Brabantse
nachten
‘Mijnheer,
-- met waar genoegen herinner ik me dat ik u beloofd heb u te
schrijven vanuit een landstreek waarvan alle bewoners, zo denk ik
daar tenminste over, inboorlingen zijn – want zo moeilijk is het
voor een buitenlander deze streek aangenaam te vinden.’
Er
is in de loop der eeuwen veel lelijks over Brabant gezegd, van al
dat lelijks had het merendeel waarschijnlijk betrekking op
Tilburg, en dit kan er dus ook nog wel bij. De schrijver van de
hier aangehaalde woorden is mij, Tilburger, echter geenszins
onsympathiek.
Integendeel.
De hierboven aangehaalde briefschrijver was Charles de
Guiffardière. Er is nauwelijks méér over hem bekend dan wat hij
in 1763 en 1764 in twee brieven te melden had aan James Boswell,
de toen nog jonge man die onsterfelijk zou worden door zijn
biografie over Dr. Johnson, Life of Johnson. Boswell
verbleef in die jaren in Utrecht; De Guiffardière in… Tilburg.
Boswell studeerde in de Domstad, overigens zonder veel succes; De
Guiffardière was een Franse dominee, die om een of andere,
onopgehelderde reden Utrecht had moeten verlaten. Maar een
vermoeden heb ik wel. Hij schrijft immers aan Boswell dat hij zich
op het kasteel van Tilburg, als gast van de (protestante) hertog
Van Hogendorp van Hofwegen, voelde als Ovidius in ballingschap in
Pontus na het schrijven van de Ars Amatoria, de ‘Kunst
van de Liefde’. Ook Boswell ging door Utrecht op vrijersvoeten,
maar met net zoveel succes als in zijn studie. Zijn hele volwassen
leven lang is hij geteisterd door druipers, maar de Amerikaanse
patholoog-anatoom William Ober heeft in een weergaloos essay
aangetoond dat Boswell alleen in Utrecht vrij van geslachtsziekten
is geweest. Boswell is smoorverliefd op Belle van Zuylen, en
vanuit Tilburg geeft de Waalse dominee goede raad: ‘Vecht niet
tegen nutteloze scrupules, zoals het idee dat de eer van uw dame
haar kuisheid is. Voor alles: niet verlegen zijn!’ Gevolg:
Boswell kwaad, zeg maar op zijn pik getrapt. Wat die Fransman wel
niet denkt! Waarop De Guiffardière de Engelsman streng
toespreekt: ‘Schrijf me nog eens van die ontroerende lesjes. Hoe
afgrijselijk u deze landstreek [Tilburg] ook moogt vinden, er is
hier een klein aantal schone vrouwen dat mijn deugdzaamheid doet
wankelen.’
Drie
brieven en een paar voetnoten, meer is De Guiffardière niet in de
aan ons overgeleverde literatuur. Maar toch: hebben we hier een
verhaal, of hebben we hier géén verhaal? Ik vind zulke details
onweerstaanbaar, en hoe kleiner ze zijn, hoe meer plezier ze de
ondernemende lezer zullen opleveren. Neem het geval De Sade.
Alfons voor vrienden. Op 28 september 1769 nam hij vanuit
Antwerpen een postsjees naar ‘Mordeque’ (Moerdijk). Per boot
gaat het langs Dordrecht naar Rotterdam (kosten: acht florijnen).
De terugreis op 20 oktober verloopt via Utrecht en Gorinchem, maar
hij komt te laat aan in Breda: ‘De poorten van die stad worden
zó vroeg gesloten dat ik verplicht was mijn onderkomen te zoeken
op enige mijlen afstand van die stad.’ Drie regels Breda, dat is
alles. De nieuwsgierige lezer dient zich af te vragen waar Alfons
dan wèl sliep, en of hij wel geslapen heeft. Toch niet in
Oosterhout zeker, bij de oma van Mooie Keetje? Keetje, die door
Hildebrand in de Camera Obscura beschreven wordt: ‘…het
rankste figuurtje, de liefste voetjes, de kleinste handjes en
kuiltjes op elke vinger.’ Kleindochter van Alfons?
Hoe
minder er geschreven staat, hoe mooier het is. William Beckford,
in 1780 nog maar net begonnen aan zijn ‘grand tour’, vertrekt
uit Utrecht en gaat naar Spa. De enige aanwijzing die hij ons in
zijn dagboek (Een dromer op reis) geeft, is dat Den Bosch
al weer ‘een flink eind’ achter hem ligt. Hij komt er doodmoe
aan, en droomt de volgende ochtend nog wat na in het huurrijtuig.
Veel speling voor de fantasie biedt dat allemaal niet, maar dát
hij in den Bosch sliep, is zeker, gezien de toenmalige routes, die
nauwelijks een andere keuze toelieten.
En
soms staat er helemaal niets over Brabant. ‘Ik stopte maar één
dag in Utrecht,’ schrijft Giacomo Casanova in deel zes van zijn
levensgeschiedenis, ‘…en bereikte Keulen twee dagen later.’
Hij slaat Brabant in geschrifte over, maar het kan niet anders of
hij heeft net als Beckford en veel andere reizigers die noordelijk
Nederland vanuit Utrecht verlieten, de nacht doorgebracht in Den
Bosch.
Ik
denk dat Casanova door de Hinthamerstraat heeft gelopen. Misschien
plaste hij wild in de Boerenmouw, of dineerde hij in Achter de
Exters. Het zou me niet verwonderen als hij de nacht heeft
doorgebracht in herberg ‘In ’t Wilt Vercken’.
Misschien
wel met Zoete Lieve Gerritje. |