INHOUD TILBURG & LITERATUUR
HOME CUBRA
INHOUD ED SCHILDERS
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het tijdschrift Brabants en in Tilburg

De vele gedaanten van Karel Janson - een speurtocht

Ed Schilders

 

"Op een mooie, warme Juni-dag liep er op het perron van het station te Tilburg een juffrouw, die ogenschijnlijk wachtte op de aankomst van een trein. Er was niets opvallends aan haar, maar de ober van de tweede klas restauratie kwam op een gegeven moment naar buiten met de enige bedoeling haar eens goed op te nemen. De juffrouw liep er n.1. al zeker drie kwartier."

Een plaats in de eregalerij van klassieke openingszinnen zal deze passage niet krijgen, maar toch is zij interessant genoeg om aangehaald te worden. Niet alleen omdat zij zich afspeelt op het (vooroorlogse) treinstation van Tilburg, maar omdat bij nader onderzoek de auteur, Hans de Rovere, een merkwaardige, boeiende figuur bleek te zijn voor de letterkundige geschiedenis van Goirle en Tilburg. Het betreft de openingszin van een zogenaamd ‘kwartjesboek’ voor grotere meisjes: Op zoek naar een oom. Het verscheen in 1939, en in hetzelfde jaar zou De Rovere nóg twee titels publiceren in de reeks ‘Geill. Meisjesbibliotheek’ van uitgever H. Nelissen in Bilthoven [1]. Zo staat het althans in de fondslijst die in het boekwerkje is afgedrukt, en ik concludeer daaruit dat de informatie die de on line bibliotheekcatalogus voor Nederland, Picarta, niet helemaal correct of volledig is als daarin gesteld wordt dat Op zoek naar een oom werd uitgegeven door uitgeverij Helmond (inderdaad uit Helmond), en dat de auteur niet Hans de Rovere heet maar Hans Terwynne. Toch bleek dit een bibliografische discrepantie die zijn vruchten afwierp. In de genoemde fondslijst kwam ik inderdaad ook Hans Terwynne tegen, onder andere als auteur van Overschotje : een leuk en spannend verhaal voor meisjes (1939) en nog twee andere titels. (2) Volgens Picarta allemaal bij uitgeverij Helmond, maar het exemplaar dat ik vervolgens van Overschotje kocht, bleek geheel en al uitgevoerd in de stijl van de ‘Geill. Meisjesbibliotheek’ van Nelissen uit Bilthoven.

Om een lange zoektocht kort te maken: De Rovere en Terwynne bleken een en dezelfde auteur. Daar is Picarta stellig over, zoals deze databank ook stellig is over een derde auteursnaam: Tonny Frank, auteur van Puck en Riek als circus-artisten: een leuk en spannend verhaal voor meisjes (1939) en De kladschilders. Een vrolijk verhaal voor meisjes (1940). Vooral de eerstgenoemde titel bleek bij aanschaf interessant, want de illustraties werden verzorgd door Kees Mandos. Ook die illustraties zullen de eregalerij van het oeuvre van Mandos niet halen, maar toch: het gaat om minstens één vroege Kees Mandos. [3]

De Rovere, Terwynne, en Frank bleken een en dezelfde schrijver uit de kwartjesbibliotheek van uitgever Nelissen. Het waren namen, pseudoniemen, die mij tot dan toe niets zeiden, en waarop ik slechts bij toeval gestuit was doordat ik wilde weten wie dat meisjesboek geschreven had dat zijn aanvang neemt op het perron van Tilburg. Blijkbaar was ik op een veelschrijver gestuit, gespecialiseerd in lectuur voor oudere meisjes. Zo gespecialiseerd dat hij – wat in die tijd niet ongebruikelijk was – zich moest bedienen van meerdere schuilnamen. Een broodschrijver, misschien. Onderbetaald door zijn uitgever, en uiterst produktief om toch een redelijk belegde boterham te verdienen. Dat er naast deze fictieve link met Tilburg ook een biografische link met Goirle en Tilburg bestond, daarmee werd ik door Picarta overrompeld toen ik in het rijtje van pseudoniemen behalve de twee Hansen en de Tonny ook de naam zag staan van de derde Hans: Van Uden.

