INHOUD BOEK- BESPREKINGEN

INHOUD ED SCHILDERS

HOME


PRINT PAGINA

Deze column verscheen in de Volkskrant van 25 april 2003

 

Ed Schilders

De man die zijn laarzen opat

Ontdekkingsreizen in de 19e eeuw

 

John Barrow was 81 jaar oud toen hij in 1845 met pensioen ging bij het Engelse ministerie van Marine. Vanaf 1804 had hij daar dezelfde functie vervuld, die van ondersecretaris, en in al die jaren was hij zozeer aan zijn bureau gehecht geraakt, dat het hem bij zijn pensionering cadeau werd gedaan. Barrow was met die staat van dienst, volgens Fergus Fleming, zowel ‘Engelands eerste echte ambtenaar’ als ‘het prototype van saaiheid’.

Barrow heeft in de negentiende eeuw ook een bijnaam gekregen, en die lijkt maar moeizaam te verenigen met de typering van een met zijn bureau vergroeide ambtenaar: ‘De vader van de Noordpoolexpedities’. Voordat zijn ambtelijke carrière begon, had hij weliswaar enige reizen gemaakt, onder andere naar China en Kaap de Goede Hoop, maar dat waren geen ontdekkingsreizen. In de buurt van de poolcirkel, laat staan de Noordpool, is Barrow nooit geweest, noch in die andere uithoek die hem achter zijn bureau zo mateloos boeide: het stroomgebied van de rivier de Niger.

Toch had Barrow over deze en andere ‘onontdekte’ -- lees ‘nog niet in kaart gebrachte’ -- regionen uitgesproken ideeën. Dat dat vrijwel zonder uitzondering de verkeerde ideeën waren, heeft zijn carrière blijkbaar nooit geschaad, noch zijn werkgevers kunnen verontrusten. Een mengeling van nationalisme, zin voor de romantiek van het avontuur, en de overtuiging dat hij een groot, desnoods een miskend, geograaf was, lijkt hem op de been en in functie te hebben gehouden. Barrow was er bijvoorbeeld van overtuigd dat de Niger in de Nijl uitmondde; dat er een Noordwestelijke doorvaart voor schepen bestond en dat die exploitabel zou zijn; dat het van (koloniaal) economisch belang zou zijn als Tombouctou werd gevonden; en dat er een ‘open poolzee’ bestond. Meer dan veertig jaar lang heeft Barrow daardoor zijn minder aan het bureau gekluisterde landgenoten in staat gesteld op ontdekkingsreis te gaan. Veelal met rampzalige gevolgen.

Barrows jongens van Fergus Fleming is het relaas van de tientallen expedities die onder Barrows supervisie werden ondernomen tussen 1816 en 1845. De echte hoofdpersonen zijn dan ook die ‘jongens’. William Parry, bijvoorbeeld, die driemaal tevergeefs probeert de Noordwestelijke doorvaart te vinden, en die later ook de Noordpool niet bereikt. Gordon Laing, die in 1826 de eerste Europeaan is die Tombouctou betreedt, en die op de terugweg in de woestijn vermoord wordt. John Ross, die op zijn stoomscheepje vier winters vastzit in het poolijs. Richard en John Landner, die als eersten de Niger afzakken en tot Barrows verdriet niet in de Nijl uitkomen. En John Franklin, die een volksheld wordt als ‘de man die zijn laarzen heeft opgegeten’.

Dergelijke reizen hebben misschien slechts een minimum aan wetenschappelijk rendement opgeleverd, ze zijn vrijwel altijd goed gedocumenteerd overgeleverd doordat de bevelvoerders en soms ook ondergeschikten log- en dagboeken bijhielden. Ze deden dat uit wetenschappelijk oogpunt, maar ook omdat het geschreven relaas van de reis na behouden vaart en thuiskomst een succesvol publieksboek kon opleveren. De eerste expeditie van Franklin was in elk opzicht een mislukking, maar hij had onderweg wel zijn laarzen opgegeten. Zijn boek werd een bestseller.

Flemings boek heeft door die gedetailleerde bronnen een uitzonderlijk hoge ontberingsfactor. Alles wat mis kan gaan in het ijs van het hoge noorden of in het zand van de Sahara, gaat ook inderdaad mis, en is minutieus vastgelegd. Geroosterde laarzen zijn een delicatesse in vergelijking met de wormen die uit de modder van een oase worden gepeurd, en die door de plaatselijke bevolking worden bereid tot een soort kaviaar. Met de honger en de kaviaar komen de ziekten. Is het geen bevriezing dan is het wel koorts. Er is, uiteindelijk, geen echt verschil tussen zand- en sneeuwstorm.

Dat zijn de klassieke ingrediënten van de ontdekkingsreis als jongensboek en epos. Fleming besteedt ook ruim aandacht aan de minder heroïsche aspecten: de voorbereidingen. De logistiek, de scheepsbouw, de keuze van de bemanningen, de opdrachten van de zogenaamde wetenschappers aan boord, en de financiering: het gebeurde vaak met een verbijsterende argeloosheid en altijd met ambtelijke krenterigheid. Terwijl de Fransen tienduizend franc uitloven als prijzengeld voor de eerste Europeaan die zijn hoef zet in Tombouctou, stuurt Barrow Gordon Laing onbezoldigd op expeditie naar diezelfde stad. Vooral als Barrow zich persoonlijk met de bemanning en uitrusting van expedities bemoeit, blijkt dat een garantie voor rampspoed en minimale resultaten. En wat viel er eigenlijk te ontdekken, behalve dan dat de geografische ideeën van Barrow hoogst ondeugdelijk waren? Tombouctou? De bron, de loop, en de monding van de Niger? Vooral in het Afrikaanse deel van het boek blijkt maar al te duidelijk dat ‘ontdekken’ bepaald werd door de belangen, de goedgunstigheid, en het humeur van de plaatselijke leiders: koningen, stamhoofden, en in een enkel geval ook door een verliefde prinses. Als Hugh Clapperton in 1824 na een reeks tegenslagen toch de stad Kano bereikt, en daar wordt opgehouden door een aanval van malaria, ziet hij dat op het plaatselijke marktplein de volgende artikelen worden aangeboden: Frans schrijfpapier, katoen uit Egypte, een paraplu van Engelse makelij, en zwaarden uit Malta. Kano had Europa blijkbaar al lang ontdekt.

Barrow heeft, schrijft Fleming in het eerste hoofdstuk, niet echt erkenning gekregen. In het laatste hoofdstuk maakt hij de balans op: ‘Iedere poging van Barrow had uiteindelijk niets opgeleverd.’ Behalve dan de fabelachtige avonturen van zijn ‘jongens’. De lezer kent Barrow nu niet alleen als ambtenaar, maar ook als een wat zielige quasi-wetenschapper die zijn wereldbeeld baseerde op zijn jongensdromen. En als een altijd zelfvoldane en soms rancuneuze schrijver, die in zijn ‘wetenschappelijke’ publicaties zijn ‘jongens’ ten onrechte kleineerde. Wat betreft hun ontdekkingen is dat niet zo erg, want niemand kon tenslotte ontdekken waarvan Barrow als geograaf gedroomd had. Maar ook hun ontberingen. Dat geeft geen pas, achter zo’n bureau. De enige erkenning die hij echt verdient, is dat hij als ‘prototype van saaiheid’ de oorzaak is geweest van veel prototypes van avontuur.

 

Fergus Fleming: Barrows jongens.

Atlas; 452 pagina’s; EURO 24,95.

ISBN 90 450 0683 9