Tegen
Sinterklaas was het, en nog geen oorlog. Ik zat in de tweede klas,
het zal 1939 geweest zijn, toen ik acht was.
Spelen
deed ik gewoonlijk niet meer met Hans onze buurjongen, die een of
twee jaar ouder was dan ik. Maar bij bijzondere gelegenheden vroeg
hij me er nog wel eens bij, want er woonden niet zoveel jongens
van zijn leeftijd in onze buurt toen.
Zo
kwam het dat hij mij de vorige dag gevraagd had of ik vandaag met
hem mee wilde naar de stad, om etalages te gaan kijken.
"Sinterklazen tellen" heette dat in die weken; want in
de Heuvelstraat kon je er ettelijke tegenkomen in die late
novemberdagen.
Ik
was nog niet zo lang geleden "van mijn geloof
afgevallen", en ik weet niet of het juist opluchting was
waarom ik plezier beleefde aan die nu onttoverde december-dagen,
of eerder een soort wraakgevoel waarmee ik de volwassenen-wereld
wilde terugpakken om hun jarenlange beduvelarij.
In
ieder geval ging ik heel graag mee.
"En
dan kunnen we misschien ook wel wat pikken! " had Hans er
veelbetekenend bij gezegd.
Sinds
kort wist ik dat dat betekende dat je in een winkel iets probeerde
mee te nemen zonder te betalen, maar ik kon me niet voorstellen
dat hij echt "dieven" had bedoeld. Ik dacht eerder aan
folders meenemen, of misschien ergens, net als kippen doen, wat
strooigoed van de grond oprapen, nu we van geen zwartepieten meer
bang hoefden te zijn.
Ik
had er in ieder geval geen speciale betekenis in herkend. Mijn
moeder had geen bezwaar gemaakt toen ik toestemming vroeg, Hans
was groot genoeg, als die erbij was; en we moesten natuurlijk op
tijd thuis zijn voor het eten.
Over
dat pikken had ik het natuurlijk niet gehad!
Zodoende
liepen we nu door de Heuvelstraat, waar het, een uur na
schooltijd, nu al aardig donker begon te worden. De lichten in de
etalages en de winkels maakten het nu extra-gezellig in de stad,
en het was nog niet echt erg koud ook.
We
hadden éerst even de straat helemaal doorkruist tot aan de tweede
De Gruyter, vlak bij de kerk en de Bijvoet-apotheek, om te kijken
wáar er al Sinterklazen leken te zijn.
Bij
de Bata en de Lido hadden we zelfs al wat strooigoed gekregen van
een Zwarte Piet bij de ingang, en bij Van Nunen-Boes stond een
lange rij kinderen-met-ouders te wachten om Sinterklaas een handje
te mogen geven. Verder hadden we er nog geen gespeurd – het was
ook nog vroeg in de sinterklaastijd – maar bij V&D waren we
nog niet binnen geweest: daar moest je altijd eerst naar boven;
maar daar zou er vast een zitten, die was er bijna altijd om deze
tijd.
Al
knabbelend besloten we teruglopend om nu maar bij V&D boven te
gaan kijken, want we moesten allebei langzamerhand toch ook wel
plassen van de kou, en dan konden we ook bij het speelgoed gaan
kijken.
Het
was er flink druk, maar wel lekker warm. Bij de lift stond een
hele rij, maar wij gingen vlotjes via de trap, en gelukkig hoefden
we bij de WC-s niet te wachten.
Op
weg naar de Sinterklaashoek kwamen we voorbij een aparte drukke
tafel met sinterklaasspulletjes. We bleven even kijken daar, omdat
er net een paar mensen weggingen waar we in hun plaatsen in de
drukke rij konden schuiven.
We
stonden allemaal rondom die tafel, maar er waren maar twee
juffrouwen aan het helpen, dus we konden op ons gemak kijken. En
omdat er veel klein spul bij lag, ook wel een paar dingen in onze
handen pakken om uit te proberen, dat deden anderen ook.
Ineens
reikte Hans naar twee kleuren speelkaartendoosjes tegelijk, maar
toen hij ze samen wilde pakken vielen ze vlak voor hem op de
grond. Hij bukte zich met een beetje moeite vanwege de mensen
achter hem, maar toen hij weer boven kwam legde hij er éentje
terug. Waar was het andere gebleven? Hij keek me glunderend aan en
toen snapte ik het: hij had er zeker eerst éen in zijn zak
gestoken!
Ik
kreeg een kleur van plaatsvervangende schaamte, en ik stootte hem
verontwaardigd aan. Maar hij deed of hij er niets van merkte.
"Kom,
dit is niks hier, we gaan" zei hij , en drong zich weer uit
de wachtende mensen, ik ging met hem mee.