Die kende ik. Van Hans van Uden had ik al jarenlang de roman (voor volwassen lezers) Ivoren parade op de plank staan. Een bijzonder vervelende roman, literair gesproken, die ik toch de moeite van het lezen waard had gevonden omdat die bij verschijning (1940) voor enige ophef had gezorgd. Het boek werd in jaargang 1940 van het katholieke recensietijdschrift Boekenschouw getypeerd als ‘Een merkwaardig boek, dat in romanvorm reclame maakt voor mondverzorging.’ En dat klopt, want de hoofdpersoon is een tandarts van boven de rivieren die in Brabant een praktijk heeft opgezet, en Van Uden heeft zijn overduidelijk aanwezige research naar de verfijndheden van de toenmalige mondhygiëne bepaald meer klinisch dan dramatisch verwerkt. Maar er was meer. De recensent van Boekenschouw noteert:

Het speelt in een stad van Noord-Brabant (…) De schrijver is, ondanks een loftuiting hier en daar, weinig vriendelijk voor Brabant en zijn bevolking en laat de inferioriteit van deze doorloopend voelen. Eveneens schrijft hij weinig vleiend over het Katholicisme in Brabant en geeft een nogal ergerlijke beschrijving van een Zondagsche Mis in de Brabantsche provinciestad. Het is alles nogal hatelijk, kleinzielig en oppervlakkig.

Een voorbeeld van zulke hatelijkheid is waarschijnlijk wel de passage waarin de tandarts een krantenartikel leest met de oprukkende badpakkencultuur als bedreiging voor Brabant. Waarschijnlijk speelt het tafereel zich af in Oisterwijk. In de krant staat een verontrustend bericht dat zich afspeelde op de feestdag van Petrus en Paulus:

We waren op assistentie in een onzer mooiste Brabantse dorpen, niet ver van Tilburg. Het is een echt vredig landelijk dorpje (…) Opeens (…) Zie ik wel goed? Is het geen fantasma? Kan zo iets hier in X op klaarlichte dag gebeuren? We zijn hier toch niet aan het strand! Drie vrouwen... wat de anderen aan hebben of niet aan hebben, zie ik niet, alleen die ene in het midden, heel groot en uitdagend en blijkbaar heel goed geluimd, maar slecht gekleed, enkel in een heel kort pikzwart zwempakje.

Het krantenbericht eindigt als volgt, tot ongenoegen van de tandarts:

Is dat de beschaving die gij hier uit Holland komt brengen? Die lusten wij Brabanders niet.

Blijf daarmee boven de Moerdijk, of we zullen onze goede boeren in 't geweer brengen met riek en hooivork om onze Brabantse beschaving te redden tegen die brutaliteit. Edele Brabant were di! [4]

Een en ander zou allang vergeten zijn, ware het niet dat de populaire Tilburgse volksdichter Piet Heerkens zijn banvloek had uitgesproken over Ivoren Parade. Het gedicht dat hij schreef om Ivoren Parade in zijn hoogstpersoonlijke ban te doen, werd pas opgenomen in zijn postume bundel De knaorrie (1949) maar Heerkens publiceerde het gedicht oorspronkelijk als ingezonden brief in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 17 februari 1941, en wel onder de schuilnaam ‘Hans van Vechel’. Heerkens had in Ivoren Parade en Hans van Uden een navolging en navolger ontdekt van de in die tijd door de katholieke literatuurkritiek verguisde Anton Roothaert en diens roman(cyclus) Dokter Vlimmen. Heerkens dichtte:

"Dokter Vlimmen" ha’ groot succes!

Ieder jaor ’nen druk of zes!

Waorom? - Anti-clerikaol!

En pikant: ’n trouwschandaol!

Hans van Uden, jao, ge bent

Naomaok Vlimmen, kleine vent,

Mar oe boek is saai en flauw,

Slap van taol en zwak van bouw!

‘Zeker krijgde ’n druk of zes!’ schreef Piet Heerkens in de laatste regel van zijn gedicht aan zijn gewraakte auteur, en hij zat er niet ver naast. Het werden er zeven, de laatste in 1947. De vermelding van de oplagecijfers in de derde druk van de roman doet vermoeden dat in totaal zo’n 15.000 exemplaren van Ivoren Parade verkocht zijn. Lang niet slecht voor een romandebuut.

