INHOUD PASEN
INHOUD ED SCHILDERS
HOME

CUBRA


PASEN - Het Lijdensverhaal gedetailleerd & geïllustreerd

door Ed Schilders

Van Avondmaal tot Windselen

Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: Waar wilt gij dat wij het paasmaal voor u gereed maken?


1

Toen de avond gevallen was, lag hij met de twaalf leerlingen aan tafel aan.

Het oudste mij bekende fragment van de tafel van het Laatste Avondmaal wordt genoemd in een charter van de abdij van Prüm, opgemaakt in 1033. Het reliek zou in 853 aan de abdij geschonken zijn. Resten van de tafel bevonden zich ook in Sankt-Gallen, Exeter, Durham, Kärnten, Florence, Kopenhagen, en Roskilde.

Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen...

Het laatste avondmaal staat model voor de eucharistieviering. Resten van het brood zijn daardoor een zeer geliefd reliek geworden. Pelgrims konden die kruimels aanschouwen in Oviedo (vanaf de elfde eeuw), en later in Constantinopel, Sens, de abdij van Roncevaux, en in Noyon.

Het mes dat bij het avondmaal gebruikt zou zijn, bevond zich in Venetië; het tafellaken werd door Granson (Zwitserland) gedeeld met de kathedraal van Le-Puy-en-Velay.

Daarna nam hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte hij hun die toe...

De beker wordt al in de zesde eeuw door pelgrims gesignaleerd in de kerk van het Heilig Graf in Jeruzalem. Hij heeft de vorm van een kelk.

2

Daarna deed hij [Jezus] water in de kom en begon de voeten van de apostelen te wassen en ze met de handdoek, waarmee hij omgord was, af te drogen.

De doek waarvan hier sprake is, werd al in de tiende eeuw bewaard in de kathedraal van Limburg-aan-de-Lahn, en in de Mariakerk van Aparan (Armenië). Andere plaatsen waar de doek vanaf die tijd gesignaleerd is: Clairvaux - waar hij was ondergebracht in een schrijn met honderdzevenenveertig andere relieken - Parijs (Sainte-Chapelle), kathedraal van Toledo, Vézelay, Clermont-Ferrand, Chartres, Saint-Denis, en de San Marco. Constantinopel bezat aan het eind van de elfde eeuw zowel een stukje doek als een deel van de kom, welke ook in Arras te zien was. In Kornelismunster werd de gehele doek om de zeven jaar aan de pelgrims getoond.

3

Hij ging nu naar buiten en begaf zich volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg.

We zijn nu aan de "overkant van de winterstroom", in de Hof van Olijven, ook wel Olijfberg, en Getsemani genoemd naar het daar gelegen dorpje waar een olijfpers stond. Deze hof was een van de vele heilige plaatsen die door pelgrims bezocht werden. Souvenirs, zo niet relieken, zijn op dergelijke openbare plaatsen gemakkelijk te verwerven. Naast het zand van de berg, waren steen (Schönthal in Zwitserland; Freiburg; meerdere in Noyon; Monte Amiata; Rome), en hout (Exeter, Arras, Moskou, Kremlin) geliefde relieken.

4

Aan doodsangst ten prooi bad hij met nog meer aandrang. Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed, die op de grond neervielen.

Middeleeuwse christenen hebben de poëzie van de evangelist Lukas over de doodsangst van Jezus wel heel letterlijk genomen. In Freiburg was een steen te zien uit de hof, met daarop afdrukken van zowel het zweet als het bloed.

Toen verscheen er een engel uit de hemel die hem sterkte.

De engel zou op een steen hebben gestaan. In de vijftiende eeuw behoorde een deel van die steen tot de reliekenschat van het klooster der minderbroeders in Kopenhagen.

5

Hij [Judas] ging recht op Jezus af en zei: Rabbi! En hij kuste hem.

