INHOUD BOEKEN OP ZONDAG

INHOUD ED SCHILDERS

HOME


PRINT PAGINA

Dit artikel is eerder verschenen in Trefwoord 5. De paginnaummers van het origineel zijn tussen [ ] aangegeven.

Deze digitale weergave is eerder verschenen op de website van de Fruske Akademie

 

Ed Schilders

Het duivelse woordenboek van Collin de Plancy


Houtgravure bij de uitgave van de Dictionnaire infernal uit 1863
Stel, je komt in de Hel. Hebben ze daar een bibliotheek? En zo ja, wat staat er dan in? Dante indachtig, in wiens systeem zondaren in overeenstemming met hun zonden werden bestraft, lijkt het me aannemelijk dat de boekenliefhebber in de Hel geconfronteerd zal worden met een bibliotheek waar weinig van deugt. Boeken die hij graag zou lezen zijn net uitgeleend, en boeken die hij wel kan lenen blijken pagina's te missen of zelfs hele katernen, en altijd de laatste twee of drie bladzijden.

Voor liefhebbers van naslagwerken is er een speciale afdeling, waarvan het bestaan al in 1956 door Simon Carmiggelt gesignaleerd is in het verhaal 'Hemels Geduld'.1 Op die speciale afdeling staan, volgens Carmiggelt, slechts losse delen van meerdelige werken. Ze zijn daar terecht gekomen door toedoen van slordige leners die ze nooit bij de 

rechtmatige eigenaren hebben teruggebracht. Zulke banden komen in de Hel, en Carmiggelt noemt onder andere 'het eerste [deel] uwer geïllustreerde wereldgeschiedenis of het elfde van uw encyclopedie'.
Er is, denk ik, één uitzondering op deze veronderstellingen, waarschijnlijk door Lucifer zelf verordonneerd: Collin de Plancy's Dictionnaire infernal. Die hebben ze compleet, en zelfs in meerdere exemplaren en edities, zodat je nooit misgrijpt.
 
Jacques-Albin-Simon Collin Danton dit de Plancy (1793-1881)2 is een van die merkwaardige semi-literaire randfiguren waaraan de Franse negentiende eeuw bijzonder rijk is. De interessantste feiten uit de weinige gegevens die ik heb kunnen vinden, zal ik hier vermelden. Het is twijfelachtig of er véél meer over hem te vinden is, maar het lijkt niet uitgesloten dat met name in ons land nog enig biografisch speurwerk gedaan kan worden.
 
In 1906 schreef een lezer van L'Intermédiaire des chercheurs et curieux3 dat hij in zijn jeugd, in de jaren zestig, een boek met 'Bretonse legenden' gelezen had van een zekere Collin de Plancy. Hij vroeg of de andere abonnees hem meer gegevens konden verstrekken over boek en auteur. Er kwamen zes antwoorden, waarvan het eerste luidde dat Collin de Plancy 'een groot aantal legenden heeft gepubliceerd met betrekking tot de geschiedenis van Frankrijk en België, en heiligenlevens'. Dit was, bleek met de verschijning van het tweede antwoord, de 'heilige' De Plancy. De 'andere kant van de medaille Collin de Plancy' bleek duivelse trekjes te vertonen, waarvan de schrijver er vier noemt: de Dictionnaire des reliques, de Dictionnaire infernal, Mémoire d'un vilain du XIVe siècle, en Le Diable peint par lui-mème.4 Het verschil tussen de twee De Plancy's is zo groot, dat de derde correspondent van de Intermédiaire zich ernstig afvraagt of ze wel één en dezelfde persoon kunnen zijn.
 
Dat het antwoord bevestigend moet luiden, lijdt geen twijfel, al is heel veel uit het leven van Collin de Plancy gehuld gebleven in geheimzinnigheid. Lang heeft hij zich bijvoorbeeld uitgegeven voor een neef van de revolutionair Danton. Pas in het tweede supplement van de Grand dictionnaire universel du XIXe siècle van Larousse (1888) staat, overigens zonder bronvermelding, dat de bloedverwantschap een fabeltje is en dat de auteur gewoon heet naar het plaatsje waar hij geboren werd: Plancy.
Vanaf 1812 woont De Plancy in Parijs, waar hij in boekhandels en bij uitgevers werkt. Hij schrijft dan al en richt zelf een uitgeverij op, maar de bibliografische berichten laten, wat volgorde, jaartallen en edities betreft, veel te wensen over. Waarom hij tijdens de juli-revolutie (1830) naar België uitweek, is mij niet bekend. Hij zette daar echter zijn noeste arbeid als schrijver/uitgever voort, en hij bezocht ook Nederland alvorens in 1837 naar Frankrijk terug te keren. De Dictionnaire universel des contemporains van Vapereau (1858) meldt slechts globaal, maar wel kenmerkend voor deze periode (1812-1837), dat De Plancy werken schreef waarvan de titels 'de antiklerikale en voltairiaanse geest weergeven'. De reeds genoemde titels vallen daaronder, maar ook de Dictionnaire féodal, de Biographie pittoresque des jésuites, een verhandeling over het Droit du seigneur, en een Dictionnaire de la folie et de la raison.
 
