INHOUD TILBURG & LITERATUUR
HOME CUBRA
INHOUD ED SCHILDERS
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het boek Elvis Presley en de raadselachtige snorrenepidemie

Kannibalisme in Tilburg

Ed Schilders

 

Adriaan van der Willigen heeft slechts een tiental jaren een rol gespeeld in de geschiedenis van Tilburg, maar dat decennium en zijn rol daarin zijn niet onopgemerkt gebleven. Hij was pas 26 jaar toen hij zich in 1792, na een korte militaire carrière, in Tilburg vestigde en kennis maakte met Pieter Vreede. Net als Vreede was Van der Willigen een ‘patriot’: een voorstander van de naderende ‘bevrijding’ van Noord-Brabant door het Franse leger van Napoleon uit de onderdrukking en achterstelling van het zuiden door Noord-Nederland.

Toen het Franse leger eenmaal gearriveerd was (eind 1794) maakte zowel Vreede als Van der Willigen carrière in de nieuwe politiek. Van der Willigen werd de eerste ‘drossaard’, in feite de eerste echte burgemeester van Tilburg en Goirle.

In 1802 stapte Van der Willigen uit de politiek. Door een riant familiekapitaal was hij in feite een vrijgesteld man, en hij ging zich wijden aan zijn werkelijke interesses: de literatuur (hij schreef toneelstukken), het culturele leven, en het reizen door Europa. Een van de boeken die hij schreef is Reize door Frankrijk (1805). Daarin leren we hem ook kennen als een groot liefhebber van de culinaire kunsten. Tijdens zijn ‘Tour de France’ kan hij geen streek passeren en in geen stad overnachten, of hij beschrijft kort de kwaliteit van de maaltijden en de specialiteiten van de streek.

Dijon: ‘…men maakt er ook sommige wollestoffen en confituren, en de mostaart [mosterd] van Dyon, die geheel Frankrijk door beroemd is, zoo als bij ons die van Zaandam of Doesburg, moet ik ook niet vergeten.’

Bagnères: ‘Wij hadden een lekker avondmaal (…) door de smakelijke spijzen, waaronder een Izard's bout en uitmuntende forellen, en daar bij wijn, dien wij sedert eenigen tijd zoo goed niet gewoon waren.’

Lyon: ‘Spekslagerswaren, vooral de worsten (les saucissons) van Lyon, zijn beroemd.’

Orgon, bij Aix-en-Provence: ‘Hier kwamen wij omstreeks 9 uren, en hadden er een vrij goed ontbijt, waar onder schapenvleesch, dat ik maar zeldzaam zoo goed gegeten heb.’

En zo gaat het maar door. Meloenen, vijgen, uien, knoflook, en courgettes: Van der Willigen eet, proeft, en deelt Michelinsterren uit. In Marseille vindt hij de boter maar niks omdat ze ‘ongelachtig’ smaakt, maar in Grippe is ze ‘zeer goed’. Het zou Tilburg niet ontsieren als er een restaurant zou zijn onder de naam ‘Onder Van der Willigen’ of ‘Chez Adriaan’, want behalve een eetgrage reiziger was hij ook de eerste Nederlandse schrijver die systematisch aandacht besteedde aan wat hij at en dronk.

Geen wonder dus, dat hij in 1794 de generaal van het oprukkende Franse leger in Tilburg onmiddellijk meenam naar het beste wat Tilburg in horeca-opzicht te bieden had: herberg de Gouden Zwaan op de Heuvel. We weten dat uit het dagboek dat Van der Willigen in die oorlogsjaren bijhield, en waaruit de Tilburgse historicus Lambert de Wijs in 1939 slechts een klein deel publiceerde ter ere van burgemeester Vonk de Both ‘bij het nederleggen van zijn ambt als burgemeester van Tilburg’.

In het dagboek dat Van der Willigen over zijn Tilburgse jaren heeft bijgehouden, vinden we weinig of geen culinaire mededelingen. Op één gerecht na. Een ragout.

Nu zou je denken dat Van der Willigen op zijn reis door Frankrijk hier of daar ook wel eens een al dan niet smakelijke ragout gegeten heeft, maar dat is niet zo. Ragout is zo ongeveer het enige dat hij níet at in Frankrijk. Wie het Tilburgse dagboek leest, zal ontdekken waarom niet. De Fransen rukken op door Noord-Brabant, in Tilburg wordt een legerhospitaal ingericht waarin oorlogsslachtoffers behandeld worden. Van der Willigen schrijft:

‘In dit hospitaal heb ik eens menschenvleesch zien eten; een gezonde jongen van 16 a 17 jaar, die onder de ziekenoppassers diende, was, met eenige zijner kameraden op de plaats gaande door een hunner bij ongeluk doodgeschoten; zijn lijk diende de chirurggijns om zich in de ontleedkunde te oefenen, en daar het vleesch er zeer wel uitzag kreeg men daarbij den inval om er den apothecar van het hospitaal -- een Parijsch fatje -- en nog een dergelijke geemplooyeerden op te onthalen; en men maakte een ragout van dat vleesch, waarvan die heeren met smaak aten. Ook een der chirurgijns proefde er van, niettegenstaande hij het wist; doch toen de twee, die men het voor kalfsvleesch opgedischt had, hoorden, dat zij menschenvleesch gegeten hadden, begonnen zij bijna te braken.’

Adriaan van der Willigen at gedurende de volgende vijfenveertig jaren van zijn leven nog heel vaak ‘buiten de deur’, maar nooit heeft hij daarbij ragout besteld.


Adriaan van der Willigen