"Dat
mag toch niet, dat moet je toch terugleggen?" fluisterde ik
"Ben
je gek, zei hij, die hebben ze zat, dat kon je toch zien?" En
hij pakte het doosje uit zijn zak om te kijken wat er in zat, keek
eerst voorzichtig om zich heen, en maakte het toen open. Een
kwartetspel, leek het, maar hij durfde het niet verder uit te
pakken zo midden in de winkel, dus hij stopte het gauw weer weg.
"Maar
jij bent zeker een beetje jaloers dat jij er geen hebt! En jij
durft 't niet!" fluisterde hij smalend.
En
ja hoor, ik kon het niet laten te antwoorden: "Ik durf het
best, maar het mag nou eenmaal niet!"
"Probéer
het dan ook eens, dan kun je 't altijd tóch nog weer terugleggen.
Het gaat om de sport!" teemde hij. Zo kende ik hem helemaal
niet. Hij was thuis altijd juist een heel gehoorzame en gezeglijke
jongen.
Maar
al was ik dan jonger, ik wilde toch geen schijtbroek lijken.
Dus
ik schoof terug in de mensenrij bij de spulletjestafel, en keek
welk voorwerpje zich zou lenen om er twee tegelijk van te pakken,
er éen snel in mijn zak te laten verdwijnen, en er dan éen terug
te leggen.
Ik
kon niet helpen dat ik tegelijk toch óok wel keek, welk ding ik
ook in ernst best zou willen hébben. Twee dingen kwamen –
tenminste vanaf de plek waar ik nu eenmaal stond – in
aanmerking: een kartonnen setje waarin een zegellak-staafje was
verpakt met een kleine lakstempeltje en een theelichtje erbij, en
als alternatief een rol witpapieren plakband van een of twee
vingers breed met een hele rij zwartepietjes erop in rood en
zwart.
Maar:
er moesten ook nog eens twee exemplaren vlak bij elkaar liggen,
die ik in éen greep zou kunnen pakken.
De
lakstaafjes lagen wel naast elkaar, maar omdat de
ondergrond-kartonnetjes platte dingen waren kon je ze niet
makkelijk in éen greep allebei pakken, leek me. De plakbandrollen
waren juist op hun kant neergezet, vlak naast elkaar . Daar zou
je, dacht ik, meer vat op hebben.
Ik
keek nog eens naar andere mensen, of het wel gewoon was dat je
dingen even beetpakte om ze van dichtbij te bekijken. Waar ik ze
dat zag doen, was het meestal omdat ze een beetje verschillend
waren in kleur of in opdruk.
Ik
koos maar die plakband-rollen, die lagen het dichtstbij ook; en ik
greep ernaar, zodat het 'per ongeluk' leek, als ik ze allebei
pakte. Ik zette een belangstellend gezicht op, meende ik
tenminste,en haalde ze dichterbij. Net toen ik ze had, stootte
iemand tegen me aan van achter, dus ik hoefde niets na te bootsen:
ze gleden helemaal vanzelf uit mijn handen op de grond, en
geschrokken greep ik naar beneden. Gelukkig stootte ik met mijn
achterste tegen de vrouw die daarnet tegen mij aan gestoten had,
zodat ik tegelijk geschrokken én verontwaardigd kon zeggen
"pardon!" ( Sorry of zo kende je toen nog niet!). Dat
leidde ook de aandacht af.
Nu
moest ik zorgen dat ik ze allebei min of meer tegelijk pakte, en
er éen teruglegde, maar dat viel mee: ze waren wel weggerold
(daar had ik trouwens geen rekening mee gehouden, al waren ze
rond: stom!) maar ze lagen keurig naast elkaar bij een tafelpoot.
Met ieder hand pakte ik er een, liet éen in de binnenzak van mijn
jekker glijden – dat ging boven verwachting vlot, omdat het
nogal stugge stof was die open bleef staan - , en legde de andere
alvast op de tafel voor ik zelf omhoog kwam.
Ik
legde de rol neer waar ze daarnet allebei gelegen hadden, maar nu
plat, zodat hij dezelfde ruimte vulde als daarstraks die twee op
hun kant.
En
ik keek nog even demonstratief naar de zegellakstaafjes, alsof ik
besloot dat die toch wel leuker waren maar misschien te duur of
zo. Toen schoof ik snel achteruit. Zover ik kon merken had niemand
wat gezien of argwaan gehad. Het was gelukt.
Rustig
liep ik naar de hoek waar Hans stond, maar ik bedacht intussen pas
tóen hoeveel er mis had kunnen gaan, en hoe zwaar ik dan de
pineut had kunnen zijn: ik moest er niet aan denken! En toen ik
die paar meter verder bij hem aankwam al, rilde en klappertandde
ik helemaal van emotie.