De kus van Judas; sculptuur in het portaal van de abdijkerk in Saint-Gilles-du-Gard; 12e eeuw

Een van de dertig zilverlingen die Judas met zijn verraad verdiende wordt nog steeds bewaard in Le Puy (Auvergne). Roncevaux had slechts een deeltje. De bijbel wil echter dat het geld, nadat Judas het teruggegeven had, door de hogepriesters werd gebruikt om het veld van een pottenbakker te kopen om daar "vreemden" te begraven. Dit veld werd sindsdien "het Bloedveld" genoemd. De boom waaraan Judas zich uit wroeging verhing, was eeuwenlang een bijzondere attractie.

Judas krijgt wroeging. Houtgravure naar een schilderij van Kotarbinskiego; gereproduceerd in de Katholieke Illustratie 1889

Sculptuur in de kathedraal van Saint-Lazare in Autun: Judas heeft zich verhangen

6

Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich. Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de hogepriester door hem het rechteroor af te slaan. De naam van die knecht was Malchus.

Het afgeslagen oor van Malchus is klassiek geworden. Bewaarplaatsen van het zwaard heb ik niet gevonden: Jezus zette het meteen weer aan.

Petrus slaat Malchus een oor af; sculptuur in de abdijkerk in Saint-Gilles-du-Gard; 12e eeuw

7

En Petrus herinnerde zich het woord (...) "Voordat er een haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen." En hij ging naar buiten en weende bitter.

In de kerk van St. Laurentius-in-Palisperna, toonde men een steen met vele kleine gaatjes. Deze waren veroorzaakt door de tranen die Petrus erop gestort had nadat hij zijn heer verraden had.

8

Toen liet Pilatus Jezus geselen.

De zuil, of kolom, waaraan Jezus werd vastgebonden om gegeseld te worden, werd eveneens bewaard. In 1223 werd hij naar Rome getransporteerd door kardinaal Giovanni Colonna. Hij is van grijs marmer dat een paarsachtige gloed heeft. Vroeger stond in de San Marco blijkbaar een complete zuil met een ijzeren ring waaraan de te flagelleren personen werden vastgebonden. De schatkamer toont nu nog slechts een ongeveer dertig centimeter hoge sokkel als reliekhouder met daarop een vuistgroot stuk van de zuil. Het betreft hier een zogenaamde "sprekende reliekhouder": aan de zuil is een Jezusfiguur vastgebonden, terzijde staan twee beulen met opgeheven handen. De karwatsen ontbreken. Een reliekenkruis in het Rijksmuseum Twenthe bevat naast andere relieken ook deeltjes van de zuil. In tijden waarin meerdere steden, onder andere Jeruzalem, een complete zuil etaleerden, bedacht Johannes Chrysostomos de volgende verklaring: Jezus werd tweemaal gegeseld, eerst bij Pilatus, later bij de hogepriester Kajafas. Fragmenten kwamen voor in: Nola, Sankt-Gallen, Münschmünster, Grandmont, Brussel, Moskou, Kopenhagen, Monza, Fulda, en Maastricht.

De gesel werd onder meer bewaard door de benedictijnen van de Sacro Speco bij Subiaco in Italië, in Bern, en in Durham.

Reconstructie van de geselzuil. Uit: Het Kruisbeeld, J. Hoppenot, Brugge 1906

9

Toen namen de soldaten van de landvoogd Jezus mee in het pretorium [...] Zij trokken hem zijn kleren uit en hingen hem een rode mantel om. Ook vlochten ze een kroon van doornentakken, zetten die op zijn hoofd en gaven hem een rietstok in de rechterhand.