Van De Plancy's werk zijn de Dictionnaire des reliques en de Dictionnaire infernal het bekendst gebleven. Ik bezit alleen de laatste, maar hoop te gelegener tijd nog eens terug te [22] komen op het reliekenboek, dat zeker zo interessant is, maar dat ik tot nu toe alleen in leeszalen kon raadplegen, zodat ik het nooit helemaal gelezen heb.
 
De Plancy was berucht. De negentiende-eeuwse Engelse bibliograaf H. Spencer Ashbee, gespecialiseerd in obscene en controversiële antipaapse literatuur, noemt acht van De Plancy's werken in voetnoten of bij de aanbevolen literatuur. Fernand Drujon (zie noot 4) meldt dat de Dictionnaire féodal in 1822 op last van de Franse overheid uit de handel werd genomen en vernietigd, op grond van 'outrage à la morale publique et aux bonnes moeurs'. Op 10 september 1827 werd Collin de Plancy per decreet van de Roomse Congregatie van de Index op de Index van verboden boeken gezet, tegelijk met onder anderen David Hume. Niet zomaar enige onwelgevallige werken, maar meteen het hoogst bereikbare: 'Opera omnia'.
 
Misschien heeft dat toch indruk op hem gemaakt, want nadat nog een tweetal briefschrijvers in de Intermédiaire heeft bijgedragen tot de bibliografie, volgt in 1907 ten slotte een opmerkelijk bericht.5 De afzender, Octave Beuve, kent een necrologie van De Plancy, verschenen in diens sterfjaar, 1881.6 De auteur van de necrologie nam daarin ook een brief op van De Plancy zelf, waarmee de ruwe feiten van de biografische woordenboeken met details gestaafd worden, en die de moeite waard is om vrijwel geheel geciteerd te worden, met de kanttekening dat het me niet duidelijk is geworden waarom De Plancy circa 1840 blijkbaar weer in Nederland is geweest:
 
In 1841 verbleef ik nog in Den Haag, terwijl ik toen al acht jaar lang probeerde het geloof van mijn vroege jeugd terug te vinden, een geloof dat ik, in 1815, verloren had door het lezen van slechte kranten en boeken; vanaf 1833 had ik niets meer geschreven dat de godsdienst ten goede kwam, en ik wenste vurig opnieuw de paden te betreden van de godsdienstige praktijk welke ik verlaten had; welnu, op 30 mei van datzelfde jaar 1841, terwijl ik het tweede vers las van de psalm Veni creator spiritus, mentes tuorum visita, keerde het geloof waarom ik God vroeg plotseling in mij terug. Dezelfde dag ging ik op zoek naar een biechtvader die de macht had om een biechteling wiens werken op de Index waren gezet, te absolveren van het voorbehoud van de Kerk. Men noemde mij pater De Hasque, de overste van de jezuïeten in Nederland. Ik ging dus naar Culemborg, waar pater De Hasque mij de algemene biecht afnam. Nadat ik mijn zonden opgebiecht had, legde hij mij als boetedoening op dat ik, al naar gelang mijn vermogen, alle exemplaren moest terugkopen van de slechte werken die ik samengesteld had, en dat ik ze, zodra ik ze ergens tegenkwam, moest verbranden, en dat ik ze vervolgens moest herschrijven in katholieke geest. Bovendien verplichtte ik mij om me de rest van mijn leven te wijden aan de verbreiding van goede lectuur, om zodoende het kwaad dat ik door mijn slechte werken had aangericht, te herstellen.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
En dat deed hij. In 1846 richtte De Plancy de Société de Saint-Victor op, een drukkerij annex uitgeverij 'pour la propagation de bons livres'. Vanaf dat moment verschenen de boeken met stichtende legenden, slechts afgewisseld door heiligenlevens, in grote oplagen. In tien jaar tijd drukte hij meer dan 1,5 miljoen boeken.
 
