INHOUD BOEK- BESPREKINGEN

INHOUD ED SCHILDERS

HOME


PRINT PAGINA

Dit artikel is eerder verschenen in de Volkskrant van 1 mei 2004

 

 

 

 

Ed Schilders

De grote brand van Londen - Een Nederlandse terreuraanslag?

De brand begint kort na middernacht van zaterdag 1 september 1666 in een kleine bakkerij in Pudding Lane. Vier dagen later ligt het overgrote deel van oud-Londen op de noordelijke oever van de Thames in as. Binnen de wallen van de oude stad blijft alleen de noord-oostelijke hoek gespaard. Daar wordt de vuurzee bedwongen, juist voordat het de Tower bereikt; tot opluchting van de goudsmeden, die er al hun edelmetaal in veiligheid hebben gebracht. De drukkers en de papier- en boekhandelaren zijn minder gelukkig. Die hadden hun voorraden ondergebracht in de crypte van St. Paul’s kathedraal. Als de papiermassa vlam vat, lijkt het alsof de kathedraal explodeert. Door de sterke wind uit zee breidt het vuur zich aan de westkant van de stad het verst uit, over de stadswallen, over de River Fleet, tot aan het begin van Fleet Street. In totaal raken tachtigduizend mensen dakloos. In vierhonderd straten zijn meer dan dertienduizend huizen en 

zesentachtig kerken verwoest. Als op woensdagavond de wind gaat liggen en het vuur onder controle is, bestaat het oude hart van Londen niet meer.

Houten huizen, smalle straatjes, een felle wind uit zee, en wat Adrian Tinniswood samenvat tot ‘een rampzalig gebrek aan leiderschap’: het mocht veel maar zeker niet alles verklaren. Wat begon als een binnenbrand in het bakkerijtje in Pudding Lane had in vier dagen tijd dimensies aangenomen die om andere verklaringen vroegen dan een ongelukkige samenloop van omstandigheden. En dus werd de ramp, geheel in overeenstemming met de tijdgeest, door velen geduid als de straf van God. Hij was zelfs voorspeld, want 1666 was immers het jaar dat in het getal van het beest (666) stond. De gekende astroloog William Lilly bijvoorbeeld, had al in 1651 enige cryptische emblemata gepubliceerd, waarvan er één een brandende stad aan de oever van een rivier liet zien. De ‘Grote brand van Londen’ was echter nog maar enkele uren oud, toen God, de duivel, en de waarzeggers concurrentie kregen. Van de Nederlanders.

In vertaling rijmt het beter dan in het originele Engels:

Het is nog onbekend

vanwaar de rampspoed kwam

Uit Frankrijk, Rome, of de Hel,

of toch uit Amsterdam.

Een anonieme dichter schreef die verzen een jaar na de brand, en vergat het bakkerijtje in Pudding Lane. Menselijk falen was veel te klein voor zoiets omvangrijks als de Grote brand. Hier moesten sterkere of zelfs hogere machten in het spel zijn. Om de aanwezigheid van Amsterdam in het rijtje van mogelijke aanstichters te begrijpen, neemt Adrian Tinniswood de lezer mee naar wat in de Nederlandse geschiedenisboeken staat als ‘De Tweede Engelse oorlog’ (1665-1667). Die oorlog was vooral een zee-oorlog met koloniale belangen als inzet, en in de zomer van 1666 wisselden de kansen. In juni had Michiel de Ruyter de Engelsen een gevoelige nederlaag toegebracht in wat bekend staat als de Vierdaagse zeeslag, maar op 25 juli verloor hij twintig schepen en vierduizend manschappen. Een voor de Republiek nog gevoeligere nederlaag, of liever belediging, kwam in augustus toen een van de Engelse admiraals, Robert Holmes, met een eskader van negen oorlogsschepen naar Vlieland en Terschelling zeilde. Daar lagen 150 koopvaardijschepen voor anker, zo goed als onbewaakt. Holmes stak ze in brand, en liet zijn manschappen en passant West-Terschelling plunderen. Ook daar werd gebrandschat, en ook daar stond een straffe wind. Tinniswood houdt het aantal verwoeste huizen op duizend; andere bronnen spreken van vierhonderd, nog meer dan genoeg om ook hier van een Grote Brand te spreken. De oorlog met Holland leek gewonnen, dacht iedereen in Londen. Behalve Holmes. Die verwedde vijf goudstukken dat De Ruyter bloed zou willen zien.

