INHOUD BOEKEN OP ZONDAG

INHOUD ED SCHILDERS

HOME


PRINT PAGINA
 

Ed Schilders

Karre-karre-karre-kiet-kiet-orre-djuu-djuu-djuu

De schittering van de onvolmaaktheid


Tekeningen: Johan Breuker

]

Een mens moet voorzichtig zijn met zijn verzuchtingen. Soms gebeurt het namelijk dat iemand die verzuchting ter harte neemt en zich tot taak stelt de moedeloosheid die eruit spreekt teniet te doen. Hoewel het niet als zodanig in de Bijbel genoemd wordt, is dit een goed werk, niet ongelijk het kleden van naakten en het laven van dorstigen.

Op 4 april 1997 schreef ik in de Volkskrant een column over vogelgeluiden. Kort daarvoor was namelijk de CD Tjielp tjielp verschenen waarop Tom America een aantal gedichten van Jan Hanlo muzikaal vertolkt. Daaronder ook het gedicht ‘De Mus’, dat slechts bestaat uit één woord dat steeds herhaald wordt: tjielp.

Tjielpen mussen? Ik sloeg er indertijd het Groene Boekje op na, en stelde vast dat het bij wet geregeld is dat Nederlandse mussen ‘tjilpen’. In een andere natuurgids werd echter weer ‘tsielp’ gebruikt. Ik herinnerde me ook dat Willem Elsschot het op ‘tsjip’ houdt, wat mogelijk dus een mus met een Antwerpse tongval is, en las dat Franse mussen ‘tui tui’ roepen (in vertaling: toewie toewie).

Op dat punt van mijn column aangekomen, slaakte ik mijn verzuchting: ‘Waarom is er geen toonaangevend vogelwoordenboek dat de stadsmens grondig informeert (…) Ik zou het kopen, ook al omdat het duizenden prachtige woorden zou bevatten.’

Dat was zeven jaar geleden; gisteren mocht ik het ontvangen: Vogelslag – een fonetisch vocabularium van lied, roep en zang van vogels, bezorgd door Jos Swiers met illustraties van Johan Breuker. Het verscheen zeer luxe uitgevoerd bij de bibliofiele uitgeverij De Althaea Pers (Den Haag) in een oplage van slechts vijfentwintig exemplaren. Het komt niet in de handel, en om alle bibliomanen van Nederland (minus 24) nog jaloerser te maken: ik mocht nummer 1 in ontvangst nemen. ‘Want het was jouw idee’, schrijft Jos Swiers me. Het was inderdaad mijn verzuchting.

Wat heb ik Swiers daarmee aangedaan? En Johan Breuker, en boekkunstenaar Ton Leemans? In het colofon lees ik: ‘Het idee van Ed Schilders te Tilburg was aardig, de realisatie een ware ramp.’ In de tussenliggende jaren ontving ik met enige regelmaat berichten van Swiers, waarin hij zinspeelde op de moeizame voortgang van het project. Op details ging hij dan niet in, en altijd bleef het optimisme de boventoon voeren: het zou er komen, en het zou fantastisch worden. Fluitend.

Het ís er gekomen, en fantastisch ís het geworden.

Van aalscholver tot zwartkop-tuinfluiter. En nog mooier: van aak (de roep van de dougall’s stern) tot zwieieie (geluid van de groenling). Daartussen meer dan duizend vogelgeluiden.

Swiers leidt dit vocabularium in met een beschouwing, waarin hij vaststelt dat de fonetische weergave van vogelgeluiden geen enkele zin heeft als het gaat om determinatie van de vogelsoort. Niettemin doen alle vogelgidsen verwoede pogingen de roep en de zang herkenbaar te maken door de klank in letters te vatten. Alleen directe observatie leidt tot genoeg ervaring om vogels te herkennen aan hoe ze gebekt zijn.

Wat uiteraard meteen een nieuwe vraag oproept. Als zulke fonetische notaties in vogelgidsen geen zin hebben, wat is dan de zin van dit vocabularium waarin al die notaties verzameld zijn? Waarom ben ik zo verheugd dat mijn verzuchting beantwoord is?