De Dictionnaire Infernal die ik bezit, is de uitgave in één deel uit 1844. Waarschijnlijk is dit het enige werk waarmee De Plancy, wat het herschrijven in 'katholieke geest' betreft, zijn gelofte gestand heeft gedaan. Maar dan ook meteen goed. Deze (derde) editie (zie noot 4) draagt het imprimatur van de aartsbisschop van Parijs, terwijl De Plancy in het voorwoord nogmaals een hele garderobe boetekleden aantrekt. 'De auteur van dit boek', schrijft hij, 'is, met de twee eerste edities die hij verzorgd heeft, zelf ook op een verwerpelijke wijze ten prooi gevallen aan de dwalingen die hij hierbij veroordeelt.
 
Weggerukt uit de boezem van de Kerk, enig centrum van de waarheid, is hij verdwaald op de paden van een leugenachtige filosofie, en heeft hij zijn geschriften bezaaid met misvattingen die hij verafschuwt en afkeurt. Teruggekeerd in de Kerk van Rome door de goedheid van God die hij niet waardig was, heeft hij sindsdien kunnen vaststellen dat alleen de Kerk de middelen heeft waarmee de bijgelovige dwalingen en de absurde kronkels van de verbeelding bestreden kunnen worden, zoals de Kerk die altijd bestreden heeft.'
 
Als de Kerk, zegt De Plancy, in het verleden wel eens tovenaars, heksen en andere helse handlangers verbrand heeft, dan waren dat 'bandieten die door de toenmalige wetten toch wel gestraft zouden zijn'. Als de Bartholomeusnacht een bloedbad was, dan toch een bloedbad waarvan 'de geschiedenis nog niet ten volle geschreven is'. En de geschiedenis van de inquisitie berust 'op de meest perfide en de meest valse gegevens'.
 
Ten slotte rekent de bekeerling af met zijn helden van weleer. Hij minacht Rousseau, die bang was voor het getal 13; met Bayle, die bang was voor de vrijdag; Volney, die [23] dromen probeerde uit te leggen; Helvetius, die waarzegde met kaarten; Hobbes, die in cijfers voorspellingen zocht; en Voltaire, die bang was voor voortekenen. Rousseau, Bayle, Volney, Helvetius, Hobbes, en Voltaire. Is het toeval dat De Plancy auteurs noemt die allen op de Index staan?
 
De Dictionnaire infernal is een warboel, maar een boeiende warboel, want De Plancy wist veel. De lezer zal echter zelf orde moeten scheppen in de materie. De kruisverwijzingen zijn niet-systematisch en onvolledig, en overzichtsartikelen blinken nooit uit in orde of volledigheid. Het lemma 'Sorciers' bijvoorbeeld is als volgt opgebouwd.

- Definitie van het woord: 'Mensen die met behulp van helse krachten bovennatuurlijke werken kunnen verrichten ten gevolge van een pact met de duivel.'
- De katholieke geest komt als volgt tot uiting: 'Zij waren in het algemeen niets meer dan oplichters, charlatans, schelmen, maniakken, gekken, hypochonders, of nietsnutten die, bij gebrek aan vermogens om door eigen verdiensten enig aanzien te verwerven, wilden opvallen door de dwalingen waartoe zij inspireerden.'
- Een citaat uit een bron waarin de 15 misdaden van heksen gecatalogiseerd zijn (dit is het enige systematische overzicht in het lemma).
- Zeven kolommen met enige cases. De Plancy geeft daarbij altijd gebeurtenissen weer die vrij willekeurig gekozen zijn of die hem toevallig bekend lijken te zijn. Naar volledigheid binnen het lemma wordt nooit gestreefd, wel naar details binnen de opgenomen verhalen.
 - Kruisverwijzing als volgt: 'Zie Sicidites, Agrippa, Faust, en een menigte kleinere artikelen over diverse tovenaars.'
Een van die 'kleinere artikelen', die je dus niet via de verwijzing maar bij toeval vindt, is bijvoorbeeld 'Pinet', de tovenaar uit een (niet genoemd) werk van Pico della Mirandola, 'die [de tovenaar dus] dertig jaar lang "omgang" had met de duivel Fiorina.' Een noot bij 'Fiorina' verwijst naar Pierre le Loyers 'Histoire des spectres ou apparitions des esprits boek iii, pagina 215'. Wie Fiorina opzoekt wordt verwezen naar 'Florine' waar hetzelfde staat, en niet staat, als onder Pinet. Het lemma 'Pico della Mirandola' helpt ons niet bij het vinden van het bedoelde boek over Pinet en Florine, maar geeft wel een korte karakteristiek van de auteur, en noemt een werk dat zeer zeldzaam is: 'en dat is de enige verdienste van dit boek'.
 