Gepolychromeerd beeldhouwwerk in Noter-Dame-des-Doms, Avignon; 16e eeuw

De ontkleding van Jezus heeft aanleiding gegeven tot een grote verspreiding van kledingrelieken. Heel veel schedula (bijschriften) of notities in inventarislijsten van schatkamers kunnen echter niet meer duidelijk maken welke kleding het betreft. Er bestond echter een duidelijk onderscheid tussen jeugdkleding en de kleding die hij tijdens zijn lijdensweg droeg. De aanduidingen zijn "hemd", "tuniek", "mantel" of "pallium". Wellicht dat de laatste twee betrekking hebben op de purperrode mantel. In Granson luidde de aanduiding "kledingstuk dat Herodus aan Christus gegeven heeft", een idee dat niet door de evangelisten bevestigd wordt. Dat interpretatie van de evangeliën lang een graadmeter voor het aanvaarden van relieken geweest is, blijkt uit het bestaan van fragmenten van zowel de sandalen als de gordelriem. In Aken bevindt zich een lederen gordel. De uiteinden zijn aan elkaar gesmeed met het zegel van Constantijn de Grote. Daarnaast in Siegburg, Bamberg, en Clairvaux. De sandalen werden in 975 teruggevonden in Gabaon door een zekere Jean Tzimiscès. Ze bevinden zich momenteel in de abdij van Prüm. Van de rode of purperen mantel telde ik een twintigtal fragmenten, waaronder Halberstadt, Venetië, Toledo, Vézelay, Chartres, Sienna, Florence, Moskou en Rhodos. In inventarislijsten wordt het gewaad soms "Chlamydes" genoemd, zoals op de Berg Athos en in Clairvaux. Het lijkt erop dat de purperen mantel pas na het eerste millennium als reliek populair is geworden.

Lodewijk de Heilige draagt de doornenkroon naar de Sainte_Chapelle in Parijs. Impressie uit Sainte Couronne d'Épines en France; Parijs 1939

Devotieprentje van Lodewijk IX  de Heilige met in de linkerhand de Doornenkroon

Een doorn van de krans in een monstrans; Rome

Doornen van de krans in een reliekhouder in de kerk van Courgis

De doornenkroon, zoals in bezit van de schatkamer van de Notre-Dame in Parijs

Reconstructie van de doornenkroon, door Hoppenot (in 'Het Kruisbeeld', Brugge 1906)

Reliekhouder met een doorn uit de krans. Musée du Tau, Reims.

10

Vanuit Jeruzalem via Constantinopel werd de rietstok verspreid over het gehele roomse rijk. Vrijwel alle kerken die de purperen mantel bezitten, hebben ook een deel van de rietstengel.

11

Nadat zij hun spel met hem gedreven hadden, ontdeden zij hem van het purperen kleed, trokken hem zijn eigen kleren weer aan en voerden hem weg om hem te kruisigen.

De karthuizer monniken van Keulen hebben lange tijd beweerd dat zij het kleed bezaten dat Jezus na zijn marteling droeg, getuige het bloed op het kleed. De hooggeleerde Reiskius (1641-1701) meldt dat Keulse vrouwen die gekweld werden door baarmoederlijke bloedingen, wijn naar de monniken brachten, een deel van het kleed in die wijn lieten dompelen, en dat "mengsel" vervolgens dronken om de bloedingen tegen te gaan.

12

...en hij [Pilatus] ging op een rechterstoel zitten op een plaats die het stenen plaveisel genoemd wordt.

De plaats waar het vonnis werd voorgelezen, had een geplaveide vloer. Slechts weinig plaatsen hadden er relieken van, soms aangeduid met "lithostroton" (plaveisel): Lateranenkerk, en Nola in Campanië.

13

Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren [...] Ze namen ook de lijfrok, die echter zonder naad was, aan één stuk geweven van bovenaf.

Heel veel reliekschatten melden een tunica; ik geef hier slechts die plaatsen die ook duidelijk naar dit bijzondere kledingstuk verwijzen: Constantinopel, Château-Ponsac, Florence, Bamberg, en Clairvaux. Van de volgende steden weten we zeker dat ze het gehele kleed claimen. Argenteuil, Treviso, Rome - zelfs twee kerken - Moskou. De cultus rond de kleding van Christus staat in verband met het idee dat hij naakt werd gekruisigd en dat de soldaten die hem terechtstelden alle kleding die hij nog droeg na de marteling, hebben verdeeld. De controverse rond de twee bekendste onderkleden (de lijfrok), die van Treviso en Argenteuil, is in balans gebracht door de stelling dat Treviso het onderkleed bezat, en Argenteuil het bovenkleed, aangezien bijbelpassages doen vermoeden dat in Jezus' tijd twee kleden verplicht waren.

