INHOUD ED SCHILDERS

HOME

CuBra


Print deze Pagina

Deze bespreking verscheen oorspronkelijk in kortere vorm in de boekenbijlage van de Volkskrant

Ed Schilders
 

Over John O'Mill

LIGHT VERSE IN DUTCH & DOUBLE DUTCH

Bloemlezing door Pieter Nieuwint en Ivo de Wijs

Nijgh & Van Ditmar; 128 pagina’s; EURO 14,95; als E-boek 11,95


In Opperlandse Taal- en Letterkunde noemt Battus het ‘Opperengels’, Pieter Nieuwint en Ivo de Wijs houden het liever op ‘Double Dutch’. Maar vanuit welke taal je het ook benoemt, het bijbehorende vocabularium krijg je door een Engels en een Nederlands woordenboek met elkaar te kruisen: boater-ham, kickforce, blooddruck, frigh gazelles, en scat about. Of werkwoorden als ancientprostitute en fungus into space. Het opmerkelijke is dat weinigen in die taal kunnen schrijven, maar dat velen haar probleemloos kunnen lezen. De grootmeester van dit Double Dutch – de macaronipoëzie van de twintigste eeuw -- was Jan van der Meulen (1915-2005). Hij was leraar Engels in Breda, maar wisselde deze betrekking als ‘frick’ , zoals hij het noemde, af met een plezierdichterlijk leven onder zijn dubbelnaam John O’Mill. Tussen 1956 en 1984 publiceerde hij twaalf zeer succesvolle bundels met light verse. De eerste, Lyrical Laria in Dutch and Double Dutch, bevatte het klassiek geworden ‘ Rot yong’: A terrible infant, called Peter/ sprinkled his bed with a gheter./ His father got woost,/ took hold of a cnoost/ and gave him a pack on his meter.’ Uit zijn werk hebben Nieuwint en De Wijs nu de ultieme bloom reading samengesteld. Behalve Nederlands, Engels en Double Dutch blijkt O’Mill ook het Koeterwaals, Steenkolenengels, en Vlaams dialect perfect te beheersen. De bundel is naar de gebruikte taal ingedeeld, maar er zijn ook enige hoofdstukken waarin de vorm het uitgangspunt is, onder andere limericks en spoonerisms (met de meesterproef ‘Sint Dracus en de Joor’).

Waardering in letterkundige kring kreeg de ‘poor pen and paper clown’, zoals hij zichzelf gedefinieerd heeft, vanaf de jaren tachtig. Battus promoveerde de clown tot Angloöpperlandicus, en Vic van de Reijt zette hem in Ik wou dat ik twee hondjes was schouder aan schouder met Drs. P, Annie M.G. Schmidt, Kees Stip, en Daan Zonderland. Gerrit Komrij waardeerde O’Mill vooral als schrijver van nonsensverzen, maar was in Kakafonie wat zuinigjes. Dat laatste kan waarschijnlijk verklaard worden met de vaststelling van Nieuwint en De Wijs, die in hun nawoord wijzen op de hoge maar kwalitatief niet al te beste onderbroekdichtheid in vooral latere O’Mill-bundels. Wat niet wegneemt dat er ook in deze nieuwe keuze heel wat wordt berijmd in de kakafonische toonzetting, en dat een andere klassieker van O’Mill uiteraard niet ontbreken mocht: ‘Er was eens een dwaas in Thermopylae,/ die ’ s nachts in de tempels zijn hopydae…’ De betekenis van O’Mill als plezierdichter wordt door Nieuwint en de Wijs het best verwoord als ze uit eigen leeservaring spreken: ‘Toen we jong waren en in de boekenkasten van onze ouders weinig vrolijks konden ontdekken, was John O’Mill onze eerste lichte literaire held.’