Zo is de Grote brand van Londen verbonden met de Grote brand van Terschelling. Feitelijk en historisch uiteraard wat losjes, maar By Permission of Heaven is juist zo’n bijzonder boek geworden doordat Adrian Tinniswood zijn onderwerp voortdurend benadert vanuit minder voor de hand liggende invalshoeken. Behalve het voor ons interessante kader van de Tweede Engelse oorlog, heeft Tinniswood ook voortdurend aandacht voor het bijgeloof en het ware geloof, de waarzeggers en de geloofsvervolging; voor de economische gevolgen voor de gilden en de kleine middenstanders; voor politieke reputaties die in vlammen opgaan (de Lord Mayor, die moe is en naar huis gaat); en de kleine poëzie van de straat in de vorm van ballades en vlugschriften. De in dit verband altijd graag geciteerde dagboekschrijver Samuel Pepys wordt meer dan eens fijntjes op zijn nummer gezet, bijvoorbeeld als zijn grootste zorg het behoud van zijn wijnkelder blijkt te zijn. Zo brengt Tinniswood de brand bij de lezer als een modern journalist: veel klein leed en anekdotiek. Het hoofdstuk waarin hij contemporaine bronnen volgt naar de ‘vluchtelingenkampen’ buiten de stadsgrenzen is misschien niet het meest spectaculaire, maar leest wel als een ooggetuigenverslag dat tegenwoordig bij geen enkele humanitaire ramp ontbreekt. Londen en Terschelling waren misschien niet feitelijk met elkaar verbonden, maar daar dachten de Londenaren tijdens de brand, en nog lang daarna, anders over. Geruchten hebben een eigen logica. In de nacht van 1 september lag de Engelse oorlogsvloot met honderdvijftig schepen op de Noordzee. De Ruyter werd immers verwacht. En was het niet erg toevallig dat Londen getroffen werd door hetzelfde lot als West-Terschelling?

Het verband werd al gelegd toen Pudding Lane nog het enige brandende straatje van de stad was. De eerste arrestant was een Nederlandse bakker. Later volgden ook Fransen en Walen (Frankrijk had zich in de oorlog aan de zijde van de Republiek gevoegd). Buitenlanders, meestal herkenbaar aan hun kleding, werden op straat aangevallen en brachten het leven er soms alleen maar vanaf doordat ze omwille van hun eigen veiligheid gearresteerd werden. En geruchten kunnen groeien. Op dinsdag gaat de mare dat een leger van vijftigduizend buitenlanders, zeg maar politieke en religieuze ‘malcontenten’, vanuit de provincie naar Londen zou opmarcheren.

Deze verhaallijn vol van geruchten en misinformatie is de mooiste van Tinniswoods boek. Hij gebruikt het woord ‘massapsychologie’, en in de voorbeelden en verhalen vinden we zowel de onwaarschijnlijke eenvoud daarvan, als de uiterst complexe mengeling van angst, schuldgevoel, latente vreemdelingenhaat, en verdachte religieuze sentimenten. Vergelijkingen met hedendaagse terreuraanslagen zijn gemakkelijk te trekken, en soms van een verbluffende herkenbaarheid. Tinniswood noemt het ‘de cultuur van de schuldvraag’.

En het mooiste is misschien wel dat het zo ook inderdaad had kunnen gebeuren. Raadspensionaris Johan de Witt kreeg na de Brand van Terschelling een aanbod vanuit Middelburg, waar zich aanhangers van de religieuze sekte van de Labadisten gevestigd hadden. Of ze Londen in brand mochten steken. De Witt ging niet op hun aanbod in. Toen Londen brandde, wilde hij hen laten arresteren. Ze konden niet gevonden worden. Even zal de lezer in de verleiding komen te denken dat ze toch naar Londen zijn gegaan.

 

Ed Schilders

 

Adrian Tinniswood: By Permission of Heaven – The Story of the Great Fire of London.

Jonathan Cape: 330 pagina’s; POND 20,00

ISBN 0 224 06226 3