CuBra

INHOUD ED SCHILDERS

CUBRA HOME

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Brabants, jaargang 6, nummer 1, juni 2019

© 2019-2020 Ed Schilders

 

Ed Schilders
De schildersrekening

Piet Heerkens – Illustraties door Tijs Doorenbos

 

De schildersrekening van Bakel

 

Dees nota, opgesnord

uit Baokels papperassen,

Kan oe as document

verbluffen en verrassen;

 

ze is op perkament

mee 'n gaanzeveer geschreven

en dus de euwen deur

miraokels gééf gebleven;

 

et is de nota van

'nen aawen Baokelschen verver

en aon de taol te zien

'nen echten kwaastenbederver.

 

 

 

“Eerst hè'k gerippereerd

de veertien kruiswegstaties,

toen nog wè bijgewerkt

de beelden en d'r facies.

 

Pilatus hè'k 'n nuuw

schoon bruukske aogegeven

en vliegepuntjes van

z'n wangen afgevreven;

 

nen zulder in z'n boks

kreeg Simon van Cirene

en ok 'ne kousenbaand

aon allebaai z'n beene;

 

ik streek 'nen nuuwen blos

op Magdalena's wangen

en 'k heb den moordeneer

weer aon z'n kruis gehangen;

 

ik hè Pilatus' vrouw

mar sloffen aongeschoten,

'ne nuuwe kuit gelapt

aon den soldaot z'n poote;

 

 

'k heb aon z'n lange neus

wel twee uur ligge prutsen,

en uit z'n ijzeren schild

wè weggewerkt de butsen;

 

den duuvel z'nen stert

hè'k schoonder laoten krulle

en ok den pluim aon 't end

mee haor aon moete vulle;

 

den beul hè'k aon den erm

nuuw spierbolle gegeven

en onder z'n bobbelneus

et kneveltje bijgevreven;

 

ok gaaf ik betere plooi'

aon drie van de weenende vrouwen;

'ne Farizeeër kreeg

twee nuuwe wije mouwen;

 

Reus Goliath kijkt naaw

'n bietje meer verwilderd;

'k heb op z'n grof gezicht

wè pösten bijgeschilderd;

 

aon Pharao's leger hè'k

drie daoge ligge prutsen,

want zijn soldaoten ha'n

compleet verslete mutsen;

 

drie uur hè'k moete werken

aon 't rad van Sint Cathrien

en aon den rooien rok

van Sinte Filomien;
 

 

ok hè'k 'nen dag besteed

aon Sint Antonius' verken;

z'n stertje waar kepot!

 

Kristoffel kreef 'n broek

die nie zo leelijk strak zit;

er is geen leeven in

'n broek die ongemak zit!

 

'k Gaaf koning David mar

'n nuuwe harp in haanden

en in z'n mond 'n stel

spierwitte nuuwe taanden.

 

De rekening bedraogt

tien gulden vijftig centen.”

 

Gezien en goedgekeurd

deur Baokel's kerkregenten.

 


De hier weergegeven tekst van ‘De schildersrekening’ is, voor zover ik heb kunnen nagaan, de enige versie in een dialect. En zelfs dat niet echt, want pater Piet Heerkens s.v.d. (1897-1944) beheerste weliswaar het Tilburgs zeer goed maar hij schreef zijn versjes bij voorkeur in klanken die niet al te plaatselijk gebonden waren en daardoor leesbaar waren voor een breder publiek dan alleen de Tilburgers. Zie bijvoorbeeld woorden als ‘ijzeren’, ‘beelden’, en ‘koning’, die gewoon Nederlands zijn in plaats van dialectisch.


Zoals in veel andere teksten herschiep Heerkens ook in dit geval zijn brontekst zowel qua taalgebruik als inhoud, en aarzelde hij niet er eigen vondsten aan toe te voegen. Dat zien we meteen in de titel al gebeuren. De verrichtingen van de schilder die in de kerk beelden en schilderingen ‘restaureert’,  worden gesitueerd in het Brabantse Bakel, een dorp dat in de volkscultuur de reputatie had van domheid. De bundel waarin ‘De Schildersrekening’ verscheen, heet Vertesselkes (Tilburg 1941 ) en de meeste van die verhaaltjes werden door Heerkens omgewerkt met Bakel als plaats van handeling. Zo bereikte hij een zekere eenheid in de vertellingen.

