INHOUD BOEKEN OP ZONDAG

INHOUD ED SCHILDERS

HOME


PRINT PAGINA
 

God

De Franse historicus Michelet heeft zich eens in een voetnoot zeer laatdunkend uitgelaten over Shakespeare. Hij schreef: "Ik kan me niet herinneren dat ik het woord 'God' in Shakespeare ben tegengekomen." Dat had Michelet niet moeten zeggen. Als het over God of Shakespeare gaat hebben de Engelsen alles onderzocht.

Het moet voor C.C. Bombaugh, de enigszins vergeten verzamelaar van literaire oddities, een kleine moeite zijn geweest om Michelet te weerleggen. Hij sloeg er de Concordance to Shakspeare van mevrouw Cowden Clarke op na en telde onder de G van God meer dan duizend plaatsen waar Shakespeare de naam God gebruikt. Je kunt een slecht geheugen hebben, maar niet duizend keer.

Bombaughs werk is moeilijk te vinden, en ik ben voorlopig al zeer tevreden met Oddities and curiosities of words and literature (1961) ook al is dat slechts een gedeeltelijke herdruk van Gleanings for the curious from the harvest fields of literature, dat uit 1874 dateert. In de negentiende eeuw was het verzamelen

van wat Bombaugh the freaks and follies of literature noemde zeer populair. Al in 1845 verscheen Ludovic Lalanne’s Curiosités littéraires (anagrammen,

lipogrammen, echoverzen, bouts-rimés, etc.), terwijl in Nederland R.C. Meijer de twee kleine maar aardige deeltjes Letterkundige kunststukjes publiceerde in zijn

reeks Curiositeiten van allerlei aard (1874 en 1875). Lalanne en Bombaugh hadden met elkaar gemeen dat ze behalve vormen ook genres onderkenden. Beiden verheffen "Godsdienst" tot literair-experimenteel genre, en daarbij blijft Bombaugh op het uiterlijk letten: de vorm, terwijl Lalanne verder gaat en de zelfkant van de

ideeën insluit.

Een cento is een lappendeken en in de poëzie staat de naam voor een gedicht dat is opgebouwd uit fragmenten of regels uit het werk van een of meerdere dichters. Een standaardwerk over deze soort hergebruik is Octave Delepierre’s Revue analytique des ouvrages écrits en centons (Londen, 1874). Daarin wordt ook

aandacht besteed aan de centos die Lalanne aanhaalt en die typerend zijn voor de ongelimiteerde speculaties die het schrijven over God en de bijbel lange tijd gekenmerkt hebben. Want God is een lappendeken. Uit het werk van Vergilius stelde Proba Falconia al in de vierde eeuw een Geschiedenis van het oude en nieuwe testament samen, terwijl Oelia Eudoxia honderd jaar later Homerus nauwkeurig las en de regels net zo lang rangeerde tot ze een biografie van Jezus gevonden had. In die eeuwen circuleerden ook voor het eerst brieven die met de hand geschreven zouden zijn door Jezus, Maria Magdalena, en Judas. Waren dat de producten van gewiekste oplichters, de meeste pennenvruchten die Lalanne signaleert dateren uit de hoogtijdagen van de roomse en joodse casuïsten. Ze golden misschien niet als theologie maar dan toch als staaltjes van zeer serieus denkwerk. Zo weten we dat de schepping van de wereld werd afgerond op 6 september om vier uur in de namiddag.

Dat Adam twee uur na zijn creatie kon lopen, twee boeken schreef, en dat hij "een soort neus net als die van het gezicht" had, waar wij, althans de mannen, "beestachtige delen" hebben (Antoinette Bourignon, visionaire, Vie continuéé de mademoiselle Bourignon, circa 1680). Lalanne heeft nog bronnen waaruit mag blijken dat Jezus niet echt knap was "omdat hij in alles op de mensen moest lijken". Bombaugh geeft echter een lang citaat uit een Romeins opsporingsbevel waarin Jezus "een man van uitzonderlijke schoonheid" genoemd wordt. Het meest curieuze stuk is echter de complete tekst van het doodvonnis dat Pontius Pilatus uitsprak, teruggevonden bij opgravingen in 1810 in de nabijheid van Napels.

Toen Bombaugh schreef, waren dergelijke signalementen en doodvonnissen minder ernstige literaire vergrijpen dan een laatdunkende uitlating in een voetnoot over Shakespeare. Tenslotte komt God bij Shakespeare duizendmaal en in de Bijbel slechts achthonderd keer met name voor.