INHOUD TILBURG & LITERATUUR
HOME CUBRA
INHOUD ED SCHILDERS
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Brabants

Nicolaas Daamen

Een wolhandelaar die sprookjes vertelde

Ed Schilders

Soms ‘ontmoet’ je als lezer of als onderzoeker in het verre verleden een persoon van wie je al snel denkt: die zou ik best gekend willen hebben. Nicolaas Daamen is wat mij betreft zo’n persoon. Niet zozeer omdat hij zich vrij intensief heeft beziggehouden met het Tilburgs dialect – een onderwerp dat ook mij zeer boeit – maar ook omdat hij dat deed in de hoedanigheid van textielhandelaar, een beroepsgroep die nu niet bepaald bekend staat als zijnde geďnteresseerd in de volkstaal. Bovendien komt Daamen in de weinige bronnen die er met betrekking tot zijn persoon bewaard zijn gebleven, steeds tevoorschijn als een man met een brede culturele belangstelling en inzet. En ten slotte heeft hij zich op hogere leeftijd ook gemanifesteerd als schrijver van sprookjes.

Nicolaas Peter Daamen (1838-1921) was wolhandelaar, en hij woonde in de Wolstraat (tegenwoordig de Telexstraat) in Tilburg. In 1864 huwde hij Antonetta Panis (1834-1896). Van hun zeven kinderen, geboren tussen 1865 en 1874, overlijden er vijf voordat ze de leeftijd van vijf jaar bereikt hebben. De in 1872 geboren zoon Bernardus zal een van de eerste huisartsen van Tilburg worden met een minvermogende patiëntenkring. Dochter Helena (geboren 1874) volgt haar vader in de wolhandel, en vestigt zich in dezelfde Wolstraat. Daamen was zeer betrokken bij het culurele leven in Tilburg. In het adresboek van 1881 staat hij te boek als ‘kwartiermeester van de schutterij’ maar ook als secretaris van muziekvereniging ‘Koninklijk erkende sociëteit Liedertafel Souvenir des Montagnards’, en als secretaris van de afdeling ‘Heuvel’ (het centrum van Tilburg) voor ‘Bijzondere muziekscholen’. (1) Het was deze Nicolaas Daamen die er ook behagen in schiep het Tilburgs dialect te verzamelen. De dialectische uitdrukkingen en woorden die hij waarnam, heeft hij vastgelegd in een alfabetisch geordend handschrift dat gedateerd is op 1916. Daarmee is dit de oudste verzamellijst van het Tilburgs, maar de latere Tilburgse samenstellers van woordenlijsten en –boeken hebben Daamen weinig recht gedaan. (2) Ik noem hier slechts één voorbeeld uit de lijst van Daamen die in geen enkele gedrukte publicatie is overgenomen: ‘Ik mot eerst is gan biesemortelen’, waarin de plaatsnaam Biezenmortel (nabij Helvoirt) een werkwoord wordt dat door Daamen fatsoenshalve wordt verklaar met ‘p…’ Zeg maar ‘poepen’.

Een kopie van Daamens woordenlijst werd mij enige jaren geleden ter hand gesteld door de Tilburgse dialectoloog Wil Sterenborg. Pas later bleek mij dat deze kopie incompleet was: ik had alleen de woordenlijst, terwijl er ook een overzicht van uitdrukkingen moet bestaan. Waar dat deel van het handschrift zich momenteel bevindt, is mij (en anderen) niet duidelijk. Zeker is echter dat het echtpaar Mandos en Van de Pol het in bezit heeft gehad, en dat de uitdrukkingen hun weg hebben gevonden naar De Brabantse Spreekwoorden. Daarin krijgt Daamen wčl de eer die hem toekomt: hij wordt 133 keer genoemd als bron. (3)

Het zou mooi zijn als het originele handschrift wordt opgespoord, zodat het als zelfstandige verzameling alsnog bestudeerd en gepubliceerd kan worden.

