Een
warme regendag in de nazomer, én het lezen over Rushdie's nieuwe
boek over Allah's gelovigen, brachten mij ertoe om - goedgemutst
bij een glas wijn - wat te mijmeren over hoe het met ons eigen
westerse geloven gesteld is.
Eerlijk
gezegd geloof ik niet dat ik nog geloof.
Tenminste
niet in de God van mijn jeugd, hoe plezierig die ook was – die
jeugd bedoel ik dan.
Voor
die God gold dat, om de waarheid te zeggen, toch wel wat minder.
Want die had ook trekjes die me toch eigenlijk flink van Hem
tegenvielen, navenant dat Hij ons altijd zo volmaakt, rooskleurig
en superieur werd voorgesteld.
Ik
zal lang niet de enige geweest zijn die, als ik gewoon rondkeek,
het niet kon rijmen dat God werkelijk zowel almachtig als oneindig
liefdevol kon zijn: zulke erge dingen laten gebeuren terwijl hij
het met éen woord kon verhinderen, dat kon alleen als hij
daarnaast ook nog een flink tekort moest hebben aan fantasie of
aan invoelingsvermogen.
Ik
kende toen ettelijke lieve en competente gewone mensen die ik
toendertijd stiekem best voor Hem zou willen inruilen. Als die
zelf zouden willen tenminste, en dat leek me niet eens zo
zeker, zelfs als ze de kans zouden krijgen.
In
mijn puberteitsjaren werd ik al wat gerichter kritisch. Net als de
meeste pubers: die menen altijd al wel dat ze veel dingen
béter zouden doen dan de machthebbers van dat moment. Ikzelf heb
in die dagen meer dan eens (wel met schaamte natuurlijk, want het
kwam gevaarlijk dicht in de buurt van godslastering) geprobeerd me
voor te stellen hoe ik het zélf aan zou pakken als ik god
was . In ieder geval toch wel heel wat barmhartiger, meende ik, in
alle bescheidenheid natuurlijk.
Eigenlijk
zou ik toen nog het liefste eens een dun boekje geschreven hebben
met een titel in de geest van "Tips voor wat volmaakter
Gods-gedrag", maar ik betwijfelde of daar wel een
gekwalificeerde Afnemer voor te vinden zou zijn. En trouwens ook
of je zoiets eigenlijk überhaupt wel zou mógen bedenken.
De
God van de Verhalen gold immers als iemand die steeds wel érg
tevreden was met hoe Hij was uitgevallen, - én bovendien was het
blijkbaar Iemand die ook nog eens bar slecht tegen kritiek leek te
kunnen, en die gauw was aangebrand.
En
wij waren wél opgevoed in de Vreze des Heren. Godsdienst kende
toen vele stokken achter allerlei deuren.
Later,
- al kende ik het begrip projectie toen nog niet zo -, begon ik
toch al wel vaag te begrijpen dat ik misschien alleen maar
grootgebracht was met de toevallige wel wat persoonlijk
bijgekleurde God-van-die-of-die; en dat zo'n gods-beeld, vóor het
geldigheid kon claimen, eerst wel ontdaan diende te worden van de
eigen wensen en wrokkige gedachten van de boodschappers die ik
getroffen had.
De
God van pastoor van Oorschot bijvoorbeeld leek wel érg veel op de
pastoor-zelf, en zo had je méer van die Eigen-aardige Goden, die
toevallig wel veel gelijkenis vertoonden met hun verkondigers, -
net zoals honden die op hun bazen lijken, of omgekeerd, dat wil ik
kwijt zijn.
Nou
gold dat-van-die-boodschappers niet eens alleen maar voor de
levende mensen-met-hun-gebreken , waar je op den duur toch wel
enige consideratie mee leerde hebben.
Nee,
ook de toch eerbiedwaardig hetende teksten van de Epistels en
Evangeliën beschreven soms opvallende godheidsaspecten, waarvoor
ik, als ik de Kerk was geweest, nooit een nihil obstat of
nog minder een imprimatur zou hebben afgegeven, laat staan
een evulgetur. Dat iets nou gedrukt zou mogen worden, allà,
- als het er in de concepttekst nou eenmaal zo stònd, - maar als
Kerk ook nog eens recláme ervoor helpen maken ( want evulgetur
betekende, leerde ik, dat aanbevolen werd het ook uit te geven
) dat wilde er bij mij toch steeds minder in.
