Misschien
was het niet de eerste keer dat ik met het begrip
"schietgebedje" te maken kreeg, maar het was wel de
eerste keer dat ik er de betékenis van kon invoelen – meende ik
tenminste. Bij de opmerking van onze oom Adriaan.
Op de
boerderij van mijn tante Frida – de zus van mijn moeder –
placht onze massieve ome Adriaan , met zijn lijf als een tank, op
sommige zondagen deel te nemen aan het prijsschieten op de vogel
bij de Herptse kerk, en daarvoor goot hij dan daags tevoren altijd
de loden kogels die ze daarbij gebruikten. Een hele hoop.
Toen ik
hem als zesjarig jongetje eens vroeg of hij die vogel toch meestal
wel raakte, omdat hij immers zovéel kogels aan het gieten was,
zei hij grinnikend "Jazeker, want als ik schiet doe ik er
altijd een schietgebedje bij".
Hij had de
reputatie dat hij je dikwijls voor de gek hield, en dat had ik ook
vaak genoeg gemerkt, - maar dit klonk toch heel aanvaardbaar. Ik
weet nog wel dat ik er een soort notie aan overhield dat zulke
gebedjes kennelijk een soort waarborg inhielden dat het gevraagde
meestal ook uitkwam. Maar natuurlijk ook wel dat het onderwerp
iets met schieten te maken had.
Later
merkte ik echter gaandeweg wel dat de term "schietgebed"
ook in heel andere situaties gangbaar bleek, - maar ik nam aan dat
dat een soort veralgemening was van iets wat alleen aanvankelijk
toevallig door schutters ontdekt was.
Ik ging er
blijkbaar vanuit dat die kleine gebedjes van die naam die ons
vaker geleerd werden, een soort beproefde korte formules gebleken
waren die ook voor kinderen eenvoudig te hanteren waren, en die
toch heel effectief werkten, - zonder dat je je veel zorgen leek
te hoeven maken over de juiste presentatie.
Want in
onze sprookjes was die zorgvuldige hanteringsnoodzaak
dikwijls nou net iets , dat wist je wel, waardoor de heksen en
tovenaars uit die ándere omgevingen juist heel vaak in hun
toverformules werden teleurgesteld, door verhoudingsgewijs toch
maar kleine storingen in de juiste aanpak. Verkeerde woorden
gebruikt, vergissing in de volgorde van handgrepen, te snelle
bereiding van drankjes of overjarige ingrediënten. Dat soort
foutjes dus.
Toveren
vereiste blijkbaar precisie, bidden veel minder.
Later
maakte ik kennis met de lotgevallen van Boerke Naas, en hoe die
met zijn zojuist gekochte pistool de gewapende rover te slim af
was: mede doordat hij "dagelijks wel vijf, zes kruisgebeden
bad, om lang te mogen leven". Met instemming herkende ik dat
ook hier Naas’ schietgebedjes probleemloos en onmiskenbaar
effectief gebleken waren, en bovendien inderdaad weer in schietsituaties.
"En
lopen dat die rover deed, zijn benen uit zijn lijf, - zo snel dat
het onbeschrijflijk is, hóe snel dat ik ook schrijf"!
Aan
schietgebedjes hád je wat, begreep ik, – en ze waren ook voor
kinderen eenvoudig te onthouden en te gebruiken.
Dat wilde
ook weer niet zeggen dat ze me qua betékenis altijd zo
helder waren. Het wilde bij mij er maar moeilijk in dat
bijvoorbeeld wanneer je ergens kersen gepikt had, de formule
"Mijn Jesus, barmhartigheid!"( mét uitroepteken) de
pakkans werkelijk zou reduceren, - terwijl dat toch een soort
universeel bruikbaar schietgebedje heette te zijn. Al klónk het
ook wel weer best als een soort hulpgeroep in een alledaagse nood
op zo’n precair moment. Alsof wij als kind zouden schreeuwen
"Moeder!.." Maar ik wist niet zo zeker of Jesus er dat ook in
zou herkennen.
Ook de
bijvoeging in mijn kerkboek trouwens,"(aflaat 7 jaar en 7
quadragenen)", droeg voor mij destijds niet echt bij aan een
beter begrip.
De
genoemde tijd leek me veel te lang om bedoeld te kunnen zijn als
bijvoorbeeld een onvermijdelijke vertraging, een soort
leveringsperiode of incubatietijd voor het effect, maar wat dan
wél bleef voorlopig duister. En trouwens: die rare quadragenen
waren voor een kind alleen al zó moeilijk te lezen dat je
al niet verder meer vroeg. Vermoedelijk was het een antieke
toevoeging, meende ik toen, die zijn zin intussen verloren leek te
hebben, want je hoorde daar verder nooit over spreken.
Pas later
hoorde ik dat het bij zo’n aflaat om een soort bonus ging, ‘n
gratis korting of vermindering van de tijd die je na je dood
omwille van je vele kleine zonden meestal toch wel in het Vagevuur
zou moeten doorbrengen. Een écht vuur zou dat zijn zelfs, waarin
je ziel merkwaardigerwijs ondanks de niet-lichamelijke aard
daarvan tóch een tijdlang kon schoonbranden. Theologie ging
destijds immers over heel wat meer dingen dan alleen maar de aard
van God, zoals met de naam van die wetenschap beweerd werd.