Wat mij betreft ligt het antwoord in de schoonheid van de woorden die hier verzameld zijn. Hun verzameling en ordening heeft bovendien geleid tot de illusie van een heus systeem. Dat er woorden zijn die in de praktijk niet werken of redelijk overbodig zijn, wil immers niet zeggen dat ze geen andere kwaliteiten bezitten. Wat is, zou je je evengoed kunnen afvragen, het nut van de glimlach van de Gioconda? Dit vocabularium van A tot Z is een bewijs van de hardnekkigheid waarmee de mens zijn wereld onder woorden moet brengen. Adam mocht de dieren namen geven, zijn nakomelingen moeten en zullen de taal ervan doorgronden. Het is onaanvaardbaar dat wij iets niet onder woorden kunnen brengen.

Hier is dus het woordenboek van een taal die wij weliswaar kunnen horen, proberen te schrijven, maar nooit zullen kunnen spreken (een enkele paardenfluisteraar en Franciscus van Assisië uitgezonderd). En dat levert een fabuleuze woordenschat op. Kijk maar:

Hi-hi-hi-hi-jèèèèh – een van de zangen van de rode wouw.

Krie-ju – krie-ju – waarschuwingskreet van de kluut tegen meeuwen.

Karre-karre-karre-kiet-kiet-orre-djuu-djuu-djuu – zang van de grote karekiet.

Snikkerikketik – alarmroep van het roodborstje.

Zieda-zieda-zieda-zieda-ziesu-pie – zang van het goudhaantje.

Siti-siti-si-tudi—tudi – lied van de zwarte mees.

(Bij het lezen van vogelgidsen waarin zulke fonetische weergaven voorkomen, verdient het de hoogste aanbeveling dat de lezer pogingen onderneemt ze hardop en melodieus uit te spreken. Zingen is voor gevorderden.)

Als het van nature onvolmaakt is, is het toch schitterend gecultiveerd: gehoord, verwoord, opgeschreven, en nu dus door Swiers tot één samenhangend systeem omgewerkt. En in het licht van deze schitterende onvolmaaktheid heeft Johan Breuker zijn tekeningen gemaakt. Vooral als je (net als ik) geen vogelkenner bent, werken de prenten al snel erg ontregelend. Bestaande vogels lijken karikaturen of cartoonesk, en niet-bestaande vogels doen hun intrede. Ja, de roepie-roepie; die is makkelijk. Maar welke leek zal met zekerheid zeggen of de blokfluiter werkelijkheid is of een door Breuker goedbevonden illusie? Bestaat de grote zaagbek? De beflijster? In alle gevallen tekent Breuker diezelfde onvolmaaktheid die aan woorden kleeft, zodat de tekeningen indirect ook laten zien waarom de woorden zo aangenaam en fraai zijn. Het zijn glimlach-tekeningen, en glimlach-woorden.

Wat een verzuchting al niet teweeg kan brengen. Ik zal voortaan beter uitkijken met verzuchten. Uiteraard hoef ik ook niet te veel medelijden te hebben met de makers en hun rampspoed tijdens de totstandkoming van het werk. En niet alleen omdat ik nu dit mooie boek bezit, maar ook omdat er eindelijk een dergelijk werk voltooid is. De mooiste naslagwerken worden zelden voltooid. Ik herinner me een passage uit de levensgeschiedenis van Giacomo Casanova waarin hij terloops meedeelt dat hij lange tijd een kritisch woordenboek van de kaas heeft bijgehouden. Hij is ermee gestopt; er waren te veel kaassoorten. Dom-dom-dom. En iemand zou ook eens het project moeten herpakken waaraan de dichter Hans Lodeizen in 1949 aan het werken was. Het woordenboek van de mierentaal. Hij had al zestien woorden.

Maar begrijp me goed: dat zijn geen verzuchtingen!

Bedien zelf het geluid:

1. ekster 

2. grasmus 

3. kuifmees

Alle drie tegelijk is een ochtend in de lente!