De tunica van Argenteuil. Uit: Sainte Couronne d'épines, Parijs 1939

Het kleed van Argenteuil was een geschenk van keizerin Irene, die het verpakte in een koffer met op het deksel een reliëf dat Maria voorstelde terwijl zij het kleed vervaardigt. De koffer is tijdens de revolutie geroofd; het kleed bestaat nog. Gregorius van Tours (*De Gloria Martyrum) schrijft dat er in de kerk van de Aartsengelen in de nabijheid van Constant een kleed bewaard werd in "een zeer diepe grot." Ook in Bremen werd een kleed van jezus bewaard. Het zou uit de hemel naar die stad gebracht zijn. Nadere details zijn niet bekend, want toen de bisschop van de stad in 1217 verbannen werd, nam hij het kleed mee. Verder worden als bewaarplaatsen genoemd Etchmiadzin in Armenië en Mtsketha in Georgië. De koningen van Georgië droegen een afbeelding van het kleed in hun wapenschild. Ook het Spaanse San Salvador zou een tunica gehad hebben.

De mystica Maria van Agreda verzette zich tegen het idee van de naaktheid aan het kruis. In haar omstreden visioenen (Révélations sur la vie de la très sainte Vierge Marie Mère de Dieu) schrijft zij:

"Men kleedde onze aanbiddelijke Heiland tijdens zijn lijden viermaal uit. De eerste maal om hem te geselen... de tweede maal om hem de purperen mantel om te hangen en te bespotten; ten derden male toen men hem die [mantel] uitdeed om hem de tunica aan te doen; ten vierde op Calvarië waarna men hem zo liet... Een van zijn grote kwellingen was dat hij naakt zou zijn ten aanschouwe van zijn zeer heilige moeder... Door zijn goddelijke macht behield hij slechts de broek die zijn moeder hem in Egypte had aangedaan en die zijn beulen hem niet konden uittrekken, toen zij hem geselden niet, noch toen zij hem kruisigden, en dus droeg hij hem ook toen hij in het graf werd gelegd; en dat heeft hij mij meerdere malen gezegd [in haar visioenen]. Het is waar dat de Heiland graag gestorven zou zijn in de grootste armoede, naakt en zonder zijn onderbroek... maar zijn zeer heilige moeder vroeg hem niet toe te staan dat men hem uittrok; en de Heer stond haar die wens toe..."

14

Toen zij op de plaats kwamen die Schedel heet [Golgotha], sloegen zij hem daar aan het kruis...

A: Het Kruishout: de relieken van het kruis zijn zo geliefd (en omstreden) geweest dat ik daarover ook een aparte tekst heb geschreven: KLIK HIER voor die tekst. Hieronder volgt slechts een beknopte weergave van kruishout-relieken

Van de talloze andere verblijfplaatsen van splinters en fragmenten vermeld ik hier alleen enige plaatsen in de Nederlanden en enige opmerkelijke anekdotes.

Waubach: parochiekerk van de heilige Jozef. In het centrum van een rijk reliekkruis is achter glas een redelijk groot deel van het kruishout te zien, vastgehouden door twee engelen.

Maastricht: Onze-Lieve-Vrouwekapittel. Bezat lange tijd het grootst bekende stuk kruishout ter wereld. In 1837 kwam het in bezit van paus Gregorius XVI en sindsdien wordt het in Rome bewaard. In de schatkamer van de Sint Servaas-kerk wordt nog steeds een zogenaamde tafelreliekhouder bewaard uit het einde van de dertiende eeuw. Daarin zijn verzameld: kruishout, een fragmentje van de geselkolom, relieken van drie heiligen - waaronder een tand van Blasius - en "olie uit het lichaam van de heilige Catharina".

Tongeren: een lang stuk hout, ondergebracht in een prachtige houder in kruisvorm uit het begin van de vijftiende eeuw. Het reliek is zichtbaar achter bergkristal. Dezelfde kerk (O.L.-Vrouw Geboorte) heeft nog een tweede reliquair (een beeld van de Verlosser) dat in de rug een klein kruisdeel bevat.

