INHOUD COLUMNS BRABANTS DAGBLAD
INHOUD ED SCHILDERS

HOME

CuBra

Deze columns verschenen oorspronkelijk in het Brabants Dagblad / Tilburg Plus

Ed Schilders
Gemaacht


Ik moet zeggen, het valt reuze mee, de geur van smoutolie. Stinken kun je het niet noemen. Dat had ik wèl verwacht, want wie ‘smoutolie’ zegt, die zegt ‘duvelhok’, de werkplaats in de textielfabriek waar de olie aan de wol werd toegevoegd door ‘duvelèèrs’. En dat was niet bepaald de meest propere betrekking van Tilburg. Smoutolie werd door lezers van deze krant eerder dit jaar uitgeroepen tot de geur die het meest typisch is voor Tilburg, en de Stichting Tilburgse Taol reikte daarom afgelopen vrijdag na het Grôot Tilburgs Diktee als souvenir miniatuurflesjes uit met dit goedje erin. Daar hebben ze nog lang naar moeten zoeken, maar het werd in Spanje gevonden. Ik was zeer benieuwd of die geur bij mij herinneringen zou oproepen, maar dat was niet het geval. Laten we het houden op eerlijk zweet, gerijpt op vaten van olijfbomenhout.

Het was een leuke avond, het Diktee. Cees van Alphen zong zijn Tilburgse liedjes (‘Ik was vruuger unne wèèver’), en stadsdichter Frank van Pamelen liet de zaal zingen (‘We hebben wol!’) De textiel is nooit ver weg als Tilburg een aanval van nostalgie krijgt. Ook de biecht begint een traditie te worden. Deze keer was het wethouder Els Aerts die te biechten moest bij Karin – ‘Bèngske’ -- Bruers. Een biechtmoeder dus, want de avond stond in het teken van de ‘eemansiepaasie’. Mevrouw Aerts bleek een gemiddelde Maria Magdalena, en toonde oprecht berouw. Daarom kreeg ze geen ‘schöfke’, en bleef de penitentie beperkt tot een voetreis naar Sint-Job. De meest onverwachte vraag van de biechtmoeder was: ‘Eej, Els, wie doe jouw haor?’ Waarna moeder Bruers de aandacht van de zaal richtte op een van de deelnemers aan het Diktee, de vorige week nog aan haar haren getrokken wethouder Marieke Moorman.

In het dictee zelf zaten twee woorden van lang geleden, zeg maar uit de tijd van de smoutolie. Ze maakten veel spraak onder deelnemers en publiek in afwachting van de uitslag. Het ene was een ‘komvort’, wat een kind is dat nog niet zo goed kan lopen (moeder zegt dus: ‘kom, vooruit’), het andere was ‘gemaacht’. Komt een man bij de dokter. De dokter is een vrouw (emancipatie), de man wordt verzocht zich uit te kleden. Het diktee: ‘Èn dan staode daor meej oew gemaacht te kèèk…’ Als je het woord niet kent, is de vraag niet zozeer wàt er te zien is, maar hoe je het schrijft. Het staat in alle woordenboeken van het Tilburgs, en Jan Naaijkens geeft er in zijn woordenboek over het ‘Biks’ zelfs het voorbeeld bij van Bartje die er bij de dokter zijn petje voor houdt. Maar ik kende het niet uit de boeken. ‘Gemaacht’ riep onmiddellijk een herinnering op. Aan Kareltje. Onze keeper. Die bij een pienantie bleef staan. Janken! De trainer, onze ome Koob, zei: ‘Dè doe verèkkes zeer, jonges, zôo rèècht op oew gemaacht.’ Sindsdien heb ik het woord nooit meer gehoord. Tot afgelopen vrijdagavond, dus. Ik had mijn langverhoopte herinnering alsnog.

Ik vat samen. Volgend jaar mag pastoor Schilder bij Bruers te biechten, en ik verheug me nu al op de vraag: ‘Eej, Harm, hoe ist naa meej oew klòkkespèl?’