Goed,
wat er in die verhalen allemaal gebeurde was natuurlijk allemaal
wél al heel lang geleden, - toen de tijden anders waren, en ook
Godzelf misschien óok nog wel wat jonger en heftiger -, maar dat
nam toch niet weg dat je niet de indruk had dat de wereld er echt
op vooruit zou gaan als zulk voorbeeldgedrag in de tegenwoordige
tijd werkelijk algemeen zou worden toegepast.
De
geschiedenislessen had al ons al wél duidelijk gemaakt dat dat in
het verleden nu en dan in het echt wél al eens geprobeerd was,
maar meestal wél met desastreuze gevolgen.
Er
was aan die historische voorbeelden in ieder geval goed te merken
dat God in Zijn jeugd duidelijk nog niet de al veel
humanistischer vorming had mogen genieten die onszelf ten deel was
gevallen. En dat zijn Spaanse volgelingen bijvoorbeeld die oude
straf- en wraak-modellen toch ook wel érg handenwrijvend én
kritiekloos hadden nagevolgd.
Een
tijdlang probeerde ik later dus , als docent - op de golf van het
zestiger-jaren- morele-optimisme - dat godsbeeld maar wat
aangepaster en meer doordacht aan de jeugd van toen dóor te
geven. Eigenlijk verkondigde ik, meende ik, als trouw gelovige een
soort gemoderniseerde katholieke god, - die gelukkig al van veel
van die voorchristelijke menselijke vergissingen ontdaan was.
Alsof Hij, om het zo maar te zeggen, mijn virtuele boekje over
Goddelijke Tips al gelezen had én ook ter harte genomen.
En
zo kon het dan misschien tenslotte tóch nog goed komen met het
Geloof, waar we van jongsaf aan gehecht waren, maar dat we toch
hier en daar nogal flink – en wat erger was: ook goed
begrijpelijk - in het nauw zagen komen.
En
om met Jules de Corte te spreken: "De mens zag dat God zag
dat het goed was".
Toch
realiseerde ik me op den duur wel dat ik daarmee niet
zoveel als ik wel zou willen,verschilde van onze vroegere
pastoors, leraren en politieagenten. En dat de god, zoals ik die
predikte, alleen maar met weer ándere mankementen behept was dan
die kort tevoren nog gangbaar waren. Wel lievere fouten misschien,
maar of die God uit mijn verhalen daarmee realistischer en
verkieslijker was dan de vroegere, was nog maar de vraag.
Al
adviseerde ik bij voorbeeld al niet meer om echt zeventig maal
zeven maal iemand te vergeven die de kachel met je aanmaakte, - of
na een klap gekregen te hebben alleen maar de andere wang toe te
keren. Want ik geloofde niet zo hard dat de hedendaagse gemiddelde
zondige Nederlander in de rol van boze klappengever, door zo'n
uitdagend slachtoffergedrag daardoor zomaar ineens met zijn Betere
Ik geconfronteerd zou worden, - én dat ook nog eens meteen toe
zou willen geven, zoals kennelijk toch de vroegere aanname was
geweest.
Maar:
zo dreef ik dus wél ongemerkt, dag na dag, iedere dag een
millimeter maar tóch, langzamerhand verder af van mijn jeugd-God,
- tot ik op een kwade dag ontdekte dat Hij helemaal achter de
wolken verdwenen moest zijn, - en dus niet alleen weg uit Jorwerd.
En ik was bepaald niet de enige óok met die conclusie, dat was
ook onmiskenbaar duidelijk.
Ik
had, geloof ik, gaandeweg zo op de dingen van de wereld en van het
leven zelf gelet dat het me niet opgevallen was dat steeds vaker
het merkje eruit geknipt was.