Veurne: een stukje dat door keizerin Helena zelf geschonken zou zijn.

Doornik: in een relikwiehouder in de vorm van een kruis, die in de zesde of zevende eeuw vanuit Constantinopel naar Henegouwen gebracht zou zijn.

Gent (bisschoppelijke kapel): waarschijnlijk het grootste deel aan één stuk dat nu nog bekend is.

Brussel (kerk van St. Gudula): een fragment waartegen een hostie geplakt is ter verbeelding van het lichaam van Jezus.

B: De Spijkers

Delen van de spijkers kwamen via de abdijen van Saint-Denis en Saint-Germain-des-Prés in de Notre-Dame van Parijs terecht. De toenmalige aartsbisschop van Parijs stelde vast dat het delen van echte kruisnagels waren: hij had immers kruishout bij de hand en bemerkte dat aan een van de nageldelen nog een minuscuul stukje hout zat dat precies op dat van het kruis zelf geleek. In Draguignan bezit men een bijzondere en zelfs wonderbaarlijke spijker die wellicht kan verklaren waarom Jezus niet met vier maar met drie spijkers gekruisigd werd. In Draguignan wil men dat de spijker brak en dus niet meer gebruikt kon worden. Waarna Jezus de voeten over elkaar moest leggen. Een vrijwel onbekend specimen wordt bewaard in het Italiaanse Colle. Circa 1200 zou de paus deze kruisnagel aan een Franse kardinaal gegeven hebben. Onderweg naar Frankrijk werd de kardinaal ziek en hij overleed in Viterbo. Een priester uit Bibbiano, die hem vergezelde, nam de spijker mee en bewaarde die in een rietstengel. Toen ook hij zijn einde voelde naderen, nam hij zijn moeder in vertrouwen en stelde haar het volgende plan voor. De reliek zou ten geschenke worden gegeven aan de bevolking van Colle of die van Cimignano. Het nieuws zou in beide plaatsen tegelijkertijd bekend worden gemaakt en de bevolkingsgroep die zich het eerst in Bibbiano meldde, zou de eigenaar van de nagel worden. Die uit Colle arriveerden het eerst. De relikwie werd vervolgens opnieuw in de rietstengel verpakt, en in een verguld houten kastje in een bronzen tabernakel achter slot en grendel geborgen. De kathedraal van Colle opent dit tabernakel eens in de drie jaar.

Een van de door zijn moeder gevonden nagels van het kruis werd door Constantijn verwerkt in de kroon die hij droeg als hij ten strijde trok. Een andere liet hij inbouwen in het bit van zijn paard. Volgens Gregorius van Tours bestond dat bit zelfs uit twee spijkers. Constantijn dacht daardoor onoverwinnelijk te worden tijdens zijn veldtochten. Al eerder, nog voordat het kruis door zijn moeder gevonden was, had hij voor zijn leger vaandels laten maken met het kruis erin, zoals hij het gezien had in een visioen. Volgens sommige legenden zou Helena ook een helm voor haar zoon hebben laten maken met daarin een spijker. Deze spijker zou weer aan paus Sylvester geschonken zijn en via hem in Monza terechtgekomen zijn, waar hij verwerkt werd in een kroon voor de koningen van Lombardije. Godfried van Bouillon wordt soms afgebeeld met een helm waarop de martelwerktuigen van Jezus bevestigd zijn, om aan te geven dat de veldheer in naam van God de ketters kwam slaan.

