we en gingen met de fietsen aan de hand er in.

 

Hier kon je inderdaad tamelijk veilig bomen omzagen, leek het.

En de bomen waren oud genoeg om de moeite waard te zijn als stookhout, en toch niet te zwaar om ze om te halen en –vooral – om ze met de fiets thuis te krijgen als we ze in stukken zouden zagen.Dat was tenminste wat Wim zei, maar wat je zelf ook wel ongeveer kon zien.

 

We zetten onze fietsen neer en haalden de spullen eraf. Toen ging Wim eerst eens kijken of er niemand anders in de buurt toevallig bezig was.

Ik had daar niet bij stilgestaan, maar dat zou natuurlijk best kunnen, en dat vergrootte dan wél het risico van betrapt te worden. We hadden hier bij het spelen vroeger wel vaker boswachters zien patrouilleren, al leek me er dit geen weer voor. Hoewel, misschien dachten die zelf wel dat wij houtdieven dat meenden, en gingen ze dan juist op pad om te controleren.

Maar Wim kwam even later terug en had niks bijzonders gezien.

 

De mannen pakten hun zagen en touwen uit, en kozen een paar geschikte bomen, die dik genoeg waren en voldoende vrij stonden om te vallen. Wim meende dat je ze het best een stuk boven de grond kon afzagen omdat ze dan vrijer zouden vallen,

en bovendien zou het makkelijker zagen. Maar mijn vader vond dat zonde van het hout dat bleef staan, en de stompen zouden ook gauwer aangeven dat hier gezaagd was, en dat kon gevaarlijk zijn voor een volgende keer. Ze besloten dus toch maar wat lager te zagen dan.

 

Het zagen zelf ging met twee man heel snel. Vóor ze er erg in hadden ging de eerste boom al om, - maar die bleef wél met zijn kruin tegen twee andere aanhangen. Daar hadden ze geloof ik niet op gerekend. Ze probeerden eerst wel om hem met de hand van onderen wat te lichten en eruit te trekken, maar daar voelde die niks voor. Toen probeerden ze het met een touw eraan, maar dat hielp niet veel. Wim opperde nog om er, met een zaag ,'n eind in te klimmen, en dan... hij stopte met zijn zin toen hij begreep dat als je hem halverwege zou willen doorzagen, je dan wel met stam en al naar beneden zou kukelen. Dus ze záten er wel even mee.

Ze overdachten nog een aantal mogelijkheden, maar allemaal leken ze niet zonder gevaar.

 

Wim was geneigd om dan maar gewoon een andere te proberen, maar mijn vader wilde zo gauw niet opgeven, en toen kreeg ikzelf een idee.

Kunnen jullie niet eerst die andere omzagen waar hij tegenaan hangt? vroeg ik. Ik merkte dat de mannen eigenlijk meteen zo'n kindervoorstel wel weg wilden wuiven, maar omdat ze niks beters wisten zaten ze toch even met het idee te spelen. Wim bracht eerst nog even in dat ze misschien beter de stam meteen in stukken konden zagen, gewoon van onderaf aan, maar toen ze zich voorstelden hoe het dan verder moest als ze de eerste twee of drie stukken ervanaf hadden, klonk dat óok niet zo aanlokkelijk.

 

Uiteindelijk besloten ze toch maar voor mijn idee te kiezen, maar toen begon ik hem zelf te knijpen. Als ze daar onder die eerste stam begonnen te zagen kon het hele ding best ineens losraken en naar beneden komen, opperde ik een beetje benauwd. Nou nee, vond Wim, zolang die tweede nog maar stevig staat kan er niks gebeuren. En als we gaan twijfelen trekken we hem verder om met een touw, dat zal ik er dan eerst aan vastmaken.

 

Zo deden ze. Eerst klom Wim een eind in de boom en maakte halverwege aan de stam een touw vast, ze legden het eind een stuk verder neer en begonnen te zagen.

Wel een beetje hoger dan daarstraks, zeker omdat ze dan steviger stonden en snel weg zouden kunnen als 't nodig was, merkte ik zonder dat ze dat gezegd hadden.

 

Er zat nog geen beweging in de tweede boom, maar toch begon de eerste ineens te kraken, of liever een van zijn takken waar hij op hing, - even later scheurde die eraf en kwam de hele stam mét de rest van de kruin naar benden.