Nu
hadden ze mij, op het punt van geloofstwijfel, in mijn jonge jaren
in mijn eigen godsdienstige opvoeding wél kennis laten maken met
twee nogal uitzonderlijke gelovigen: de een 'n realist die toch
wel eerst wilde zien voor hij geloofde , de ander een brave
man die juist omgekeerd reageerde: eentje die zijn geloof niet
wilde opgeven zélfs als de feiten tegen zaten.
Van
de eerste, Thomas, had die Jesus ooit wel een beetje zuinigjes
gezegd dat je er toch echt beter aan toe zou zijn als je niet
zag en tóch geloofde. Van de ander, Job, waardeerde je wel zijn
onwrikbare trouw, maar vroeg je je toch af of het wel zo volwassen
was om zijn jeugdgeloof zo vol te houden door dik en dun – nogal
letterlijk zelfs, toen hij onder de zweren in de modder leefde.
Ik
voor mij had toch meer op met de nuchtere Thomas, die het verlies
van zijn jeugdige goedgelovigheid durfde tóe te geven, dan met de
vrome Job, die met bijna fundamentalistische twijfelloosheid bleef
volharden in zijn oude overtuigingen.
En
ook al lieten ze het dáar in die verhalen natuurlijk in beide
gevallen wel goed aflopen, zélf was ik op den duur misschien toch
wat teveel wetenschapper geworden: zo'n afloop moest dan eerst
maar eens herhaalbaar blijken – en ik voor mij zag het te zelden
zo gebeuren om 't geloofwaardig te vinden. Het leek me trouwens
ook meer vroom dan effectief voor de wereld.
Vreemd
genoeg verging het mijzelf bovendien meestal juist
ómgekeerd als Job.
Hij
werd dan wel , door die zotte weddenschap van God met Satan –
ja, dierproeven waren daar niets bij, vond ik! - , onevenredig
door rampen getroffen, maar ikzelf voelde mij meestal juist
eerder een bofkont of een lucky boy. En de ettelijke keren dat ik
maar nét aan allerlei gevaren ontsnapte, maakten het mij zelfs
moeilijk om niet aan een Engelbewaarder te geloven.
Maar
als ik moet afgaan op zijn influisteringen bestaat hij volgens
hemzelf ook niet.
Ooit
zal ik echter ondanks al die goeie aflopen natuurlijk ook wel eens
het onderspit moeten delven, je kunt niet altijd boffen. En in
"Vrouwke Misère" wordt trouwens al overtuigend
uiteengezet hoe de wereld in de war zou raken als er niet langer
werd doodgegaan. Dus dat zit er, hoe dan ook, ook voor mij toch
wel ooit aan te komen. En wat dán?
Ik
sta in de zonderlinge positie dat ik het eigenlijk ook wel een
beetje spijtig vind dat ik niet echt meer geloof, - en niet alleen
uit nostalgische overwegingen.
Niet
uit vrees voor het Grote Niets, of uit stiekeme twijfel dat ze me
na mijn dood alsnog bij de kladden zullen grijpen omdat het
allemaal tóch waar was van dat hemel, hel en vagevuur - maar om
een heel andere reden. Ik zal het in dat uur, vrees ik, vooral zo
jammer vinden dat ik dan buiten de mensen niemand meer ken die ik
alsnog bedanken kan voor al het mooie dat ik heb gezien en
meegemaakt.
Misschien
dat we, speciaal voor dat doel, tóch nog eens net als Paulus het
op zijn reizen aantrof, ergens een altaar moeten oprichten
"voor een Onbekende God".
Om
tenminste toch ergens een geldig adres te hebben waar we nu en dan
onze bloemen, kaarsjes en bedankbriefjes kwijt kunnen.
Want
afgezien van wat narigheid en wat verwarrende opdrachten over
geloof, hoop en liefde, valt er, dat zult u met mij eens zijn,
toch wel érg veel moois te genieten in het leven, - temeer omdat
het maar beperkt houdbaar is,
En
zeker voor wie van schrijven houdt. Want schrijvers leven in een
mooiere wereld. Ze verdubbelen net als spiegels de goeie dingen
des levens. En voor de vervelende hebben ze altijd nog hun kleine
lettertjes, - en hun delete-toets, of hun gum.
|