In Carpentras bewaart men het complete bit van Constantijns paard in de kathedraal van Saint-Siffrein. De heilige Siffrein zou het bit van Constantijn zelf gekregen hebben. Men is er trots op dat de spijker bewezen heeft niet te kunnen roesten terwijl die van Parijs reeds behoorlijk aangetast is. Bovendien heeft de nagel van Carpentras een verleden als genezer, en die van Parijs niet. De pest en de cholera werden door het bit op afstand gehouden. De reputatie was zo algemeen positief dat de edelsmeden van Carpentras goede zaken deden met het aanmaken van mini-bitten van goud die tegen het echte bit gehouden waren. "Na de laatste pestepidemie," schrijft de abbé Terris in Le Saint-Mors de Carpentras (1874), "konden de edelsmeden er niet genoeg van gemaakt krijgen." Nog steeds worden de kerkgangers tweemaal per jaar met het Heilig Bit gezegend, op Goede Vrijdag en op 27 november.

Het 'Heilig-bit' van Carpentras. Uit Sainte Couronne d'Épines, Parijs 1939

Afbeelding van een spijker. Uit: 'Het Kruisbeeld' van Hoppenot; Brugge 1906

Vergelijking van diverse spijkers; uit Hoppenot, Het kruisbeeld, Brugge 1906

De spijker door de pols van de gekruisigde Jezus. Uit: 'On the physical death of Jesus', door William D. Edwards, MD, Wesley J. Gabel MDiv, Floyd E. Hosmer MS, AMI; in: The Journal of the American Medical Association, 21 maart 1986, p. 1455 e.v.

15

Het kledingdeel dat in Chartres bewaard wordt, heeft als bijschrift "Subligaculum", lendedoek. Ook Aken en Kopenhagen zouden (een deel van) de lendedoek bezitten.

16

Pilatus had ook een opschrift laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: Jezus de Nazareeër, de koning van de joden [....] Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks.

De 'Titel' of het Kruisbord. Uit: 'Het Kruisbeeld' van Hoppenot; Brugge 1906

"Het is een buitengewoon geluk voor de Christenen," schreef Rohault de Fleury over de titel van Rome, "dat wij nog heden een opschrift kunnen lezen, dat als het ware het zegel is van onze gewijde geschiedenis." Op dit zegel staat te lezen: "Jezus de Nazarener Koning der Joden". Hoppenot geeft in Het Kruisbeeld een beschrijving: "hol uitgesneden en met rood geverfde letters"; boven de Hebreeuwse tekst, in het midden de Griekse, onder de Latijnse.

Ook in Toulouse bewaart men een kruisbord, maar daarover is de officiële opvatting streng: het is een imitatio. Veel speurzin was daarvoor niet nodig. De tekst - die op het vermoede origineel in het Latijn, Grieks, en Hebreeuws voorkomt - staat op dat van Toulouse ook in het Frans.

17

Er stond daar een kruik vol zure wijn. Ze [de soldaten] doopten een spons daarin, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn [Jezus'] mond."

De spons wordt in Rome in de Lateranenkerk bewaard. Zij heeft "een rode of bloederige kleur". Le Puy claimt een deel ervan te bezitten, net als Padua, Keulen, en bijna dertig andere plaatsen.

Medici zijn ervan overtuigd dat de drank een pijnstillend middel was. Constantinopel, en later Clairvaux, toonden de beker waaruit het middel, ook wel posca, een azijndrank of wijnazijn geduid - gedronken werd.

18

Maar een van de soldaten stak met een speer in zijn zijde; terstond kwam er bloed en water uit.

De lans werd tegelijk teruggevonden met het kruis, en werd oorspronkelijk in Jeruzalem bewaard. Uit vrees voor de Saracenen werd de lans later in Antiochië begraven. Daar werd hij in 1098 teruggevonden en via Jeruzalem naar Constantinopel gebracht, echter zonder punt. Die werd door Boudewijn II naar de republiek Venetië gezonden als onderpand voor een lening. De heilige Lodewijk IX, na Karel de Grote de grootste weldoener van Europa voor wat betreft de reliekenschat, kocht de lanspunt van de Venetianen en bracht hem naar Parijs waar hij in de schatkamer van de Sainte-Chapelle werd bewaard. De rest van de lans werd in 1492 door een ambassadeur van sultan Bajazet naar paus Clemens VIII gezonden. Clemens liet zijn lans tekenen en vervolgens ook de lanspunt van Lodewijk IX; de twee tekeningen pasten precies bij elkaar. De lans ging tijdens de Franse revolutie verloren, ondanks dat minstens drie Franse plaatsen er een claimden: Parijs, Montdieu, Selve.