Maar een echt debuut was het natuurlijk niet. Hans van Uden was een pseudoniem, het zoveelste van de man die in de jaren dertig meisjesboeken geschreven had onder minstens drie schuilnamen. De ware naam van deze auteur was Karel Janson. Hij werd geboren in 1905 in Goirle en overleed in1981 in Wassenaar. Over zijn persoonlijke leven is mij vrijwel niets bekend geworden. Ronald Peeters noemt hem in De Paap van gramschap als Karel Joseph Antonius Janson, 17 april 1905 geboren te Goirle. Op 8 januari 1925 kwam hij in Tilburg wonen, was leerling aan het Sint Odulphuslyceum, vertrok op 3 september 1925 naar Maastricht en verbleef van 1928-1934 in Antwerpen. Daarna woonde hij weer in Tilburg aan de Oisterwijksebaan 80. Zijn vader Hendrik Willebrordus Janson was in 1953 auteur van het boek Bijdragen tot de geschiedenis van Goirle.

Het lijkt erop dat Karel Janson in 1939 het besluit heeft genomen dat hij het meisjesboek en de kwartjesroman ontstegen is, en dat hij voor volwassenen wil gaan schrijven. In de kwartjesreeks vinden we zijn pseudoniemen niet meer terug. Met Ivoren Parade lijkt hij zijn doelstelling inderdaad te hebben bereikt, maar deze publicatie werd voorafgegaan door een misdaadroman: 9:34 p.m. die zich ook in Brabant afspeelt maar die ik niet heb kunnen bemachtigen. Het katholieke recensietijdschrift Boekenschouw (1940) vond de toedracht onwaarschijnlijk: ‘Het is onaannemelijk dat iemand, die een doodelijken steek in den rug heeft ontvangen, nog eenige meters loopt, een deur opent en een serie stooten op een billard maakt…’ Daar zit wel wat in, ook al liet Janson zijn tekst vergezeld gaan van een voetnoot uit een krant die moest bewijzen dat een en ander waargebeurd was.

Na Ivoren Parade volgen in de jaren veertig nog drie romans bij dezelfde uitgever, het in literaire kringen minder bekende maar gerespecteerde huis van Salm & Co. Salm was ook de uitgever van Anton Roothaert, een reden te meer voor Piet Heerkens, lijkt me, om in zijn hekeldicht het verband te leggen tussen Roothaerts Vlimmen en Van Udens Ivoren Parade. Aesculaap op zee is in 1942 Van Udens opvolger van zijn succesvolle tandarts-in-Brabant-roman. Het boek is stylistisch niet sterk, maar maakt wel duidelijk dat Janson zijn verhaal het liefst vertelt vanuit verschillende personen en perspectieven, een vorm waarin Anton Roothaert had geëxcelleerd in de historische roman Die verkeerde weereldt (1939). Het verhaal draait om een jonge, eigenlijk nog niet praktizerende huisarts die als scheepsarts aanmonstert op een boot naar Nederlands West-Indië, en te maken krijgt met een uiteenlopend gezelschap van passagiers. De hoofdpersoon blijkt – tot zijn eigen verrassing – te beschikken over de gave van de bovennatuurlijke waarneming, maar hoewel Janson daar veel research naar gedaan blijkt te hebben, slaagt hij er niet in de twee werelden te verenigen tot één aannemelijk verhaal.

Maar dan schrijft hij twee betere romans. Blaast de ketels af (1946) en Kruis of munt? - een Brabantse roman (1949), waarvan de eerstgenoemde wat mij betreft de beste is. Beide romans zijn gesitueerd in het Brabant van Jansons jeugd, grofweg tussen 1900 en 1925. Zoals altijd documenteert hij zich ook voor deze romans uitgebreid, en met name uit Blaast de ketels af blijkt sterk dat Janson als auteur bij Anton Roothaert in de leer is geweest.