Hoelang
die brandduur overigens zou zijn zónder meetellen van de
verworven aflaten , dat was tot dan toe blijkbaar nog niet ontdekt
of bedacht.
Dat aspect
van bijna blind vertrouwen in de uitkomst van een gebed zonder
piepen was volgens veel predikanten of commentatoren ook wel zo’n
beetje inherent aan gebeden met een verzoekkarakter. Vreemd genoeg
leek het erop dat hoe meer geloof je had, hoe zekerder je kon zijn
van het resultaat. Dat wilde echter niet altijd zeggen dat je
steeds je zin kreeg, en al helemaal niet altijd metéen.
Twijfelaars hadden gewoon pech; die zaten nu eenmaal met een
ingebouwd nadeel, waar je niet teveel over moest zeuren, en gewoon
proberen het kwijt te raken.
In een
verhaaltje van Godfried Bomans wordt die nadruk op het
noodzakelijke vertrouwen vertederend terloop aangehaald. In
"De Oprechte Moordenaar" trekt een reiziger laat in de
avond door een donker bos, en twijfelt eraan of hij daar nog wel
op de goede weg zit. Maar zie,"hij bad een gebedje tot Sint
Jeroen, patroon van de reizigers, - en terstond zag hij een
lichtje tussen de stammen".
Natuurlijk.
Zo eenvoudig kon het zijn, werd je voorgehouden. Je kreeg op den
duur de indruk dat het juist het vertrouwen-zelf was dat de
wonderen verrichtte. "Alles is mogelijk voor wie
gelooft", heette het.
Ook ons
vage idee dat bidden idealiter langdurig en vroom zou moeten zat
er een beetje naast. "Met eerbied en aandacht " moest
het zijn, dat wel, en ook "met vertrouwen en
volharding". Maar verheven woordgebruik of zalvend zeggen
hoefde er helemaal niet aan te pas te komen.
Schietgebedjes
waren dus best geschikt voor alledaags simpel gebruik: eenvoudig
en tot the point.
Na een dag
van hard werken of vermoeiend verdragen van lastige situaties kon
je verplichte Avondgebed best bestaan uit het korte versje
"Heer, gij weet dat ik u bemin, en daarom kruip ik er zó
maar in!".
Of in
oorlogstijd , als je een V-1 over hoorde knetteren die elk moment
naar beneden kon komen "Onze Lieve vrouwke, gift ’m nog een
douwke!" En of dat ding dan daardoor pas in een van de
vólgende straten terecht zou komen, dat was ándermans zorg.
Een
geschilpunt onder de geloofs- en gebeds-deskundigen was wel of herhaling
tot kansvergroting kon leiden.
Die
aanwijzing van "volharding" leek dat een beetje te
bevestigen. En de algemene praktijk van via een rozenkrans vijftig
weesgegroetjes bidden, of een biechtpenitentie volvoeren van
twaalf onzevaders, suggereerde wel dat herhaling een soort eigen
onderstreping opleverde, alsof God mogelijk even afgeleid kon
zijn, zodat je dan met je herhaald verzoek probeerde de trefkans
om tot Hem door te dringen, te vergroten.
Of via een
litanie, waarbij na de strofe van de voorganger het kerkvolk
alleen maar voortdurend iets herhaalde als "ontferm u over
ons"of "bid voor ons", of in het Kyrie Eleison
negen keer het Kyrie of Christe Eleison.
Kennelijk
was daarbij het verstaanbaar uitspreken van de gebedteksten
geen wezenlijke noodzaak, althans volgens de voorbidders, evenmin
als voor henzelf
het
werkelijk wachten tot de kerkgangers hún deel van de dialoog
behoorlijk hadden kunnen opzeggen. Halverwege hun antwoord
begonnen immers vele van de voorbidders of -bidsters al mompelend
aan de volgende strofe. Voor ons antwoord maakte het inderdaad
geen verschil.
Ik was
daardoor al eens, - mede misschien ook door de ervaring van het
strategisch schrijven van strafregels op school, - op het idee
gekomen van iets als een geautomatiseerde "gebedsmolen".
Ik deed dat door een schietgebedje op de ratel van mijn kleine
broertje te plakken, een instrument dat tenslotte net zo’n
onbestemd gemompel voortbracht als bij een rozenhoedje, alleen wat
sneller herhaald. Het verschilde volgens mij toch niet wezenlijk
met een werkelijk biddende menigte.
Toen ik
hoorde dat die dingen in het echt in Thibet al honderden jaren
bestonden reageerde ik in eerste instantie zowel teleurgesteld als
geërgerd, maar tegelijkertijd bleek er toch wel uit dat het idee
misschien zo gek nog niet was.
Alleen:
omdat dát misschien nu juist was wat de Duivel je ongemerkt aan
boosaardige misleiding wilde ingeven , vertrouwde ik het toch weer
niet echt.