De mannen vlógen weg naar de veilige kant, maar op een lagere tak, of liever een stomp, kantelde de kruin , en dreunde even later juist aan de ándere kant op de grond neer, - waarbij de onderkant van de stam omhoog zwiepte, net tegen Wim z'n elleboog aan, die er dus een flinke tik mee kreeg.

Hij gaf een schreeuw van schrik, en dook weg, mét de zaag die hij nog in zijn hand had. Die haakte daardoor op de grond en wipte langs hem zodat hij óok nog een flinke scheur hoog in zijn broek kreeg.

Toen lag alles verder stil, en konden we de schade opnemen.

Mijn vader was toevallig naar de goeie klant weggedoken, en ikzelf stond zoals dat heet "aan de grond genageld", en veilig.

Maar Wim had een paar flinke tikken opgelopen, en zijn broek was van de heup tot de knie opengescheurd, je kon zijn witte benen zien. Maar zover je zag, en zover hij kon nagaan was hij nergens gewond.

 

Toch was de lol er nu wel een beetje af, en met zijn arm kon hij niet zoveel meer uitrichten. Het touw moest nog uit de tweede boom, maar dat kon hij niet. Dus ik wilde het al gaan doen, maar mijn vader meende dat we best ook de tweede eerst om konden zagen, als ik zaagde inplaats van Wim. Met zo'n spanzaag kon je immers meeduwen aan de andere kant dus het gaf niet als ik wat minder kracht leverde. En ze waren met de zaagsnee precies op een hoogte begonnen die voor mij het handigste was.

 

Natuurlijk wilde ik dat meteen wel, dus ik voelde dat het maar goed was dat ik als reserve meegegaan was. Nou had ik wel tamelijk kleine handen, en dat handvat-balkje was nogal een lomp ding om te omvatten , maar het ging toch heel redelijk, en mijn vader stuurde natuurlijk mee vanaf de andere kant.

 

En jawel hoor, even later kraakte de stam, dus we stopten even om te kijken of hij wel goed zou vallen. Toen wilde mijn vader de laatste slagen toch maar liever alleen doen want je wist nooit waar dat stam-einde heen zou willen als hij aan het vallen was.

Wim en ik gingen dus en eindje achteruit, en even later kwam de boom in zijn geheel ditmaal naar beneden, op de grond dus.

 

Voldaan keek ik naar de eerste boom in mijn leven die ik zelf mee omgezaagd had. Wim kwam aanzetten met de theefles en een boterham voor ons, zelf wilde hij even een rondje maken om te kijken of alles nog veilig was want daar hadden we niet meer zo erg op gelet het laatste kwartier.

Veel tijd wilden we er niet in steken, erg moe waren we tenslotte nog niet, dus mijn vader ging alvast wat zijtakken eraf zagen, en ik moest stukken van anderhalve meter aftekenen, om door te zagen als er tenminste geen takken in de weg zaten, - dan wat hoger of lager. Van de een konden er vijf stukken af, van de andere vier. Ik wist nog niet wat we met de zijtakken zouden doen, of met de kruin , waar de takken kleiner of krommer waren.

 

Net wilden we aan het zagen gaan beginnen, toen Wim aan kwam draven, of liever sluipen bijna. Hij zwaaide en legde zijn vinger op zijn mond, en gebaarde dat we duiken moesten, kennelijk kwam er iemand aan.

Ik drukte me zo dicht mogelijk tegen de grond aan, er kwam een man langs op de fiets, mét een hond. Gelukkig had hij het moeilijk genoeg op het zandpad, want hij floot meteen de hond terug toen die een eindje het bos in wilde, en probeerde door te trappen, - en gelukkig lukte dat.

Wij bleven maar even dicht tegen de grond en gingen even later zitten, de mannen fluisterden dat we nog maar even niet moesten zagen.

 

Wim vond wel dat we nu beter konden stoppen, we moesten ze nog in stukken zagen en opladen, en dat was nog een klus apart. En terug zouden we natuurlijk moeten lopen, daar had ik ook al niet bij stil gestaan.

Zijn arm leek toch mee te vallen, en van zijn been had hij geen last, - behalve natuurlijk dat zijn broek daar nogal zot los flapperde, hij hoopte maar dat we niemand tegen zouden komen onderweg, en dat de mist misschien een beetje toe zou nemen.