Eigenlijk
had ik niet verder doorgedacht over wat me nu verder te doen
stond.
Hans
had het makkelijk: die wou zijn doosje gewoon meenemen naar huis;
maar ik had dat eigenlijk met mijn vangst niet bedoeld: ik zou het
ooit of ergens terug willen geven. Maar ik werd – in omgekeerde
zin dan wel – gered door de klok. Het was gewoon hoog tijd om
naar huis te gaan, anders was ik te laat voor het eten.
Dan
maar gewoon voorlopig in mijn zak laten, dacht ik, en naar huis!
Maar
de wroeging drukte zwaar op mijn geweten. Ik bedacht allerlei
sombere varianten van 'wat nu'. In de eerste plaats "éens
een dief, altijd een dief"!
Ik
hád het al gauw niet meer: zou ik nu mijn hele leven het niet
meer laten kunnen om te stelen? Want zoiets leek daar toch mee
bedoeld te zijn: een soort grijpverslaving of zoiets.
We
praatten er luchtigjes omheen, maar eigenlijk stond het huilen me
nader dan het lachen. Hans gaf goede raden van allerlei aard, hij
was wel een beetje geschrokken van mijn reacties merkte ik wel.
"Gewoon de eerste dagen niet tevoorschijn halen en niet aan
denken" adviseerde hij. "Of het meteen morgenavond terug
gaan brengen.
Gewoon
bij de Klantenservice, die zouden nergens naar vragen, volgens
hem. Dat kwam vast vaker voor."
We
waren bijna bij ons huis. Hij liep door, en ik moest nu eigenlijk
naar binnen. Maar zodra hij uit het zicht was barstte ik in huilen
uit. Ik moest het maar gewoon zeggen, vond ik, en ook hoe het
kwam, en dat ik het niet echt wilde houden.
En
dan maar zien wat ervan kwam.
Ik
haalde diep adem en liep achterom naar binnen. Ons moeder stond
aan het kookfornuis in de bijkeuken het eten af te maken. Ze zag
al gauw dat er iets was, en deed gauw de deur naar de keuken
dicht. Toen kalmeerde ik wat en vertelde het hele verhaal.
Enthousiast
was ze niet natuurlijk: maar ze leek wel te begrijpen dat het
allemaal niet zo bedoeld was en dat ik al van plan was het terug
te geven. Ik moest wél beloven nooit meer zoiets te doen, maar
voor de rest leek ze toch te vertrouwen op wat tegenwoordig het
'zelfreinigend vermogen' heet van zo'n ervaring.
Ze
stuurde me eventjes de tuin in, zodat ik zonder tranen straks naar
binnen kon.
Papa
was nog niet thuis, en ze zou het hem pas vanavond vertellen, dat
vond ze beter.
Zelf
bedaarde ik buiten wat, en schoof binnen meteen maar door naar de
WC, alsof ik erg moest. Pas toen er geroepen werd voor het eten
sloop ik naar binnen en aan tafel.
Gelukkig
hadden de andere vier allemaal wel wat meegemaakt dat ze allemaal
kwijt wilden, dus ik viel niet op, dacht ik.
Mijn
vader maakte er de volgende dag verder geen woorden aan vuil,
alleen zei hij de volgende morgen voor hij naar zijn werk ging:
"Vanavond wel meteen terugbrengen, hè!" Dat was een
hele opluchting, ik had er geen idee van gehad hoe hij zou
reageren.
Ik
geloof trouwens dat hij het wel handig vond dat er verder geen
andere reactie nodig was dan alleen laten weten dat hij wist wat
er gebeurd was. Hij is er later ook nooit meer op teruggekomen, ze
vonden het waarschijnlijk gewoon een kinderkwestie zoals zovele
die je meemaakte met je kinderen.
Dat
teruggeven die avond was nog een hele opgave, maar Hans kreeg
gelijk. Ik zei alleen dat ik dat daar bij de Klantenservice af
moest geven en dat het zo goed was. En tot mijn verrassing nam ze
daar gewoon genoegen mee en legde het in een vakje voor de
afdeling.
Ik
liep, nu van een zware last bevrijd, rustig en blijmoedig
snuffelend door V&D, - kijkend of er dingen waren die ik best
zou willen hebben.
Maar
dan wel gewoon via mijn verlanglijstje!
Ik
geloof niet dat ik nadien nog ooit iets echt gepikt heb – al
weet een mens zulke herinneringen altijd nogal handig weg te
denken, zegt mijn vakliteratuur.
Ik
heb Hans na die dag eigenlijk nooit meer ontmoet, al was dat geen
kwaad opzet.
Onze
wegen gingen te ver uiteen denk ik.
Maar
misschien moet ik hem wel dankbaar zijn voor die ervaring,
achteraf.
oktober
2007, Ed Dalderop
|