INHOUD ED SCHILDERS

HOME

CuBra


Print deze Pagina

Deze bespreking verscheen oorspronkelijk in het de boekenbijlage Cicero van de Volkskrant

Ed Schilders
Beduimeld en toch begeerlijk

De kladbewaarders

Dirk Van Hulle

Vantilt; 256 pagina's; met een cd-rom
ISBN 978 90 775 03 88 1
€ 22,50

 


Bibliotheek-ex libris van de Fraters van Tilburg, geplakt over het originele ex libris van de Public Library in Toronto in Caroline Spurgeon's boek 'Keats's Shakespeare' (1928)

Stofomslag van H.J. Jackson's 'Marginalia' (2001)

Omslag van Dirk van Hulle's 'De Kladbewaarders'

Handschrift van Willem Elsschot (van de cd-rom bij 'De kladbewaarders')

Voor een artikel over de marginalia in de bibliotheek van Bertolt Brecht - KLIK HIER

Catalogi van antiquarische boeken hebben een eigen taal om de toestand van het boek te beschrijven. Het is een optimistisch vakjargon. ‘Licht beduimeld’ betekent dat lezers hun handen niet hebben gewassen of aan hun vingertoppen likten bij het ombladeren. ‘Gebruikssporen’ wijst op rugfracturen en ezelsoren. Een ‘Eigendomskenmerk’ wil zeggen dat de vorige eigenaar met een lekkende Bic-balpen zijn naam en adres voorin heeft genoteerd. Als de lezer naar hartelust passages onderstreept heeft, uitroeptekens heeft geplaatst, en opmerkingen heeft neergepend, dan is daar het mooie woord ‘marginalia’ voor bedacht. Een van de mooiste uitdrukkingen is het Engels waarmee roestvlekken in het papier, het begin van ontbinding, wordt aangeduid: ‘Slightly foxed but still desirable.’

En inderdaad, voor sommige lezers en vooral voor boek- en literatuurhistorici zijn zulke leessporen zelfs zeer begeerlijk, omdat ze verwijzen naar de plaats van het boek in een persoonlijke leeservaring. Toppunt van begeerlijkheid zijn de sporen die door auteurs zelf zijn nagelaten of in andermans werk aangebracht. Exemplaren uit de bibliotheek van W.F. Hermans werden er beroemd mee onder verzamelaars. Het Multatulimuseum koestert de boeken die in de marge de nagelkrassen vertonen waarmee Multatuli belangwekkende passages ‘aanstreepte’. Soms kraste hij bijna door het papier heen.

Een vroeg voorbeeld (1928) van de bestudering van marginalia is Caroline Spurgeons Keats’s Shakespeare. Daarin worden alle onderstrepingen en kanttekeningen in kaart gebracht die John Keats aanbracht in zijn exemplaar van Shakespeare’s toneelwerken. Zo wordt het beeld geconstrueerd van Shakespeare’s invloed op Endymion van Keats. Ik kocht het boek, eerlijk gezegd, niet om deze wetenschappelijke inhoud, maar wegens de vele gebruikssporen. Op alle afbeeldingen staan anti-uitscheurstempels van de Openbare Bibliotheek van Toronto. Een ander stempel leert dat dit exemplaar kort na de oorlog naar Nederland is verscheept als geschenk van de Unesco, in het kader van de wederopbouw van Europese bibliotheken. Het is een boek met een biografie. Voorin is een ex libris geplakt dat ik onweerstaanbaar paradoxaal vind: de bibliothecaris van Toronto stelt een geldboete op elke vorm van onderstreping in het boek.

Heather J. Jackson is hoogleraar Engelse letterkunde aan de Universiteit van Toronto. In 2001 verscheen haar boek Marginalia, dat ook door boekhistorisch Nederland gewaardeerd werd, zozeer zelfs dat zij vandaag als eerste spreker de toon mag zetten op een symposium van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging in de Koninklijke Bibliotheek, getiteld: ‘Licht beduimeld, over lees- en gebruikerssporen in handschriften en boeken en op internet’. De onderwerpen van de zeven andere lezingen maken duidelijk hoe breed en vruchtbaar deze benadering van het gelezen, gebruikte, en misbruikte boek kan zijn. J. P. Gumbert gaat in op handschriften in handgeschreven boeken toen er nog geen drukpers bestond. Wiel Kusters zal uitleggen hoe de dichterlijke wereld van Pierre Kemp samenhangt met Kemps gewoonte om zijn boeken te kaften in kleurrijk vliegerpapier. Veilinghouder in ruste Bubb Kuyper buigt zich onder andere over de vraag wat de handelswaarde is van boekbeduimeling en onderstrepingen.

Op dit symposium spreekt ook de Antwerpse hoogleraar Dirk van Hulle, en wel over de bibliotheek van Samuel Beckett, en over de schaarse maar veelzeggende sporen daarin, bijvoorbeeld de ezelsoren die Beckett vouwde in zijn exemplaar van Prousts A la recherche du temps perdu. Tegelijk verschijnt Van Hulle’s boek De kladbewaarders, de eerste poging in het Nederlandse taalgebied om een wetenschappelijk verantwoord systeem op te stellen waarmee marginalia ontsloten en geduid kunnen worden. Bijzonder is vooral dat Van Hulle zich daarbij hoofdzakelijk richt op handschriften en typoscripten, teksten die vooraf zijn gegaan aan wat we uiteindelijk in gedrukte vorm te lezen krijgen. Van Hulle’s werkwijze is erop gericht deze ‘genese’, de wordingsgeschiedenis van de tekst, te reconstrueren en in druk zichtbaar te maken. Dat laatste geeft aanleiding tot wilde typografische taferelen met een wirwar van onderstrepingen en doorhalingen, verspringende interlinies, verbeteringen en toevoegingen. Zijn bronnen vindt Van Hulle vaak bij Franse en Engelse auteurs maar hij laat ons ook meelezen in de ‘kladblaadjes’ van Willem Elsschot, Gerrit Achterberg, Ivo Michiels, en Raymond Brulez. Het laatste hoofdstuk bevat een reconstructie van Willem Elsschots ‘Opdracht’ en ‘Achter de schermen’ (beide voorafgaand aan Tsjip) aan de hand van twaalf beschikbare bronnen. Op de bijgevoegde cd-rom is die reconstructie van Elsschots inspanningen nauwkeurig in beeld gebracht met daarbij de originele afbeeldingen van manuscript, typoscript en gedrukte versies.

In den beginne is het woord, zeker, maar dat is slechts zelden het laatste woord. Het wordt doorgestreept, aangevuld, onderstreept, en uitgelegd. Stijlvol beduimeld. In den beginne is het kladblok.