CUBRA
INHOUD BOEK- BESPREKINGEN
INHOUD ED SCHILDERS
HOME

PRINT PAGINA

Deze boekbe- spreking verscheen oorspronkelijk in de Volkskrant van 03-06-06

 

Ed Schilders

Uitleenwoordenboek Nicoline van der Sijs

Van mops tot rollmops

Het schoothondje met de droevige gezichtsuitdrukking en de stompe snuit, de mops, is in het Nederlands voor het eerst onder die benaming aangetroffen in de achttiende eeuw. Daarvóor werd het beestje ‘steendog’ genoemd. De nieuwe benaming werd gebaseerd op het werkwoord ‘moppen’ dat onder andere ‘verdrietig zijn’ betekende, of op ‘mop’ in de betekenis van ‘klomp, kluit’, een verwijzing naar de stompe snuit. ‘Mops’ is vervolgens een uitleenwoord geworden, want toen de Duitsers dit hondenras uit Nederland begonnen te importeren, namen ze ook de naamgeving over. Het Duits heeft ‘Mops’ daarna weer uitgeleend aan het Kroatisch, Macedonisch, Servisch, en Sloveens.

Het Klein uitleenwoordenboek van Nicoline van der Sijs bevat ongeveer 250 trefwoorden, van aardbei tot en met zwengel, waarin de auteur de uitkomsten van haar wetenschappelijk taalhistorisch onderzoek vervat heeft in meeslepende cultuurhistorische artikelen. En soms andersom, zoals in het lemma ‘haring’. Het ‘kaken’ (om de haring te conserveren) hebben we weliswaar uitgeleend aan het Frans (‘caquer’) maar dat Willem Beukelsz. uit Biervliet dit procédé ontdekt zou hebben, zoals Jacob Cats wilde in de dichtregel: ‘Beukels heeft voor eerst den haring leeren kaken’. Van der Sijs: ‘Dat lijkt een legende te zijn. In ieder geval zijn er voorlopig geen bewijzen gevonden’. En wie had gedacht dat de ‘bokking’ (gerookte haring) zo genoemd wordt omdat men vond dat hij stonk als een bok? Toch wordt het woord al in de vijftiende eeuw graag opgesnoven door de Duitsers, en later uitgeleend aan het Sranantongo (bokun), en het Papiaments (bòkel). Je zou dan verwachten dat ook ‘rolmops’ een uitleenwoord is, maar dat is niet zo. Het komt waarschijnlijk uit Berlijn, waar de ‘Rollmops’ in de negentiende eeuw voor het eerst geproduceerd werd. De rolmops is zogenaamde ‘ijle haring’, die op speciale wijze gezuurd werd, daarna werd opgerold, en in die hapklare toestand visuele overeenkomsten vertoonde met ‘de gedrongen gestalte en platte neus’ van dat schoothondje, de mops. Een haring die je droevig aankijkt.

In Finland eten ze ‘vangogh’, en in Frankrijk ‘la bintje’. Onze ‘juwelier’ leenden we van het Franse ‘joaillier’, en ridders leenden het woord uit aan de Duitsers, die het doorgaven aan de Polen en de Hongaren, mogelijk ook aan de Russen. Maar het is tot nu toe niet taalkundig beslist of ook de Bulgaren, de Slovenen en de Letten het woord uit het Nederlands hebben geleend, of van de Duitsers. Op ontdekkings- en handelsreizen namen we onze Hollandse properheid mee: ‘kakhuis, pispot, asbak’. Zelfs het bijvoeglijk naamwoord ‘net’ lieten we achter in de woordenschat van de wingewesten.

Klein uitleenwoordenboek is een trots boek. Omdat het laat zien dat een kleine taal toch grote taalgebruikers heeft, en dat de woorden een eigen leven leiden, op wereldreis gaan, en zich overal kunnen aanpassen. ‘Bocman fok fordevint’, hoorde een van Van der Sijs’ correspondenten op een Russisch zeilscheepje roepen, een geheel uit Nederlands -- Bootsman, fok voor de wind – opgebouwde Russische zin. En dan hebben we het niet eens over het internationale succes van de klapschaats: klappskøjte (Noors), klapskøjte (Deens), klappskridsko (Zweeds), en kurappusukaatsu in het Japans.

 

Ed Schilders

 

Auteur: Nicoline van der Sijs

Titel: Klein uitleenwoordenboek

Uitgever: Sdu uitgevers

206 pagina’s

ISBN 90 12 11237 0