Kruis of munt? behelst de eerste eenentwintig levensjaren van Martje Peters, zoon van een bankier in een niet al te grote stad. Dat die stad op Tilburg gebaseerd is, mag blijken uit het gebruikte dialect, uit de anekdotes die Van Uden heeft verwerkt, en uit het conflict dat de roman draagt. De moeder van Martje heeft haar enig kind voorbestemd om priester te worden; een modern ingestelde tante, Gonda genaamd, maakt zich sterk dat te verhinderen. Uiteindelijk kiest Martje niet voor het kruis maar voor de munt: het bankierschap, als opvolger van zijn vader.

De vertelling is voor de moderne lezer vooral aantrekkelijk gebleven door het overwegend roomse tijdsbeeld. Tante Gonda die het waagt om op een fiets te rijden, en die in haar huis niet alleen kunstschilders ontvangt maar ook ‘volkomen onbeklede vrouwen’. Op een van die modellen raakt Mart heel even verliefd, en hij zal het genoegen proeven om op een zondagmorgen met haar ‘ongeschaaje’ te zwemmen in een vennetje. Deze zonde durft hij alleen te gaan biechten bij een pastoor in de Heikant, ver van zijn huiselijke parochie. Voor een latere ‘zonde’ zoekt Mart zijn toevlucht tot een biechtvader bij de capucijnen, een noodgreep waarvan Tilburgers gebruikmaakten als ze iets te biechten hadden dat ze hun eigen pastoor niet durfden toevertrouwen. Er wordt ‘misje gespeeld’, een ‘witte pater’ komt op school voorlichting geven over de missie, het roozenhoedje wordt gebeden, en er worden pastoorsmoppen verteld. Een ervan gaat over een pastoor wiens preek verstoord wordt door het lawaai van de voorbijkomende tram. De pastoor maakt er het beste van: ‘Zo waorèchtig as dieë tram tuut, zo woarèchtig is Onze Lieve Heer veur jullie allemaol aon 't kruis gesturreven. Vergeet da nooit van oew leven nie, en zo dikwijls as ge den tram ziet, denkt dan aon Onzen Lieven Heer. Mee den tram rijde de stad in, en mee Onzen Lieven Heer den hemel. Amen!’ In Robben en Rooms vertelt Cees Robben ongeveer dezelfde anekdote, en wel als een wapenfeit van pastoor De Beer van de parochie Hasselt. (5)

Blaast de ketels af is Jansons meest ambitieuze roman. Hij creëerde daarvoor het fictieve dorp Belchum, voegde de plattegrond daarvan aan het boek toe,

 

 

en bevolkte het met meer dan honderd personages. Het verhaal speelt zich af in het tijdsbestek van één week, en daarin worden twee conflicten opgelost. Het eerste ontstaat als de plaatselijke toneelvereniging ‘Arte Vitam Disco’ voornemens blijkt te zijn om een ‘gemengde voorstelling’ uit te voeren, wat in dit geval niet eens wil zeggen dat er dames op het toneel verschijnen, maar dat mannen en vrouwen samen mogen komen kijken. Uiteraard is meneer pastoor fel gekant tegen dit modernisme. Het tweede conflict is sociaal van aard: een van de twee textielfabrikanten in Belchum heeft besloten niet langer meer met thuiswevers te zullen werken. Wevers die zich daar niet bij neerleggen zullen ook geen ander werk meer krijgen. Daarmee lijkt zich in het fictieve Belchum af te spelen wat zich in werkelijkheid in het begin van de twintigste eeuw heeft afgespeeld in Goirle. Ook daar werden de wevers gedreigd met ‘uitsluiting’, en ook daar ontstond een fel oproer, zoals ook Janson de arbeiders van Belchum in verzet laat komen. Een stille getuige dat Janson zich in dezen op de Goirlese geschiedenis baseert, vinden we in een vrij terloopse passage: ‘Dan kijkt hij weer naar de huiswevers, die hun vracht geweven behangsellinnen zijn komen afleveren en nu met hun kruiwagens vol strengen weer naar huis toe trekken.’ Veel Goirlese wevers waren in die tijd inderdaad gespecialiseerd in de productie van behangsellinnen. Afgezien van het ‘toneelconflict’ speelt in deze roman het Roomse leven een minder nadrukkelijke rol dan in het latere Kruis of munt?, en ligt de nadruk sterk op de sociale geschiedenis. Dat brengt veel herkenbare details met zich mee. De fabrikant die afvalwater loost op de blauwsloot, en een andere fabrikant die daarom een proces aanspant wegens stankoverlast. Het optreden van een vakbondsman die de stakers bijstaat. De armoede van de wevers, inclusief een beschrijving van een ‘wepke’, de doodsgarve die het symbool was van kindersterfte. Maar er wordt ook ‘Bier van de Schaapskooi’ gedronken.

