INHOUD TILBURG & LITERATUUR
HOME CUBRA
INHOUD ED SCHILDERS

De Comediekwestie

Ed Schilders

 

We schrijven 1809. Tilburg heeft sinds circa 1778 een ‘toneelzaal’ waar amateurs, liefhebbers, in die tijd ook wel dilettanten genoemd, toneel- en declamatievoorstellingen organiseren. Veel allure heeft de zaal niet. De bronnen spreken van een ‘schuur’ gelegen aan de Nieuwlandstraat. In 1808 komt daar verandering in als het gezelschap met steun van een onbekende geldschieter zijn intrek kan nemen in een pand op de hoek van de Heuvelstraat en de Willem II-straat. Tilburg had nu een echte ‘Comedie’, de eerste theaterzaal.

De activiteiten van het amateurgezelschap waren de geestelijkheid niet altijd welgevallig. Toneelspel en theaterbezoek stonden vanouds in een kwalijke morele geur; de vereniging had zowel katholieke als protestante leden; de opgevoerde stukken konden politiek gevoelig liggen; en het gevaar bestond dat de vrouwenrollen ook echt door vrouwen gespeeld zouden worden. De inkomsten van de uitvoeringen kwamen echter ten goede aan de armlastigen van de stad, en dat was de reden waarom de katholieke geestelijkheid het bestaan van de Comedie tolereerde. Tot 1809. Het jaar van de ‘Comediekwestie’.

 

Eind 1808 wordt in de Bossche Courant bekendgemaakt dat op 6 januari in de Comedie twee toneelstukken van Franse makelij zullen worden opgevoerd. Omstreden toneelstukken, blijkbaar, want vicaris Van Alphen (1)  schrijft onverwijld een brief van afkeuring aan de pastoor van de parochie ’t Heike, Evermodus Duchamps. Van Alphen schreef de brief als privépersoon, maar Duchamps was zo onverstandig, en misschien ook wel zo overmoedig, de brief vanaf de kansel voor te lezen en nog wat aan te dikken met zijn persoonlijke opvattingen. Hij liet zich vanaf de preekstoel onder andere ontvallen: ‘…dat het even zoo goed waare een aantal gemeene vrouwspersonen in te roepen, en het geld, hetwelk deze door hare buitensporigheden mogten verdienen aan den armen op te offeren…’ (2) Zulke ‘diffamerende taal’ wensten de beledigde comedieleden niet te accepteren, maar Duchamps gaf geen krimp en maakte hun duidelijk dat ‘noch zij noch zelfs diegenen, welken slechts aanschouwers waren, van hem of andere priesters van hunnen zonden zouden worden geabsolveerd.’ (3)

Vicaris Van Alphen is verstandiger. Hij ontvangt een deputatie uit Tilburg en verzekert haar dat hij voornemens is een brief te schrijven waarin hij de openbaarmaking van zijn eerste brief betreurt. Hij zal pastoor Duchamps uitdrukkelijk opdracht geven deze herroeping van de eerste brief van de kansel voor te lezen.

Daarmee zou de zaak in der minne geschikt zijn, ware het niet dat een ander deel van de comedieleden haar afkeuring van de gang van zaken had vastgelegd in een brief aan koning Lodewijk Napoleon. De afspraak was de brief nog 24 uur op te houden voordat ze zou worden verzonden aan de koning. Mogelijk zou Van Alphen of Duchamps alsnog inbinden. Dat deed Van Alphen dus inderdaad, maar tegen de afspraak in was de protestbrief aan de koning toch al verzonden. Lodewijk heeft de kwestie in onderzoek gegeven aan zijn Minister van Eeredienst, maar het is niet bekend welke gevolgen dat gehad heeft. (4)

 

Maar waarover ging de rel nu eigenlijk? Over twee toneelstukken. Zeker. Maar wat was er mis mee?

In de bronnen komen we de twee gewraakte theaterstukken tegen onder verschillende titels.

- Le soldat par force / Soldaat door geweld/ Soldaat door dwang

- La femme deserteur [sic] / De vrouw deserteur

In een brief met inlichtingen over de comediekwestie aan monseigneur J.B.R. Van Velde de Melroy (5) vat Anthonius - Primus - van Gils de twee stukken als volgt samen: ‘allebei gemeenzame theaterstukken die, alleen al door hun titels, een belediging van het openbare gezag deden vrezen, alsmede enig onheil wat betreft de goede zeden.’ (6)

Het lijkt er dus sterk op dat de beide stukken niet verdacht bevonden werden uit hoofde van enige inhoudelijke kennis, maar louter wegens hun titels.