Als iets
veel makkelijker werd, was ’t waarschijnlijk wel weer ongeldig,
zoveel ervaring in de schijn van gemak had je al snel.
Toch
leefde onder ons, gelovigen, wel een soort vaag vermoeden dat
juist de vraag, het gebed of het vertrouwden daarin, zélf wel
eens het bepalende element kon zijn van een wonder – en niemand
van ons die op zichzelf aan het bestaan van wonderen
twijfelde. Alleen het waardoor of waarom bleef wat schimmig.
In een van
de Trijntje-Fop-versjes van Kees Stip heet het, met een variatie
op iemands Chef d’oeuvre:
"Een
geit heeft laatst in Papendrecht
een
porseleinen ei gelegd,
zó
fraai dat het tot zelfs in Sèvres,
beschouwd
wordt als een Oeuf de Chèvre.
"Ik
heb, zo sprak het dier heel zacht,
héel
diep aan iets héel moois gedacht"
Zij –
die geit - stond met die overtuiging niet alleen: dat alleen al
wat iemand zich voorstelt, of weet te formuleren, soms al een
eigenstandig bewerken van de werkelijkheid kan veroorzaken,
net zoals een kookrecept of een wetsvoorschrift dat vermag.
Precies zoals bij het vinden van een toverformule wordt in die
opvatting de mens of zijn woorden een nog verborgen vorm van
scheppend vermogen toegedacht, dat alleen nog maar hoeft te worden
ontdekt.
Om
diezelfde reden werd en wordt immers zwangere vrouwen nog vaak
afgeraden lelijke dingen of mensen te ontmoeten, omdat haar nog
ongeboren kind door die beeldvorming daarvan de schadelijke
aspecten of nare trekjes zou kunnen vertonen.
Zo las ik
ook eens een s.f.-verhaal, waarin een westerse computerdeskundige
onverwacht door een vrome lama wordt ingehuurd om met behulp van
een pc te helpen zoeken naar "álle honderd namen van God,
omdat (in de overtuiging van die lama dan) bij het compleet
ontdekken daarvan de wereld aan zijn opdracht heeft voldaan en
tegelijk ook zijn einde zal vinden".
De
welwillende technicus maakt bij de uitvoering van zijn taak geen
punt van het talenverschil in de wereld, net zo min als van de
uitspreekbaarheid van die namen, en programmeert
dienovereenkomstig zijn pc. Ik kon bij het lezen van het verhaal
instemmend beamen dat sommige talen voor óns gewoon
onuitspreekbare woorden toch kennen als geldige berichten, sinds
ik kennis gemaakt had met bijvoorbeeld voor ons onuitsprekelijke
woorden als Nguya of Przwalsky-paarden.
Als in het
verhaal de technicus zijn programma start, zoekt de pc zoemend
zijn doelwoorden, totdat, jawel hoor, na een paar dagen het
draaien plotseling stopt, omdat alle honderd namen gevonden zijn.
En naar
buiten kijkend in de nacht ziet de computerman tezelfdertijd de
sterren aan de hemel zachtjes allemaal uitdoven.
Formules,
woorden en beelden hebben voor velen veel macht in huis voor het
inwerken op de werkelijkheid. En van schietgebeden wordt of werd
dus vaak hetzelfde verwacht.
Maar al
heet het dan ook "gebed", voorzover mensen nog
schietgebeden gebruiken of gebruikten, is het dikwijls toch niet
veel meer dan het ventileren van een losse gedachte, een
hardnekkige wens, een hardop geuite adhesiebetuiging of fan-kreet,
of juist een hartgrondig "Weg met Balkenende!" of iets
dergelijks.
En als
maar genoeg mensen dat serieus doen, wil het óok wel eens worden
tot een soort sociale pressie, die inderdaad de werkelijkheid wel
eens om kan duwen of een breed gedragen eis erdoor jagen.
Tegenwoordig
werkt het soms al wanneer het alleen maar op een affiche staat.
Zelfs
Loesje lijkt daarin te geloven.
Daarvoor
hoef je niet eens aan te nemen dat een Opperwezen zich dreigend
manifesteert aan een weifelend politicus, of dat op een muur ( of
in een krant)al dan niet vurige letters verschijnen die bezweren
dat de vakbeweging gelijk heeft – of dat, van die politicus of
bankdirecteur, zijn einde nabij is als hij doorgaat met zijn
persoonlijke voorkeuren.
Ooit
hebben wij zelfs een minister van Onderwijs gehad die op de
scholen serieus rijlessen voor paardrijden wilde invoeren –
totdat een krant onthulde dat hij zelf een grote manege had.
"Toch maar niet doen!" was de laatste zin, en dat was
genoeg. Er werd verder niet meer over gepraat.
Het korte
zinnetje had hier dus helemaal het karakter van een schiet-gebed,
en de gelovigen hóefden niet eens méer te doen dan het alleen
maar stilzwijgend te lezen, de schutter bereikte er zijn doel
tóch al wel mee.