Maar mijn vader had twee paperclips aan zijn persoonsbewijs zitten, daar zou hij straks een paar spelden van buigen zei hij.

 

Papa en ik zaagden dus de mast in grote stukken, en de takken in kleinere stukjes zodat die in een paar bussels op de grond konden blijven liggen. Die zouden we dan straks of morgen met de kinderwagen gaan halen. De losse naaldentakjes legden we eroverheen, dat anderen ze niet te gauw zouden zien.

 

Toen bonden de mannen de stammen aan beide kanten in de lengte tegen de fietsen aan, ook aan de mijne, waar ik wel trots op was.

We zaten ondertussen wel aan alle kanten onder het plakkerige hars, maar lekker ruiken deed het wel.

 

Die paperclipspelden deden het prachtig, je kon in ieder geval geen bloot meer zien, - al zou het natuurlijk nog best opvallen als we langs de weg met die drie bomenfietsen langs kwamen.

Wim probeerde aan de verkeerde kant langs zijn fiets te lopen, zodat zijn been wat minder te zien zou zijn, maar dat wisselde hij na de eerste bochten al wel weer om, hij was al twee keer bijna omgegaan, en dan was je nog niet overeind begreep ik wel.

 

Gelukkig kwamen we niemand tegen dan alleen een boer op een boomkar, dus dat was toch min of meer een soortgenoot. Hij groette gewoon of er niks bijzonder aan ons te zien was. Dat golg ook voor die twee oude vrouwen met grote tassen die wel schuw groetten op het moment dat we voorbijgingen, maar verder net deden of we er niet waren. En een losse geit bij een boerderij

kwam we vnogn tegen, maar dat gaf natuurlijk niks.

 

Thuis stond ons moeder een beetje te grinniken bij ons verhaal, maar ze bood wel aan om Wim zijn broek te naaien, dat kon ze beter dan zijn vrouw Paula. Wim kreeg een kleur en vroeg of 't ook goed was als hij de broek straks even bracht, hij wilde natuurlijk niet graag in zijn onderbroek zitten wachten tot dat klaar was. En ons moeder kwam dat wél zo goed uit, want het was bijna etenstijd.

Hij beloofde nog wel dat hij als tegenprestatie een fles terpentijn mee zou brengen voor de harsvlekken in onze kleren, want als het goed was zouden we dit nog wel vaker gaan herhalen

 

We spraken nog wel af dat we 's middags samen met de kinderwagen de rest zouden ophalen, en later op de middag zouden de mannen het hout weer samen kort zagen. Als zijn arm tenminste geen roet in het eten gooide.

Maar anders kan ik wel helpen zagen, zei ik trots. En dat vonden ze gelukkig heel gewoon. Of Wim was tamelijk zeker van zijn arm, dat zou ook kunnen.

 

 

3. Duikende Typhoons

 

Toen we eenmaal gemerkt hadden dat hout halen op deze manier best lukte, wilden we dat wel vaker doen – we móesten wel, want de dreiging van een koude winter zonder brandstof nam snel toe. Bijna dagelijks werden stukken spoorweg onder vuur genomen door de geallieerden. Raids die ze eerst alleen 's nachts of bij slecht zicht aandurfden, hielden ze nu ook bij goed weer. Bijna geen kolen-trein bereikte vanuit Limburg nog onze streken.

 

De Duitsers hadden steeds minder tegenweer te bieden in de lucht, en zelfs hun luchtafweer liet het steeds meer afweten.

Voor de geallieerde luchtaanvallen werden de oudere Spitfires tegen gronddoelen steeds vaker vervangen door de veel wendbaardere en zwaarder bewapende Mustangs, Hurricanes en Typhoons. Jagers en jachtbommenwerpers waren dat, die brutaal de luchtafweerbatterijen-zelf aanvielen, de Typhoons zelfs al met kanonnen en raketten.

 

Drie keer waren we al op pad geweest, eind september en begin oktober. De eerste keren met Wim van Oers erbij, maar de laatste keer alleen mijn vader en ik.

Die woensdag zouden we opnieuw met z´n tweeën gaan. We hadden gemerkt dat het zagen van de bomen, vóor ze in blokken hoefden te worden afgekort, best door ons tweeën kon gebeuren, en dat we dan méer konden meenemen dan wanneer we de buit moesten delen met de buren.

