INHOUD COLUMNS BRABANTS DAGBLAD
INHOUD SCHILDERS

HOME

CuBra


Print deze Pagina

Deze column verscheen oorspronkelijk in Tilburg Plus van 20 oktober 2005

Ed Schilders
Soep!

Op de voorpagina van deze krant stond het verheugende bericht dat Brabanders ‘net zo Bourgondisch’ zijn als Vlamingen. Tenminste, op belangrijke momenten in het leven, zoals bij geboorten, doop, huwelijken, en sterfgevallen. Daar keek ik van op. Als ze het mij van tevoren gevraagd zouden hebben, zou ik op de Vlamingen gewed hebben. En ik weet ook waarom. Ooit las ik de roman Pallieter van de Vlaamse schrijver Felix Timmermans, en daarin komt een schranspartij voor die zijn weerga niet kent. Ze begint met soep met ‘frikadellekens’, daarna volgen ‘tarbot met aardappelen, hesp met lapbonen, kalfsgebraad met aspergiën, Kempische kiekens met salaad, een heel speenvarken, met bril voor de oogskes en appelsien in den snuit, honderd meters worst met witte kool…’ Wat Brabant betreft zou ik meteen aan de schraalheid van Vincent van Gogh gedacht hebben en zijn schilderij ‘De aardappeleters’. Vijf mensen zitten in wat ze in streekromans vroeger ‘een nederige boerenstulp’ noemden. Op tafel staat die ene schaal met patatten waaruit ze samen eten. Weinig omwas, dat scheelt. En waarom heeft moeder de vrouw al vier kopjes volgeschud met koffie terwijl de wasem van voornoemde aardappelen nog niet aan het plafond is? Of is dat de schuld van Van Gogh?

Maar goed. De wetenschap sprak en bewees het: Brabant-Vlaanderen, een gelijkspel. Een uitzonderlijke vaststelling, zo las ik, dat Brabanders gemiddeld twee keer zoveel soep eten dan andere Nederlanders. West-Brabanders uitgezonderd. Die vallen nog in de categorie ‘En dat zouden meer mensen moeten doen’. Bij het lezen van het woord ‘soep’, rook ik plotseling de geur weer van mijn handen na het draaien van de ‘ballekes’. Het deel van mijn hersenen waarin culinaire herinneringen opgeslagen liggen, begon blijkbaar op te spelen. De smaak van rauw gehakt met peper en zout. Niet te veel van eten, want dan kreeg je ‘maaikes’. Plotseling deed ik zelf wetenschappelijk onderzoek in mijn geheugen. Ik zag schoonvader Willem weer aan de zondagse maaltijd. Die ‘het nat’ altijd weglepelde, en dan het overgebleven rundvlees met een augurkje en wat mosterd versneed tot een bijzondere delicatesse. En tante Dina, aan wie we een gevleugelde uitspraak hebben overgehouden. Wanneer je ook bij Dina ‘op de klep viel’, altijd vroeg ze of je soms trek had ‘in een lekker vers soepke van giestere’. Ome Huub, die zijn soep nooit proefde maar altijd begon met een haffel zout toe te voegen (zout uit zo’n grijsblauw Keuls potje). Zo zou je een hele stamboom van je familie kunnen opzetten; niet met data en levensloop maar met soepgegevens.

En toen herinnerde ik me een verhaal van Simon Carmiggelt over zijn melkboer. Die melkboer is in Brabant op vakantie geweest, en dat is hem goed bevallen. Vooral de maaltijden, en bovenal de soep. ‘Soep!’ Zo jubelt die Amsterdamse Bourgondiër. ‘Elke dag andere soep. Ballen d’r in. Zulke ballen. En zuivere vleesballen hoor. De ene keer vier, de andere keer vijf, ik heb er wel eens acht gehad.’

Toch nog gek dat we niet van de Vlamingen gewonnen hebben.