Het lijkt erop dat Karel Janson aan het eind van elk decennium van gedaante heeft willen wisselen. Na Kruis of munt? (1949) stopt zijn romanproductie even abrupt als hij rond 1940 een punt zette achter het schrijven van meisjeslectuur. Van het letterkundig toneel verdwijnt hij echter niet. In 1950 duikt hij zowel in de databank van Picarta als de bibliografie van Lectuur-Repertorium plotseling op onder eigen naam als de auteur van twee delen Eenvoudig kerklatijn. Ik heb daarbij enige twijfels omdat Janson in de jubileumboeken van het Odulphuslyceum (Tilburg) voorkomt als HBS-B-leerling. Mogelijk is hij bij deze uitgave wel betrokken geweest als illustrator, want dat was hij bij tijd en wijlen ook nog. In 1932-1933 heeft hij in Het Huisgezin, een bijblad van de Katholieke Illustratie, twaalf ‘series’ van ‘een strip zonder titel’ gepubliceerd. (6)

In de jaren ’30 is Janson ook actief geweest als vertaler, zowel onder eigen naam als onder pseudoniem Hans Terwynne, en geheel in de lijn met de ontspanningslectuur die hij in die tijd schreef. (7) In 1945 houdt hij zich voor het eerst als vertaler bezig met serieuzere literatuur als hij Het testament van François Villon bezorgt. (8) Verreweg de meeste vertalingen van zijn hand dateren echter uit de jaren ’60. Ze geven een Janson te zien die een voorkeur had voor, en misschien ook gespecialiseerd is geweest in de klassieke oudheid. (9)

De vele gedaanten van Karel Janson bleken daarmee nog niet uitgeput. Misschien is de laatste wel de mooiste. Interessant omdat hij in Goirle geboren is, in Tilburg schoolging, en in twee romans die achtergrond van zijn jeugd verwerkt heeft. Met een letterkundige carrière zoals je ze niet vaak tegenkomt. Veelzijdig, maar ook van een grote onrust. Een schrijver die bovendien nauwelijks andere sporen heeft willen achterlaten dan het werk dat hij schreef. De laatste bibliografische vermeldingen die ik over hem vond dateren uit 1967: twee vertalingen (10) De laatste veertien jaar van zijn leven lijkt hij niets meer gepubliceerd te hebben.

De meest verrassende Janson moest echter nog komen. In de jaren ’50 publiceert hij vrijwel niets, maar in 1956 duikt hij plotseling op in de pers als de bedenker van een universele beeldtaal, Picto. Zelfs het Amerikaanse weekblad Time besteedt er aandacht aan. (11) Picto vervangt alle talen, bespaart ruimte, en is, althans volgens de auteur, die zich nu Charles J.A. Janson noemt, eenvoudig te leren. De auteur gaf de opzet van zijn systeem gestencild uit in eigen beheer. Time bericht dat Janson het idee voor zijn universele taal al had in 1938, en dat het ‘een hit’ was op de ‘uitvindersbeurs in Amsterdam’. Het eerste woordenboek Nederlands-Picto zou weldra van de persen rollen. Een voorbeeld dat de effectiviteit van Picto moet onderstrepen gaat als volgt: ‘i~12 null 12"—o’ wat in vertaling zoveel betekent als: ‘Geachte heer, wij danken u voor uw brief van 2 j.l. en wij zullen u met genoegen monsters van onze voorraad toesturen. Wij sturen die per expresse. Hoogachtend, Joe Smith.’

Ook met Picto heeft Karel Janson Nederland niet veroverd. Het heeft hem niettemin een sympathieke plaats opgeleverd in Matthijs van Boxsels boek Morosofie -- Dwaze wijzen en wijze dwazen in Nederland en Vlaanderen (2001).