Er was echter de laatste weken minder vaak luchtalarm dat voor vrijaf zorgde, dus mijn vader had een middag vrij genomen en ik hád nog gewoon vrij.

 

Het motregende wel een beetje en er hing een lage donkere bewolking, maar dat was eerder een voordeel dan een bezwaar. Ik had nog een oude gerubberde regenjas en mijn vader een soort oliejack ; en bij slecht weer was er in allerlei opzichten wél minder risico, de wegen waren leger, er was minder straatcontrole en ook minder kans op lucht- beschietingen. En hoewel we al wel vaker mensen waren tegengekomen op de terugweg, toch waren er eigenlijk geen problemen geweest met mensen die we zo ontmoetten, - ik denk omdat iedereen de noodzaak wel begreep en er eigenlijk niemand serieus door bedreigd of benadeeld werd. En het hout was voor de Duitsers ook geen vorderingsobject, zij hadden brandstof genoeg.

 

We hadden de laatste keer een ander bos ontdekt, wat ouder, de bomen stonden wat meer uit elkaar en er was meer onderbegroeiing langs de rand. We waren nu wat meer vertrouwd met onze werkwijze. Zolang er niemand in de buurt was

konden we met z´n tweeën tamelijk vlot werken en snel weer op de terugweg zijn.

 

Daarom viel het ons ditmaal onderweg tegen dat we, ondanks het slechte weer, net over de kanaalbrug toch ineens jachtvliegtuigen hoorden in de verte,- we namen ons voor goed op te letten. Maar we liepen hier geen serieus gevaar, op onze lege weg, een heel eind van de Bosseweg vandaan, - een verkeersader die wél vaak een echte risicoweg was.

Ook vandaag was dat zo, want we hadden toen we de draaibrug overstaken, op de Bosseweg-brug die daar maar een drie-, vier-honderd meter vandaan lag, duidelijk de stoet militair transport kunnen zien die daar ook nu overkwam : meest lopende soldaten in de richting Den Bosch, met enkele kleine auto's en allerlei karretjes.

 

En jawel hoor, even later doken vier jagers, achter elkaar, in de lengterichting over de weg. Ze moesten daar maar weinig kunnen zien, zo met de meeste bladeren nog aan de gesloten rij bomen die over heel de weg heen hangend het zicht voor hun flink zou afschermen. De soldaten zouden nu bij een luchtaanval wel haastig opzij schieten, hardhollend de weg af, waar ze waarschijnlijk veilig zouden zijn voor beschieting, als de jagers terug zouden komen.

 

Maar dat deden ze niet, nóg niet tenminste. Misschien wachtten ze nu wel alleen maar een kwartiertje tot alles weer in beweging zou zijn, - dus die trekkers op de weg zouden nu wel in de zenuwen zitten.

Maar wijzelf gingen dus gewoon door, tot we op de weg naar 'Baks Ven' kwamen, waar we een kilometer overheen moesten voor we linksaf moesten naar "ons bos".

Wel hoorden we nog een paar keer verderop de jagers over komen, maar we hoorden geen schieten.

Alles ging verder prima, en na nog geen drie kwartier waren we alweer op de terugweg met onze zware fiets-lasten, eerst op de smalle zandpaden, en toen de weer die lange Baks-ven-weg op.

 

Maar bij de bocht schrokken we: in de verte kwamen mensen aan. En niet zo maar een paar: het leek erop dat er een hele rij

onze kant op kwam, - en niet veel later begrepen we wat er aan de hand was. Een stel soldaten uit de terugtrekkende file hadden zeker uit die patrouillerende jagers opgemaakt dat die afwachtten tot zij wat beter zichtbaar waren, om hen dan tóch nog op de weg aan te vallen. En onder dekking van de bomen langs de zijwegen waren ze zelf van koers veranderd om dan maar langs Moergestel een weg te vinden die wat veiliger was. En waar bossen langs waren, waarin ze beter weg konden duiken dan in al die open velden langs de Bosseweg.

 

En die waren wij nu dus tegemoet aan het lopen.