De temptatie van Antonius abt; 1445
Zo bieden de meeste van De Plancy's grotere lemmata een afwisseling van aardigheden waar je misschien iets mee kunt doen als je er toevallig naar op zoek bent, onvolledigheid, en plotselinge details die tot op de pagina nauwkeurig vermeld worden. De zelfcorrectie in de roomse geest is in veel lemmata duidelijk aanwezig, maar voor zover ik dat kon nagaan heb ik geen verdraaiing van feiten aangetroffen. Het lemma 'Loudun' bijvoorbeeld luidt in zijn geheel: 'Zie voor de bezetenen van Loudun "Grandier". Het verhaal over de duivels van Loudun is het werk van een zeer partijdige calvinist.' Het lemma 'Grandier' beschrijft vervolgens de merkwaardige gebeurtenissen in Loudun aan de hand van katholieke bronnen. Opzoeken in dit boek is dus geluk hebben of pech. Veel [24] aardiger is het om het boek in zijn 
geheel te lezen, waarbij de dubbelhartigheid ten aanzien van de materie een voortdurende bron van verwondering en amusement zal zijn.Als een koorddanser beweegt de bekeerde De Plancy zich over de dunne scheidslijn tussen het bij- en het ware geloof. Hel en duivel zijn in de katholieke opvatting immers waardevaste elementen, noodzakelijke tegenhangers van Hemel en God, en het onderscheid tussen goed en kwaad is in dezen vooral bepaald door de relatie van de betrokken mens tot het kwaad. Wie bang is voor de duivel en diens listige manifestaties is een goed mens, wie vriendschap met hem sluit is slecht. Zijn bestaan, zijn boze vermogens, zijn activiteiten als verleider, scheurmaker, zielenrover, bedgenoot met geschubd geslachtsdeel en ijskoud zaad, dat alles staat niet ter discussie, dat alles is, ook in het katholieke denken, 'werkelijk'. De Plancy's verzameling laat zich daardoor vooral lezen als een verslag van die dubbelhartigheid, van haat en liefde, van de grenzen aan geloven, van twijfel.
 
Wie het echt als naslagwerk wil hanteren, zal vooraan moeten beginnen en een eigen register maken. Ik heb dat niet fanatiek gedaan. Ik las het boek, toch 582 dichtbedrukte pagina's, op zoek naar gegevens over enige onderwerpen waarop ik al wat langer studeer: de houding van christenen ten opzichte van boeken, teksten en woorden; scatologie; bijbelinterpretatie; en bizarre receptuur. De vondsten waren niet overweldigend in kwantiteit, maar waar ik iets vond, waren de aangeboorde bronnen en de gekozen citaten of gegevens vrijwel altijd curieus. Als voorbeeld mag het complete lemma 'Mogol' gelden: 'Delancre zegt dat een keizerlijke mogul sommige ziekten genas met het water waarin hij zijn voeten waste.' Ik geef toe: als je er meer van wilt weten is er werk aan de winkel.
 
Nog één voorbeeld, het lemma 'Augustin'. De heilige Augustinus zag, terwijl hij mediteerde, een duivel met een enorm boek op de schouder voorbijkomen. 'Wat staat daar nou zoal in,' vroeg de kerkvader. 'Dit is het register van alle zonden van alle mensen,' antwoordde de duivel. Augustinus was uiteraard benieuwd wat er over hem instond. Veel was het niet, alleen dat hij een keer vergeten was het avondgebed te zeggen. Dat deed Augustinus alsnog, en de desbetreffende zonde verdween als sneeuw voor de zon uit het Register. 'Ach, u hebt me te pakken genomen,' zei de duivel. 'En terwijl hij het zei, verdween hij, ontevreden.'
 