Juist die titels bleken bij nader onderzoek voor het overgrote deel onjuist. Toen ik ‘Le soldat par force’ in geen enkele Franse bibliografie kon vinden, en ‘Soldaat door geweld’ nergens in een Nederlandse, bleek de vertaling van ‘force’ met ‘dwang’ de juiste weergave. ‘De soldaat door dwang’ bleek zelfs vrij bekend op het Nederlands toneelrepertoire. (7) In 1782 werd de tekst uitgegeven in Amsterdam als ‘Kluchtig blijspel, verrijkt met zang’. De vertaler dan wel bewerker was  Phil. Fred. Lynslager (Lijnslager). In 1781 had een uitvoering ervan in Amsterdam enige beroering gewekt, maar om heel andere redenen dan men in Den Bosch en Tilburg wellicht gevreesd zal hebben. De soldaat uit de titel is een domme maar rijke boer die zich laat ronselen voor het leger. De directie van de Amsterdamse schouwburg eiste dat de ‘gedwongen soldaat’ een oranje pluim op zijn muts zou dragen als steun aan de oranjegezinden in Holland. De hoofdrolspeler, Albartus Schippers, weigerde dat, en werd op staande voet ontslagen. (8) We weten nu dat ‘Soldaat door dwang’ een komedie is, die geschreven werd door de zeer succesvolle Franse toneelauteur Louis Anseaume (1721-1784). Vervolgens bleek het eenvoudig de Franse titel van het stuk te traceren via gespecialiseerde databestanden op het internet. De oorspronkelijke titel was Le Milicien, een eenakter die in 1762 voor het eerst opgevoerd werd in het theater van Lodewijk XVI en Marie-Antoinette in Versailles. Tot 1797 is het tientallen malen gespeeld in Parijs, Brussel, Toulouse, en ook in Maastricht. Het lijkt dus een stuk dat zowel tijdens het zogenaamde ‘ancien régime’ als na de Franse Revolutie zonder problemen op de planken kon worden gebracht. Behalve dan in Tilburg. (9) Le Milicien was dus geen gewoon toneelstuk maar een ‘kluchtige opera’, ofwel een ‘opera bouffon’. Het muzikale deel, de ‘airiettes’, werd gecomponeerd door Egidio Duni (of Duny). Het lijkt dus waarschijnlijk dat ook de voorgenomen Tilburgse uitvoering orkestratie en zang behoefde, maar geen van de bronnen vermeldt dit als feit. (10)

 

De zoektocht naar La femme deserteur / De vrouw deserteur verliep eveneens langs onvermoede wegen. Ook deze titels zijn onvindbaar in Franse dan wel Nederlandse bibliografieën, en ook hier rept geen van de Tilburgse bronnen van een auteur. Dankzij een tip van Marcel Gielis (die zeer bekend is met het leven van Primus van Gils) kwam ik echter uit bij een notitie op het internet die gewag maakt van ‘La fille deserteur’, wat de populaire, en misschien wat spannendere benaming geweest is van het stuk ‘Henriette’. Heel veel is er niet bekend over dit ‘drama in drie bedrijven’. (11) Het werd in 1781 voor het eerst uitgevoerd, en wel ten huize van de Parijse ‘comédienne’ Françoise-Marie-Henriette Saucerotte, die waarschijnlijk ook de auteur is. Uit niets is gebleken dat La fille deserteur een lang toneelleven beschoren is geweest, in Frankrijk noch Nederland. Dat maakt het des te meer bijzonder dat het in 1809 op het affiche wordt geplaatst van de Comedie in Tilburg. Gezien de consternatie van die dagen mogen we ons afvragen of vicaris Van Alphen in Den Bosch bekend was, niet met de inhoud van het stuk, maar met de reputatie van de schrijfster ervan.

Françoise-Marie-Henriette Saucerotte (1756-1815), is de Franse theatergeschiedenis ingegaan als ‘Mademoiselle Raucourt’. Op 17-jarige leeftijd debuteerde ze aan het toneel, en ze speelde vele vrouwenrollen uit het klassieke Franse repertoire. En ze was lesbisch. Bovendien schaamde ze zich niet om daarvoor uit te komen. Haar verhoudingen met gevoelsverwantes stak ze niet onder stoelen of banken. (12) Tijdens de Franse Revolutie werden ‘La Raucourt’ en andere acteurs van de Comédie Française gevangen gezet als koningsgezinden, maar Napoleon zelf heeft haar in 1806 in ere hersteld met een pensioen. Zou ‘La fille deserteur’ de Bossche vicaris Van Alphen verontrust kunnen hebben omdat hij de reputatie van Raucourt kende? Was dat het ‘onheil’ waarover Van Gils schrijft? Ik betwijfel het. Zoveel kennis van modern toneel hadden de heren niet, zelfs niet uit hoofde van hun beroep. Het is veel waarschijnlijker dat de verontrusting gewekt werd, zoals Van Gils het schreef , ‘alleen al door hun titels’. Want hoe je het nu regisseert of speelt, een vrouwelijke deserteur kon je zelfs in de Comedie van Tilburg anno 1809 niet meer laten spelen door een man. Vandaar, denk ik, dat pastoor Evermodus Duchamps vanaf zijn kansel gewag maakte van ‘gemeene vrouwspersonen’.