Niet alleen vreesden we dat we, door hen hier in de weg te lopen, ditmaal wél narigheid over ons zouden afroepen en zeker onze fietsen zouden riskeren, maar bovendien liepen die mannen hier vanuit de lucht gezien zeker zo riskant, -en wij mét hen dus, - als de jagers deze stoet zouden opmerken.

 

Maar wat konden we doen?

Als we omkeerden waren we letterlijk nog verder van huis, als we afsloegen zouden we al gauw onze fietsen maar nauwelijks door het losse zand vooruit kunnen krijgen.

En hier een tijdje blijven zou misschien wel kunnen als we een verbergplek vonden, maar het was niet denkbeeldig dat we ons daarmee verdacht maakten als de rij trekkers ons opmerkte – bijvoorbeeld doordat een meelopende hond ons zou kunnen speuren.

Uiteindelijk besloten we dat we nog het beste goed zichtbaar langs de weg konden gaan zitten, en dan op een plek waar we gemakkelijk opzij weg konden komen naar een bosje bij eventuele luchtaanvallen.

 

En net toen we dus zochten naar een geschikt plekje dat aan deze eisen voldeed, hoorden we in de verte weer jagers, die kennelijk nogal laag vlogen. We schrokken goed, en zéker toen we ze konden zien. Meestal vlogen ze tijdens zulke aanvallen achter elkaar, maar ditmaal waren ze in een formatie van twee tweetallen.

Als ze nú het vuur zouden openen bestreken ze een veel breder stuk dan de wegbreedte alleen, realiseerden we ons.

We bedachten ons niet lang, reden onze fietsen-met-stammen in de greppel naast de weg, en renden van de weg vandaan. We hoopten maar dat de soldatenrij óok zou stoppen, of dat ze, als er toch door zouden lopen, onze fietsen door die extrabepakking

die er eerst af moest, te lastig zouden vinden om mee te nemen.

 

Net bedacht mijn vader hardop, tijdens het wegduiken achter een stel braamstruiken, dat hij de fietsen tijdens de eerste

verkenningsronde misschien beter nog snel even aan elkaar kon gaan binden vóor ze terugkwamen, toen we snelle stofwolkjes over de weg zagen spatten en direct erna het ratelen hoorden van de boordkanonnen en mitrailleurs. We schrokken ons wezenloos, zeker toen we merkten dat ook veel dichterbij, in de heivlakte die we net overgestoken waren, opgeworpen stofwolkjes terugvielen op de grond, met wat losse takjes.

Ze schoten inderdaad nu blijkbaar over een flinke breedte, misschien omdat de weg wat kronkelde, we vroegen ons meteen af of die soldaten óok wel tijdig weg hadden kunnen komen, en of ze dan wel ver genoeg het veld in gegaan waren.

 

Maar we hoorden het geluid van de vliegtuigmotoren wél wegsterven, het leek erop dat ze niet meer voor een tweede keer over zouden komen. Wel hoorden we even later weer even het typische duikvluchtgeluid een eind hiervandaan, richting Tilburg, en direct daarna twee dreunen alsof ze een paar bommen afgegooid hadden. Maar daarna verdwenen ze zo te horen.

 

We begrepen nooit helemaal waar ze eigenlijk op uit waren. We namen aan dat ze niet speciaal soldaten wilden uitschakelen, alleen maar materieel onbruikbaar maken, en als het even kon ook de weg een tijdlang blokkeren, - als er tenminste groter materieel in het spel was dat tot obstakel kon worden als ´t geraakt was.

 

Voorzichtig ging mijn vader even naar de weg om te kijken, maar de weg was nog leeg. We hadden al eerder gemerkt dat de terugtrekkende Duitsers van zo´n aanval vaak maar een langere pauze maakten, dikwijls waarschijnlijk ook omdat er wel gewonden te verzorgen konden zijn.

In ieder geval zag hij nu van hieruit geen achterblijvers op de weg liggen:geen ernstig gewonden dus, dacht hij. Misschien konden we daar dan maar beter meteen gebruik van maken en proberen door te rijden.

 

We gingen dus samen terug naar de weg, papa hielp mij eerst mijn fiets er weer uithijsen met die stammen eraan. Die zette hij tegen een markeerpaaltje, en toen probeerden we samen de zijne – we moesten er wel eerst twee stammen afhalen. Hij zette zijn fiets tegen die van mij, en daarna hingen we de stammen er weer aan. Toen konden we weer op weg.