‘De Schildersrekening’ is echter veel ouder dan de versie van Heerkens, en die oudere varianten geven in plaats van Bakel veel andere lokaties als plaats van handeling. Net als bij veel andere humoristische teksten uit de volkscultuur hebben we ook hier te maken met een oertekst die gedurende vele jaren werd aangepast aan lokale omstandigheden. De oudste vormen die we nog kunnen vinden zijn dan gedrukt, waardoor ze kunnen overleven, en met een beetje geluk kunnen van jongere versies nog varianten worden gevonden die uit de volksmond zijn opgetekend.

Waarop heeft dan Piet Heerkens zijn Bakelse versie gebaseerd? Met zekerheid is dat niet te zeggen, maar het lijkt waarschijnlijk dat hij als uitgangspunt de tekst heeft genomen die in 1865 ook werd opgenomen in het boekje Curieuse documenten (deel 3 van de reeks ‘Curiositeiten van allerlei aard’, Anoniem, Firma R.C. Meijer, Amsterdam). De uitvoerder die de rekening (78 florijnen en 10 stuivers) indient, heet ‘Jacques Tasquin, schilder en teekenaar’, en hij verrichtte zijn werkzaamheden in 1759 in opdracht van de  ‘abt van de abdijkerk’. De tekst is vertaald uit het Frans en er zijn zowel overeenkomsten als afwijkingen met de tekst van Heerkens. Deze Nederlandstalige versie lijkt ontleend te zijn aan een versie van de Schildersrekening die in hetzelfde jaar gedrukt werd in het Franse tijdschrift La Petite Revue. Ook daarin heet de uitvoerder Jacques Tasquin ‘Peintre décorateur’, en hij doet zijn werk in 1700 in ‘een klooster’ voor precies die ’78 francs en 10 sous’. In deze tekst staan mooie varianten op de rekening. Zoals: ‘De broek van de verloren zoon opgelapt, de varkens gewassen en water in hun trog gedaan’. En het cynische: ‘De Tien geboden ingekort’.

 De oudste gedrukte versie van ‘De Schildersreking’ die ik heb kunnen vinden, stond echter niet in een Franse maar in een Nederlandstalige publicatie, namelijk de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1765.  De rekening wordt niet vermeld, maar is nogal kort, namelijk zes karweitjes. Een en ander zou zich in 1495 hebben afgespeeld, in een ‘kerk’ in Alkmaar, in opdracht van de ‘clerken’. De tekst wordt als volgt ingeleid: ‘My is, onder eenige stukken, Alkmaar betreffende, ter hand gekomen eene Schilders-reekening van den jaare 1495’. De onbekende auteur lijkt het vooral gemunt te hebben op zijn opdrachtgevers, want om te beginnen heeft hij voor die ‘Clerken’ een hel gemaakt.

In de twintigste eeuw verschijnen met enige regelmaat versies van De Schildersrekening in de Nederlandse dagbladen (1893, 1905, 1919, 1924, 1927) Het betreft dan vaak weer nieuwe varianten. De plaats van handeling is bijvoorbeeld ‘een kerk’ of ‘eene Roomsche kerk’, en ‘Hospitaal der Heiligen Geest’. Even leek het erop dat we te maken hebben met spotverzen maar ook katholieke kranten drukken de teksten af, zodat we mogen concluderen dat het hier om milde zefspot gaat. Zeer lokaal lijkt me de versie die werd uitgevoerd in opdracht van ‘pastoor Goedleven’ uit  ‘Zwammerdam’.  Ze werd gedrukt in De tribune: sociaal democratisch weekblad van 15 juni 1932, en bevat veel varianten die we tot dan toe nergens gelezen hebben.  De schilder heet hier ‘Jan van Arkel, schildersbaas’. Hij zorgde onder andere voor ‘versche appelen (zachtzuur) in het paradijs’. Hij liet ‘Het vuur in de hel beter branden’. Hij voorzag ‘Eva van nieuwe vijgebladeren’, en hij gaf  ‘de haan van Petrus een vollere staart’. Dat, en nog meer, voor slechts 71 gulden en 89 centen.