Het ‘Handschrift Daamen’ dateert dus, in zijn uiteindelijke vorm, uit 1916. De samensteller is dan 78 jaar oud. Het is opvallend dat zijn eerste boekpublicatie waarschijnlijk één jaar eerder het licht zag: Sprookjes van grootvader. Daarmee is Daamen onbetwijfeld een van de oudste debutanten in de Nederlandse letteren. Zijn identiteit wordt in de uitgave niet onthuld. Hij was ‘Grootvader’. Van de andere kant was die identiteit blijkbaar ook geen groot geheim. Cornelis Veth besprak de uitgave in De Telegraaf, en de Tilburgsche Courant nam daarvan een deel over, met name om de illustrator te prijzen. (4) Die inderdaad meer dan verdienstelijke tekenaar was Herman Moerkerk, die door ‘Grootvader’ in het voorwoord ‘mijn jonge vriend-kunstenaar uit ’s Bosch’ wordt genoemd. Veth nam derhalve aan dat ook ‘Grootvader’ een Bosschenaar was. De Tilburgsche Courant plaatste als naschrift: ‘De heer Veth raadt mis, "Grootvader" is geen Bosschenaar maar een Tilburger.’

De sprookjes verschenen in een mooi verzorgde uitgave bij de gerenommeerde uitgever Van Holkema en Warendorf, en ze waren blijkbaar een succes, want in de Nieuwe sprookjes van grootvader kreeg Daamen al snel de gelegenheid om, zoals hij het in het voorwoord zei, ‘ook de overige door mij geschreven sprookjes uit te geven’. Deze uitgave was nog luxer dan de eerste, met een in kleur bedruk boekomslag. Bovendien werd het boek door de uitgever zo ingericht, dat katernen ervan in een eigen omslag konden worden gebonden: dunne boekjes met enige sprookjes, in slappe kaft, en dus bestemd voor een minder draagkrachtig lezerspubliek. Uit de twee voorwoorden van Grootvader blijkt dat Moerkerk ‘belangeloos’ tekende, en dat de baten van de uitgaven ten goede kwamen aan ‘een liefdadige instelling’.

De sprookjes van Moeder de Gans en van de Gebroeders Grimm waren ‘niet meer toereikend’ schreef Grootvader. Hij bedoelde daarmee dat het repertoire van de klassieke sprookjesverteller nodig aan uitbreiding toe was, en dat zijn sprookjes in die behoefte wilden voorzien. Zijn sprookjes lezen we dan ook in het verlengde van die 19e-eeuwse traditie: het wondere rijk van de fantasie. Met dieren, feeën, kabouters, en vooral kinderen in de hoofdrol. Soms met originele vondsten, zoals het lange rijm waarin verteld wordt hoe het de kabouters verging nadat Sneeuwitje met haar prins was meegegaan. Vaak heel moralistisch, zoals de fabel van moeder muis die twee van haar drie muizekinderkes de dood ziet vinden in de muizenval. Terwijl ze nog zo gezegd had, ‘duizendmaal geroepen: NERGENS AANKOMEN’.

Het heeft er alle schijn van dat Nicolaas Daamen zich na een arbeidzaam leven op hogere leeftijd is gaan bezighouden met een paar van zijn alter ego’s: de verteller en de liefhebber van het Tilburgs dialect. Zoiets had ik hem wel willen vragen, had ik hem ontmoet. Over de sprookjes, schrijft hij: ‘Bijna 50 jaar geleden was het mijn grootst geluk, in het schemeruurtje bij een knappend houtvuur, in het hoekjen van den haard, aan mijn kinderen te vertellen.’ Maken we een rekensommetje: 1915 minus bijna 50 jaar. Dan zijn we in 1865. De volgende jaren krijgen Nicolaas en zijn echtgenote Antonetta vijf kinderen, die de leeftijd van vijf jaren niet zullen halen. Maar ze hebben wel sprookjes gehoord.

Ik denk dat Nicolaas Daamen zijn sprookjes ook uit weemoed is gaan opschrijven.

1 Peeters, Ronald - De paap van gramschap; Tilburg 1992

2 De enige verzameling van Tilburgs dialect die met bronvermelding en datering recht doet aan de lijst Daamen is het Woordenboek van de Tilburgse Taal van Wil Sterenborg, dat vanaf april 2010 te raadplegen is op het internet: www.cubra.nl/wtt/

3 Een en ander is gemakkelijk vast te stellen omdat De Brabantse spreekwoorden digitaal beschikbaar is gesteld door de Hein Mandos Stichting, en wel op www.cubra.nl

4 Tilburgsche Courant, 15 september 1915