 

Gelukkig ontdekten we dat de rij pauzerende soldaten halt had gehouden vóor ze bij de dwarsweg waren, die wij hebben moesten. We hoefden ze dus nu niet voorbij te lopen, we konden vandaaruit niet eens zien waar ze zaten te rusten. En we wisten dus ook niet of er gewonden bij waren.

 

Onze tocht ging nu verder vlot, de fietsen waren door het in de greppel gooien ook niet beschadigd door slagen in het wiel of zo.

Alleen toen we in de buurt van de kanaalbrug kwamen leek daar wel een hoop volk te staan. Het was ons een raadsel wat er aan de hand kon zijn, - al leek er géen gevaar bij, anders stonden ze daar niet zo op een hoopje te kwebbelen, aan de andere kant.

Pas toen we er dichtbij waren zagen we dat ze allemaal aan de stadskant stonden, en keken en wezen naar ergens op de brug en naar onze oever.

Bij de brug gekomen zagen we dat er aan onze kant een heleboel losse of kapotte planken alle kanten op staken. We begrepen meteen dat daar die paar bommen op gegooid moesten zijn, die we gehoord hadden. En jawel hoor, het was wel allemaal heel oppervlakkig beschadigd zo te zien, maar we zouden er vermoedelijk met onze "vracht-fietsen" toch wel niet doorheen kunnen vóor alle troep was opgeruimd. Al die losse stukken plank waren wel tot een hele berg rommel geworden.

 

Het was misschien wel spannend allemaal, maar wij hadden er nu alleen maar aandacht voor hoe we met onze spullen naar huis konden. Iemand riep al dat we de brugwachter moesten vragen om zijn bootje, en een ander déed dat ook al, want de man met zijn petje stond aan de andere kant bij de mensen.

Maar die wees gewoon naar de brug verderop, hij had al genoeg te doen voorlopig als hij van de schrik bekomen was, begrepen we wel.

 

Eerst voelden we niets voor die omweg met zoveel volk in de buurt, maar we merkten al gauw dat iedereen die aan kwam lopen alleen maar aandacht had voor die bom-gaten. Dus we liepen toch maar gauw door naar de volgende brug, staken die schichtig over met onze logge fietsen, en doken zo gauw mogelijk weer opzij, de kleine straten in, naar huis.

Daar landden we nu tóch nog veilig aan, mét onze houtvoorraad.

En onze verhalen, van het front bijna, vond ik.

 

Maar ons moeder reageerde helemaal niet bewonderend of prijzend zoals ik verwacht had. Ze luisterde wel welwillend, en ze was blij met ´t hout, maar ze hoopte vooral maar dat er gauw weer gewoon kolen te krijgen zouden zijn. Ze vond het maar niks, al dat gevaarlijke gedoe, en dan nog doen of ´t spannend was óok nog. Eigenlijk vond ze dat we maar beter niet meer konden gaan.

 

Ze heeft toch haar zin gekregen.

De schade aan de brug was de volgende dag al grotendeels hersteld, de brugwachter had voor een paar weken stookhout voor zijn potkacheltje.

Maar er kwam nu wel een schildwacht te staan in een gestreept wachthuisje, bij wie je je moest legitimeren om dóor te mogen, - en je mocht niet meer met stookhout de brug over.

Dus dat was voorlopig de laatste keer geweest.

 

Twee weken later werd de brug voor de tweede keer in vijf jaar opgeblazen, - maar een paar dagen later, op 27 oktober, werd de stad bevrijd.

Na een paar dagen al werkte de gasfabriek weer bijna gewoon de hele dag, en tegen Sinterklaas kregen we het eerste deel van onze wintervoorraad kolen thuisbezorgd van onze kolenboer, de "brandstoffenhandelaar" Vermonden, die dat nog jaren zou blijven doen.

We hoefden nooit meer op hout uit, de bossen bij ons in de buurt konden blijven staan.

 

De meeste staan er nu nóg steeds, maar er wordt nu wel beter op gelet, en ze zijn intussen nog veel mooier dan ze toen al waren.

En tegenwoordig kan ikzelf uit eigen ervaring mijn kleinkinderen het verschil uitleggen tussen een trekzaag en een spanzaag.

Mét een verhaal erbij.

Ed Dalderop, december 2004.