Die duivel was, mogen we aannemen, de bibliothecaris zelf. Dit alles mag zeker niet tot de conclusie leiden dat De Plancy's dictionaire onhandelbaar is. De Plancy had een ordeprobleem, maar wie daar de eigen inzet tegenover stelt, zal uiteindelijk over een register van naar schatting 15.000 lemmata beschikken. Dat is, binnen dit vakgebied, niet alleen volumineus maar zal in dit geval ook kwalitatief zeer hoog zijn. Zelf bracht hij geen andere dan alfabetische ordening aan in de benamingen van de schare duivels die het leven sinds jaar en dag onveilig maken, maar ze staan er wel allemaal in. Ook alle vormen van waarzeggerij - lemmata die op '-mancie' eindigen - variërend van 'Bibliomancie' tot het lezen van de toekomst in ingewanden. Ook de 'formules' - spreuken ter bezwering van het kwaad - zijn ruim vertegenwoordigd, en de betover-het-zelver vindt er de nodige recepten om maagdelijk perkament te vervaardigen waarop die teksten geschreven moeten worden.
 
De satanische combinatie van een kleine trefkans met de grote waarschijnlijkheid dat het gezochte wel degelijk ergens in het boek staat, lijkt me geheel in overeenstemming met de idee van een bibliotheek en een naslagwerk in de Hel.
 
Voor De Plancy zelf hebben de bekering en de literaire penitentie niet veel uitgehaald. In 1948 verscheen de meest recente Index, en daar staat hij nog steeds op. 'Opera omnia'.

NOTEN
Nicoline van der Sijs en Jaap Engelsman zijn mij met enige aanvullende informatie voor dit artikel behulpzaam geweest.

1. In de bundel Spijbelen (Amsterdam, 1977 (herdruk)). [terug]
2. De Grand dictionnaire universel du XIXe siècle (Larousse, 2de supplement) geeft 1887, wat foutief is. [terug]
3. 1906 I, kol. 729; de Intermédiaire is de Franse variant op de Nederlandse Navorscher, en het Engelse Notes and Queries. [terug]
4. De geraadpleegde dictionaires geven in lang niet alle gevallen de jaartallen van verschijning van de titels. Wat ik heb kunnen vinden over de drukgeschiedenissen van De Plancy's dictionnaires is het volgende.
* Dictionnaire infernal.
Vapereau, Dictionnaire universel des contemporains (1858): tussen 1840 en 1857 meerdere edities in roomse geest.
Mijn exemplaar is eendelig, 1844, Parijs en Lyon, en wordt aangekondigd als de derde editie 'entièrement refondue, augmentée de 250 nouveaux articles'; 582 pagina's, tweekoloms tekst, met een voorwoord van De Plancy over zijn bekering en een approbation van de aartsbisschop van Parijs. De titel begint hier als volgt: Dictionnaire infernal ou Répertoire universel des êtres, des personnages, des livres...
H. Spencer Ashbee noemt in Index librorum prohibitorum (1877) een [25] tweedelige uitgave (2de editie) uit 1825, Parijs, met platen, onder de titel Dictionnaire infernal, ou Bibliothèque Universelle sur les êtres, les personnages, les livres...
Larousse, Grand dictionnaire universel du XIXe siècle, geeft als eerste editie een tweedelige uitgave in 1818, getiteld Dictionnaire infernal ou recherches et anecdotes sur les démons, les esprits, les fantômes, les spectres, les revenants, etc.
Een lezer van het Intermédiaire (1906 I, kol. 930) noemt nog een vierdelige uitgave.
* Dictionnaire féodal.
 Parijs, 1820, 2 delen, in 8o. Deze uitgave beweert de 2de editie te zijn, maar volgens Drujon (Catalogue des ouvrages, écrits et dessins de toute nature, poursuivis, supprimés ou condamnés; 1879) is dit de eerste editie en werd het boek nooit herdrukt. Larousse geeft echter een tweedelige editie uit 1819.
* Dictionnaire de la folie et de la raison.
Larousse: 1820, 2 delen. Ashbee (Centuria librorum absconditorum, 1879): idem.
* Dictionnaire des reliques.
Eigenlijk: Dictionnaire critique des reliques et des images religieuses, 1821-1822, 3 delen, in 8o, Parijs. Dit is ook de uitgave die H. Spencer Ashbee noemt in zijn Centuria. [terug]
5. 1907 II kol. 34. [terug]
6. In de Revue de Champagne et de Brie, deel X, p. 53 e.v., door Emile Socard. [terug]