De tekst van ‘De Schildersrekening’ is dan ook al bekend als ‘komische voordracht voor 1 heer’ op feesten en partijen en wordt als zodanig in gedrukte vorm aangeboden door winkeliers. In 1892 adverteert uitgever Jacobsen ermee en in 1925 is de tekst als ‘voordracht’ te koop bij een boekhandel in Leeuwarden, en wel ‘Om te gieren’. In de collectie van het Meertensinstituut bevindt zich een exemplaar van een dergelijke voordracht van maar liefst 102 regels. Het karwei wordt daarin uitgevoerd door Johannes Nicolaas – zeg maar Klaas – Palet in de Pieterskerk in Gent. Hij licht zijn rekening toe met de woorden: Den hemel zou ik gaarne erven/ En om die zeker te verwerven,/ Heb ik ’t verdiende arbeidsgeld/ Zoo laag mij mooglijk is gesteld. Over  de herstelwerkzaamheden aan Maria Magdalena zegt Klaas: Maria Magdalena had/ Geen kleed aan 't lijf geen hemd aan 't gad,/ Haar borsten waren ingezonken/ Die heb ik haar opnieuw geschonken/ Die heb ik weer wat opgezet/ Nu zijn zij propertjes en net./ Voor 't werk aan haar gedaan mijnheeren/ Wil ik slechts een ducaat begeeren. De rekening beliep achtendertig gulden, en zowel de kerkmeesters als Klaas waren tevreden: Mijn Heeren, sprak hij, ik ben tevree/ Ik dank U met verzoek en bee/ En als er weer te schilderen is/ Houdt Klaas Palet in heugenis.

Zetten we alle beschikbare varianten op een rijtje, dan blijkt hoe gedetailleerd de bijbelkennis van onze voorouders geweest moet zijn. Tegenwoordig zal lang niet iedereen meer weten welke rol Simon van Cyrene speelde in het lijdensverhaal, waarom Tobias op reis ging en welke engel hem vergezelde, wat er gebeurde toen Bileam (Balaam) en zijn ezel op reis gingen, noch wat de ladder van Jakob precies was. Toch blijft het leuk in een versie uit 1894 over die ladder te lezen: De leeder (ladder) van Jacob de schalieren gerepareerd,/ gemollegrauwd en twee platte sporten ingestoken. (A. Pauwels, in Volkskunde, jaargang 7, 1894) Overigens kenden diezelfde voorouders die verhalen meestal niet uit lezing van de bijbel, maar juist als de verhalen bij de schilderingen in de kerk die hier worden opgefrist.

Na de oorlog worden de vindplaatsen van De Schildersrekening zeer schaars. In gedrukte vorm vond ik nog slechts een versie uit Nederlands Indië met onder andere deze specificatie: Al de Kerkmeesters aan de pilaren van de kerk opgehangen. (Het nieuwsblad voor Sumatra, 2 september 1954.) In de loop der jaren werd mij twee keer een ‘Rekening’ gepresenteerd in handschrift, de eerste uit Tilburg, te dateren circa 1980, en de tweede uit Oisterwijk, opgesteld ter gelegenheid van een gouden bruiloft in 1991. De laatstgenoemde versie is beduidend platter dan alle voorgaande, met werkzaamheden als: Achterwerk van Adam nagekeken, / De gleuf van de H. Catharina nagekeken en dicht gemaakt/ Houtworm onder Eva’s  vijgeblad  verwijderd/ De H. Gabriel de fluit nagekeken/ De slappe stok van de H. Jozef weer stijf gemaakt. En dat kostte toch nog 193 gulden en een kwartje.

Twee versies die duidelijk geïnspireerd zijn door de berijming van Piet Heerkens werden door Harrie Franken opgetekend in Dommelen en Dessel. Opmerkelijk daarbij is dat de versie uit Dommelen, die uitdrukkelijk ‘Schildersrekening van Bakel’ wordt genoemd, gezongen werd als een (wilde) vesper. Franken merkt daarbij op dat hij ook in Tilburg een dergelijke versie optekende, meer gevarieerd qua melodie en met een ritueel besluit: ‘Het gezang eindigt met de woorden: Valt veurover,/ Valt veurover,/ Valt veurover. Hierbij buigt men dan het bovenlichaam, zoals de priester in de kerk, en klopt drie keer op de borst.’ (Liederen en dansen uit de Kempen, 2003, 4de druk.)

Ondertussen is de geloofsbeleving radicaal verminderd en veranderd, en die verandering geldt evenzeer voor de feest- en liedcultuur. Teksten als ‘De Schildersrekening’ zijn curiosa geworden, doorkijkjes naar de wijze waarop onze voorouders de bloedserieuze geloofsbeleving konden omvormen tot een feestelijkheid ‘om te gieren’.