|
Het spel wordt al
gespeeld voordat de roman begint, en wel met de klassieke
vrijwaring: ‘Alle in dit boek voorkomende personen zijn ontleend
aan de fantasie van de schrijver.’ Het is waarschijnlijk dat de
lezer dan al weet dat Onderlangs van Paul Bogaers een ‘collageroman’
is. De toelichting op de achterkant van het boek, en de foto’s aan
de binnenzijden van het omslag maken Bogaers’ werkwijze duidelijk:
dit boek is geschreven met vlijmscherpe afbreekmesjes en lijmpotten.
Daardoor zijn de in Onderlangs voorkomende personen feitelijk
‘ontleend aan de fantasie van meer dan tweehonderd schrijvers’.
Uit honderden boeken kopieerde Bogaers pagina’s, daaruit sneed hij
fragmenten, waarna hij de uitgesneden alinea’s, zinnen, of
woorden, in een nieuwe, aan zijn fantasie ontsproten volgorde achter
elkaar plakte. Knippen en plakken, maar dan niet met de computer. De
lezer kan dit proces van componeren exact volgen aan de hand van het
letterbeeld. Per pagina verandert de typografie, ruw geschat,
vijftien keer. Onderlangs bestaat uit zo’n zes- tot
zevenduizend van zulke fragmenten. De vierhonderd geplakte
paginacijfers niet meegerekend.
Het meeslepende van deze
werkwijze is dat je niet alleen leest maar ook een duidelijk beeld
krijgt van de momenten waarop Bogaers zijn mes trok om bestaande
werkelijkheden naar zijn hand te zetten. Om dit te illustreren, heb
ik in het volgende citaat, een verleidingsscène van zeven regels in
het boek, met / aangegeven waar de typografie, en dus de bron,
verandert: ‘Ze lichtte nu haar rok op en toonde me haar volle
dijen. / Hoe het me toen te moede werd, kunt u zich indenken. / ‘Bevalt
het u?’ / ‘Ja, het is prachtig!’ / mompelde ik. / ‘Dat zei
ik toch?’ / zei ze, me met tintelende ogen aanziend.’ Het
verbluffende is dat alles klopt. Zelfs als het niet klopt. De
onderhavige dame met de volle dijen heeft achtereenvolgens blond,
zwart, en bronskleurig (hoofd)haar, maar Bogaers heeft ons dan al
binnengeleid in de wereld van zijn hoofdpersoon, een fotograaf met
een groot talent voor surrealisme. Een wereld waarin het niet
verwonderlijk is als er plotseling damesbenen door het bovenraam van
de donkere kamer naar binnen steken. ‘Haar benen waren tot ver
boven de kousen bloot.’ Met de verleidingsscène hierboven tot
gevolg.
Onderlangs
heeft met zijn rokken, kousen en vooral zijn niet aflatende aandacht
voor voeten, voetstappen en schoeisel, een duidelijk fetisjistisch
karakter. Ook borsten, boezems, en bustes zijn rijk
vertegenwoordigd. Dat komt doordat Bogaers zijn mes vooral gezet
heeft in boekwerkjes van voor de seksuele revolutie. Een
bronnenlijst achter in het boek vertoont weinig auteursnamen die je
‘respectabel’ zou kunnen noemen in literair-kritische zin, al is
De lichtende kamer van Roland Barthes daar wel bij, en
bijvoorbeeld ook Zij van H. Rider Haggard. Het overgrote deel
van de knipsels is echter afkomstig uit werk dat je tegenwoordig
alleen nog maar tegenkomt in dozen op rommelmarkten. De avonturen
van Jo Durand, de held van de leesportefeuilles; bestsellers van de
sigarenboer zoals Ivans, en de treinlectuur van Mickey Spillane en
James Hadley Chase. Er zijn titels bij die onweerstaanbaar klinken: Is
liefde zondig?; Liefhebben maar hoe?; Liefde zonder vrees;
Vertrouwelijke gesprekken met Man en Vrouw. Een bijzonder genre,
duidelijk herkenbaar in het boek, zijn de romans en reisverhalen die
in de tropen en in ‘donker Afrika’ gesitueerd zijn: Kampvuren
langs de evenaar, Tropenwee, Met een luipaard op schoot; Congorilla.
Ook zelfhulpboeken van weleer zijn ruim vertegenwoordigd: Fouten
maken en herstellen; Tob nooit!; Nieuw complimenteerboek. De
keuze voor deze genres veroorzaakt de nostalgische sfeer van het
boek, en het verouderde taalgebruik vormt een belangrijke bijdrage
aan de humor die het gevolg is van het eindeloze combineren van de
fragmenten.
De hoofdpersoon is, net
als Bogaers in het dagelijks leven, een fotograaf. Hij is op zoek
naar het onzichtbare, want ‘aanschouwen maakt nog gelukkiger dan
weten’. In het algemeen zoekt hij naar ‘de samenhang van het
toeval’, waarmee het verhaal eigenlijk een verdubbeling is van de
zoektocht van de auteur naar de onvermoede samenhangen in honderden
boeken. En in het bijzonder zoekt hij naar de ‘ondoorgrondelijkheden’
van de vrouw. Wie in die zoektocht de clichés van de ‘zwoegende
ademhaling’ en de ‘rokken die zich om dijen spannen’ herkent,
het ‘roodkoperen haar in de glans van de ondergaande zon’, de
‘taferelen’ die zich voor het ‘geestesoog’ vormen, die zal
ook merken hoe goed gekozen die clichés zijn en hoe ze in hun
nieuwe romantische orde de lezer kunnen amuseren. Onderlangs
is een glimlach van vierhonderd pagina’s.
|
|