INHOUD COLUMNS BRABANTS DAGBLAD
INHOUD ED SCHILDERS

HOME

CuBra


Print deze Pagina

Deze columns verschenen oorspronkelijk in het Brabants Dagblad

Ed Schilders
Erasmus in Tilburg


TILBURG PLUS DONDERDAG 30 NOVEMBER

 

Bladeren

 

Desiderius Erasmus staat nog tot en met dit weekeinde centraal tijdens het Erasmus-festival in Den Bosch, maar wist u dat hij ook vaak in Tilburg langskomt? Bij mij? Ik ben al minstens twintig jaar dik bevriend met de schrijver van ‘De Lof der Zotheid’, maar het best heb ik hem leren kennen uit zijn brieven. En elke keer als er iets rond zijn kleine gestalte te doen is, zoals nu in Den Bosch, dan lees ik daar maar weer eens in. Of toen, een paar jaar geleden, zijn standbeeld naast de Laurenskerk door vandalen werd omgeduwd. Hij staat daar in brons op een sokkel, met een opengeslagen boek. Elke keer als de klok van de Laurenskerk slaat, zeggen Rotterdammers, slaat Erasmus een bladzijde om.

Ter gelegenheid van het Erasmus-festival is een nieuwe uitgave verschenen van ‘De Lof der Zotheid’ (zie de weekeindbijlage van deze krant van afgelopen zaterdag). Wat bleek? Ik ben niet de enige Tilburger bij wie Erasmus regelmatig langskomt. Aan de uitgave is namelijk meegewerkt door vijf beeldend kunstenaars die samen bekend staan onder de naam ‘De Tilburgse school’. Zij leverden de afbeeldingen bij de nieuwe vertaling van de aloude ‘Zotheid’.

Erasmus werd in 1466 geboren in Rotterdam of Gouda, en toen hij twaalf of dertien jaar was, stuurde zijn voogd hem op de Latijnse school in Den Bosch om priester te worden. Over die schooltijd heeft hij later in zijn brieven flink gekankerd, maar wat u vooral moet weten over mijn vriend is dat hij altíjd kankerde. Tenminste, in de brieven die ik van hem kreeg. In werkelijkheid is hij in die tijd aan onze provincie verknocht geraakt. Ergens in ‘De Lof’ heeft hij zijn genegenheid voor Brabant vastgelegd: ‘Hoewel bij de andere mensen het verstand met de jaren pleegt te komen, worden de Brabanders, naarmate zij meer de ouderdom naderen, des te zotter. En toch is er geen ander volk dat in de dagelijkse omgang aardiger is.’ Kijk, daar kunnen ze het mee doen, in Rotterdam, Parijs, Venetië, Bazel, en al die andere steden waar hij op zijn vele reizen triomfen gevierd heeft als geleerde denker en gevreesde spotvogel.

Maar hij was dus ook kampioen klagen. Met als favoriete refreinen zijn gezondheid en het eten. Het wordt bamisweer en hij begint te kuchen. In de hondsdagen raakt hij aan de schijt. Als hij zoute vis eet, beginnen zijn nieren op te spelen en doet iedere stap van het paard hem pijn. Eigenlijk kan hij maar beter te voet gaan, maar hij is bang dat hij daardoor bezweet raakt, en van al dat zweet weer een kou vat, waardoor hij weer op het paard moet… Ik vind het, dit piekeren, dit tobben, van een overweldigende menselijkheid. Maar onderschat hem nooit. Mijn maag is zo zwak, schrijft hij, dat die alleen de allerbeste Bourgondische wijnen kan verdragen.

En als ik dus laat in de avond weer eens in zijn brieven lees, komt hij tegenover me zitten, en dan heb ik een goeie Bourgonje klaarstaan. Dan zeg ik dat hij nooit uit Brabant weg had moeten gaan. En elke keer als in de verte de klok van de kerk op de Heikant het vroege uur slaat, dan bladeren wij allebei ons glas om.