CUBRA
INHOUD BOEK- BESPREKINGEN
INHOUD ED SCHILDERS
HOME

PRINT PAGINA

Deze boekbe- spreking verscheen oorspronkelijk in de Volkskrant van 22-04-05

 

Ed Schilders

Vertelcultuur in Nederland

DE COLLECTIE VAN BOEKENOOGEN VERDER ONTSLOTEN

Theo Meder en Cor Hendriks: Vertelcultuur in Nederland - Volksverhalen uit de collectie Boekenoogen (ca. 1900)

Aksant

830 pagina’s

ISBN 90 5260 182 8

 

Op 28 maart 1892 verschijnt in het Nieuws van den Dag een oproep waarin G.J. Boekenoogen de lezers verzoekt hem te helpen met het verzamelen van volksvertellingen. Zelf heeft hij al een grote collectie aangelegd ‘uit mijne geboortestreek, de Zaanlanden’, en de tijd is gekomen de grenzen te verleggen ‘opdat over eenigen tijd een bijna volledige verzameling van Noord-Hollandsche kinderrijmen het licht kan zien.’ In de oproep legt Boekenoogen de nadruk op (kinder)rijmpjes in al hun variaties (scheld-, aftel-, nazeg-, leugenrijmen), maar hij is beslist niet eenkennig. Ook dierverzen, sintermaartensverzen, ‘liederen bij den rommelpot’, bezweringen, en weerspreuken zal hij graag ontvangen. ‘En eindelijk: wie deelt mij sprookjes en spookhistories mede?’ Kortom: als het mondeling werd overgeleverd, wilde Boekenoogen het vastleggen, want ‘over 25 jaar is wellicht veel verloren van wat nu nog bekend is.’

Gerrit Jacob Boekenoogen was toen 23 jaar oud en nog niet afgestudeerd. Hij woonde bij zijn ouders, en stond bij zijn broers en zusters bekend als ‘professor Schrijfgraag’. Als kind had hij al woorden verzameld die hij niet kende, en die aandrift tot het verzamelen en ordenen van taal is zijn leven blijven beheersen. In 1896 promoveert hij in Leiden met De Zaansche Volkstaal, en in datzelfde jaar treedt hij toe tot de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal waar hij zich tot aan zijn dood (1930) zal bezighouden met de delen 11 en 12, waarvoor hij 4500 kolommen druks zal schrijven. Hij deed dat overigens niet met dezelfde passie als die welke hij aan de dag legde voor de vertelcultuur. Zijn afnemende inzet leidde in 1929 bij een redactielid tot de verzuchting of het nu eindelijk niet eens tijd werd om Boekenoogen langs de psychiater te sturen. Theo Meder en Cor Hendriks typeren hem in hun inleiding bij Vertelcultuur in Nederland als ‘een introverte, gereserveerde, vrijgezelle wetenschapper met een sobere levensstijl’. In zijn woning lag het papier hoog opgestapeld. Soms ging hij zich te buiten aan een reis: naar Friesland.

De oproep werd in de loop der jaren in tientallen kranten, verspreid over het hele land, herhaald, en was succesvol. Het grootste deel van Boekenoogens verzameling wordt beheerd door het Meertens Instituut: 9.000 kinderrijmen en -liedjes, 1.000 volksverhalen, en de correspondentie hierover. Van ‘Hik, spik, sprouw, ik geef de hik aan jou’, tot vrouwtje Piggelmee, de wolf en de zeven geitjes, en oervormen van Belle en het beest. Het werd een mooie verzameling met bijzondere hoogtepunten, zoals de stem van een Groningse Ali Baba, te horen in een regionale variant op ‘Sesam, open u!’: ‘Halleluja, vlaig oop’n!’ Of het ‘stapelvers’ van het varken dat niet wil lopen, de stok die het varken niet wil slaan, het vuur dat de stok niet wil branden, het water dat het vuur niet wil blussen… Boekenoogen kreeg er drieëntwintig versies van toegestuurd, en nieuwe varianten worden ook tegenwoordig nog verteld.

Met Vertelcultuur in Nederland is opnieuw een substantieel deel van Boekenoogens nalatenschap ontsloten. Het belangrijkste onderdeel van de verzameling, de vertellingen die door de huisarts Cornelis Bakker aan Boekenoogen ter beschikking werden gesteld, werd al eerder door Meder uitgegeven in Vertelcultuur in Waterland (2001). Samen vormen de twee boeken een enorm corpus van vertellingen uit de volksmond. De afzondering van Bakkers bijdragen wordt niet alleen gerechtvaardigd door het volume van diens verzameling, er is ook een groot contrast tussen de twee verzamelaars. Huisarts Bakker zat in Waterland bij nacht en ontij in roeiboten, op de waterwegen naar patiënten. Hij liet de roeiers vertellen over spoken, en als de kraamvrouw enig respijt nodig had, wilde de zenuwachtige kraamheer nog wel eens een sprookje vertellen; of een goeie mop bij een stevige borrel tappen. Aan Boekenoogen was zulk veldwerk nauwelijks besteed. Bakker had vertellers, Boekenoogen had correspondenten. Uiteindelijk ging Bakker zich storen aan Boekenoogens nalatigheid, en aan het gebrek aan credits als Boekenoogen over Bakkers Waterlandse verhalen publiceerde in het tijdschrift Volkskunde. Misschien hadden ze samen zoiets kunnen worden als de Nederlandse gebroeders Grimm, ware het niet dat Boekenoogen die rol voor zichzelf in gedachten had. Vertelcultuur in Nederland bevat naast de inzendingen van de correspondenten ook de door Boekenoogen gestileerde, lees herschreven, versies (precies zoals de Grimms dat hadden gedaan), zoals hij die in Volkskunde gepubliceerd heeft. De introverte en gereserveerde professor Schrijfgraag, was een Grimm in het diepst van zijn gedachten, maar zijn veelvuldig in kranten en tijdschriften aangekondigde ‘grote werken’, het kinderrijmenboek en de Nederlandse variant op de ‘Sprookjes’ van Grimm, zijn nooit verschenen.

Ook een mevrouw Schrijfgraag is er nooit gekomen. Op zichzelf is dat niet zo bijzonder, ware het niet dat het Meertens Instituut ook de meer dan 4.000 prenten beheert, die de vrijgezel Boekenoogen verzameld heeft. Kinderprenten. Ze zijn gearchiveerd volgens de indeling die hij er zelf in zijn prentenkabinet aan gegeven heeft. Van doop, wieg, luiers omdoen, zogen, leren lopen, via kinderarbeid tot de dood. In Vertelcultuur in Nederland is daarvan slechts een glimp te zien. Het lijkt me dat er een prachtig boek van te maken is, van dit, Boekenoogens, papieren nageslacht.