 

Soms herhaalt de geschiedenis zich op bijzonder fraaie wijze. La Raucourt overleed in 1815. Haar dood was haar laatste comediekwestie. De pastoor van haar Parijse parochie weigerde de uitvaart te voltrekken. Niet omdat ze een beruchte lesbienne was, maar omdat ze op de planken triomfen gevierd had. De comedieliefhebbers van Parijs waren beledigd, belegerden de kerkdeuren, en bezetten de kerk. De koning, Lodewijk XVIII, was net zo verstandig als vicaris Van Alphen. Hij stuurde met spoed een brief aan de pastoor en de bezetters. La Raucourt, de vrouw die deserteerde, kreeg haar laatste rustplaats op Père-Lachaise.

En uiteindelijk hebben ook de Tilburgse comedieliefhebbers hun gram gehaald. Nadat Lodewijk Napoleon op 17 april 1809 in Tilburg was gearriveerd werd hij door de notabelen nog diezelfde avond meegenomen naar de Comedie, naar een uitvoering van Soldaat door dwang. (13)

Het loonde de moeite. De koning schonk vijfhonderd gulden aan de Tilburgse armenkas.

 

Aantekeningen

1 – Van Alphen was vicaris (vicarius) omdat in katholiek Nederland op dat moment de bisdommen nog niet hersteld waren; in feite had hij wel de macht van een bisschop.

2 – Ik ontleen het citaat aan het artikel ‘Een toneelcrisis in 1809 – Kerk en Comedie’ van Carel Bloemen, in De Maasbode, 11 juni 1933. Bloemen citeert op zijn beurt uit het rekest waarmee de Comedieleden bij Lodewijk Napoleon protesteerden tegen de beledigingen van Van Alphen en Duchamps. Bloemen geeft als verblijfplaats van dit rekest: ‘Algemeen Rijksarchief, eeredienst no. 62 D 118’.

3 – Idem.

4 – Carel Bloemen, het genoemde artikel in De Maasbode.

5 -  J.B.R. baron monseigneur Van Velde de Melroy was grootaalmoezenier aan het hof van Lodewijk Napoleon.

6 – De volledige brief van Anthonius van Gils is opgenomen in ‘Bossche bijdragen bouwstoffen voor de geschiedenis van het bisdom ’s-Hertogenbosch; deel XXVIII, 1965-1966.’ A. Frenken e.a. (red.) De brief is bijlage II, p. 213-216. De originele tekst luidt: ‘…l’une et l’autre pieces de theatre ordinaires et qui, par leur titre seul, faisoient craindre quelque offense envers l’autorité civile, et quelques impressions sinistres pour les moeurs.’ Ik heb de Franse spelling van Van Gils onveranderd overgenomen.

7 – Zie met name de gegevens op de website van Ceneton (Census Nederlands Toneel) http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Ceneton/.

8 – De anekdote is te vinden in Een theatergeschiedenis der Nederlanden, R.L. Erenstein (red.), 1996. Le Milicien werd in 1763 in Nederland voor het eerste opgevoerd als De soldaat door dwang, in de bewerking van J. Toussaint Neyts; in 1770 als Den lands-soldaet, bewerking van F. Cammaert; en weer als De soldaat door dwang in 1779 en 1782, in de bewerking van P.F. Lijnslager (deze gegevens uit J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, dl. 2, 1907). Voor een lijst van stukken van Anseaume die in de Nederlandse schouwburgen opgevoerd werden, zie de internetversie van J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde: www.dbnl.org

9 – Voor een uitgebreide lijst van Anseaumes werk en de uitvoeringsdata, zie de website César: http://www.cesar.org.uk/cesar2/

10 – De bladmuziek van Duni voor Le Milicien bevindt zich in de collectie van de Openbare Bibliotheek Amsterdam.

11 – Een exemplaar van de gedrukte tekst bevindt zich in de Koninklijke bibliotheek.

12 – Over Saucerotte is veel te vinden op het internet. Haar enerverende theater- en liefdesleven wordt (anekdotisch) beschreven in Le nu au théâtre depuis l’antiquité, Drs L. Nass & G.-J. Witkowski (1909 & 1914)

13 – Zie Van Heidorp tot industriestad, H. Schurink (red.), 1955; en in korter bestek: Pierre van Beek, ‘Kasteeltje van Van Dooren’, Nieuwsblad van het Zuiden, 9 mei 1970. Over de ‘comediekwestie’ ook: Pierre van Beek, ‘Comedie leidde tot een diep-ingrijpend conflict’,

het Nieuwsblad van het Zuiden 16 december 1976. De artikelen van Van Beek zijn on line beschikbaar op www.cubra.nl, bezorgd door Ben van de Pol. Verder: Uit het dagboek van Adriaan van der Willigen drossaard in Tilburg 1795-1802 met annotatiën voorzien door Lamb. G. de Wijs, 1939. ‘Een paar bladzijden uit de geschiedenis van het Tilburgsche dilettantentooneel’ door Gerard van Leyborgh (= Lambert G. de Wijs); Nieuwe Tilburgsche Courant 9 juni 1931.

Met dank aan Ronald Peeters, Marcel Gielis, en Cees van Raak.