Zo eindigde mijn speurtocht naar Karel Janson. Er valt nog veel te ontdekken, vooral op biografisch gebied. Wat begon met ‘een juffrouw op het perron van het station van Tilburg’ heeft geleid naar een schim op het toneel van de letterkunde. Ik was de Tilburgse ober die de restauratie verliet om die schim eens goed op te nemen. En in tegenstelling tot die juffrouw, bleek er heel veel opvallends aan hem.

 

NOTEN

[1] Bep als journaliste. Een interessant verhaal voor meisjes (1939) S.O.S. 8 meisjes vermist! Een leuk en spannend verhaal (1939)

[2] Het geheim van de zes pakhuizen: een spannend detective verhaal (1936) Het spookhuis: ’n verhaal vol spanning en avontuur voor meisjes (1938)

[3] Hoewel de titelpagina uitdrukkelijk vermeldt ‘Tekeningen van Kees Mandos’, lijkt het erop dat alleen de tekening op het omslag van diens hand is. Die tekening is uitgevoerd in een persoonlijke illustratieve stijl, terwijl de prenten in het binnenwerk het werk lijken van een aankomend striptekenaar, en bovendien niet gesigneerd zijn.

[4] Deze zedenkundige schets is zeker niet fictief. Ook na de oorlog verschijnen dergelijke waarschuwingen tegen al te blote kleding van zowel vrouwen als mannen (korte broeken!) die in Brabant op vakantie komen, onder andere in het tijdschrift Edele Brabant.

[5] ‘’t Meske dè den kapelaon ha verlaaid ha hil wè op d’r geweten’; in: Robben en Rooms, Tilburg 1982.

[6] E. en K. Kousemaker, Wordt Vervolgd. Stripleksikon der Lage Landen, Amsterdam 1979

[7] De man uit Tibet; naar het Amerikaansch van Clyde B. Clason; vert. door H. Terwynne; geïll. door C. Boost (1935)

Leonidas en de moordenaar: een geestige detective-roman; Alice Tilton; uit het Amerikaansch vertaald door Hans Terwynne; geïll. door L. de Swart (1935)

Onder de Japanse maan: een spannend verhaal voor jonge meisjes - naar het Amerikaans van Phyllis Ayer Sowers; vertaald door H. Terwynne; tekeningen van K. Janson (1938)

[8] Het testament van Villon; vertaald uit het Frans en van verklarende noten in beeld voorzien door K.J.A. Janson (1945). Jansons interesse in de Franstalige literatuur mag ook blijken uit de publicatie van een reisverslag van Charles de Coster: Zijne vrouw zet bloedzuigers: de zeer persoonlijke indrukken van een reis, in 1877 ondernomen naar Amsterdam, Zaandam, Broek in Waterland, Monnikendam, Volendam, Hoorn, Scheveningen, Marken en Urk; Charles De Coster; uit het Frans en bewerkt door K.J.A. Janson (1964)

[9] De Aegeïsche wereld volgens het oudste Griekse schrift - Leonard R. Palmer; vert. uit het Engels door K.J.A. Janson (1963)

Passie en politiek in het romeinse keizerrijk; Jérôme Carcopino; vert. uit het Frans door K. J. A. Janson (1962)

Scheepvaart in de oudheid; Lionel Casson; vertaald door K.J.A. Janson (1964)

[10] Culturen van Polynesië; Robert C. Suggs; vert. uit het Engels door K.J.A. Janson (1967)

Vriendschap met Adam en vijf andere vertellingen; W. Schnurre; vert. uit het Duits door K.J.A. Janson ... et al. ; ill. door E. Puettmann (1967)

[11] Aflevering 24 september 1956; het artikel is te vinden op de website van Time.

Met dank aan Ben van de Pol, die de krantenpublicatie van Piet Heerkens’ spotvers op Ivoren Parade opspoorde alsmede de reactie daarop van Van Udens uitgever, en Heerkens’ weerwoord. Deze drie teksten zijn volledig weergegeven op de pagina’s van Piet Heerkens op www.cubra.nl.


Karel Janson - portret uit Lectuurrepertorium

Picto