De observatie dat er "bloed en water" uit de zijwonde stroomde heeft in het begin van deze eeuw nog geleid tot een academische discussie waarbij de anti-roomse partij veronderstelde daarin het bewijs te mogen vinden dat Jezus niet aan het kruis gestorven is. Als een lichaam nog bloed afscheidt, is het slachtoffer immers niet dood. De tegenpartij stelde zich op het standpunt dat de tekst van de evangelist Johannes symbolisch bedoeld is. het water is het gevolg van een "pleuresie", het bloed van bloeduitstortingen die het gevolg zijn van de geseling, eerder op de vrijdag. Toch leek de voorstanders van een overlevende Christus een doodstrijd van slechts drie uur wat kort. De sekte van de Essenen zouden Jezus beschermd hebben. Zij wisten dat hij niet dood was,, verhinderden het (traditionele) breken van de beenderen van de gekruisigde, en simuleerden een begrafenis.

19

Het bloed komt veelvuldig als reliek voor. Ik vond slechts één verwijzing naar het water: Moskou, kathedraal van Maria Boodschap. De aartsbisschop van Suzdal, Denis, zou dit reliek en de andere *strasti christovi, "passierelieken van Christus", in 1382 hebben gekregen van patriarch Nil van Constantinopel.

Annibale Carracci: Kruisafname; Tours, Musée des beauc-arts

20

Vervolgens legde hij [Jozef van Arimatea] hem in een graf, dat in steen was uitgehouwen...

Gesteente van het graf is een van de meest courante relieken geweest. Net als hout en aarde of stof kon het gemakkelijk door pelgrims bemachtigd worden. Toch werd een dergelijk brokstukje soms aanzienlijk genoeg geacht om er na thuiskomst een kerk en een klooster voor te bouwen, zoals de heilige Adérald dat in 993 deed nabij de stad Troyes.

De plaats van het graf is bij tijd en wijle onderwerp van heftige discussie geweest. In 1848 en 1861 stelden respectievelijk James Ferguson en Victor Langlois dat pelgrims al eeuwenlang de verkeerde plaats bezoeken, namelijk de kerk van het heilig Graf, onderaan de Schedelberg. Het ware graf zou volgens hen gelegen hebben op de (ontoegankelijke) plaats waar in jeruzalem de moskee van Omar lag, opgericht op de plaats van de tempel van Salomon. De islam-voorstanders kregen steun van Ernest Renan, de Amerikaan Edward Robinson en de Zwitser Titus Tobler. Vóór de kerk van het Heilig Graf waren onder anderen Melchior de Vogüé, de archeoloog de Saulcy, en Edmond de Barrère, in hun tijd zeer gerespecteerde academici.

19e-eeuwse houtgravure, afgedrukt in De Katholieke Illustratie van 1895. Reproductie van een schilderij van Van der Ouderaa: 'Terugkeer der vrome vrouwen van het graf'. Detail laat zien hoe uit het graf de doornenkroon werd meegenomen.

21

[Jozef van Arimatea] kocht een lijnwaad, nam hem af van het kruis en wikkelde hem in het lijnwaad.

Graflegging. Beeldhouwwerk in Salers

Graflegging. Beeldhouwwerk in de kathedraal van Saint-Etienne in Bourges (crypte)

Graflegging; beeldhouwwerk in de kerk van Reygades (nabij Beaulieu-sur-Dordogne)

Graflegging; beeldhouwwerk in de kathedraal van Notre-Dame in Rodez

Graflegging waarbij een Veronica getoond wordt. Beeldhouwwerk van Jacques Lespaignol in de kerk van Saint-Thegonnec, Bretagne.

Schematische voorstelling van de graflegging met lijkkwade; uit 'Sainte Couronne d'Épines', Parijs 1939, voorstellende de totstandkoming van de lijkwade van Turijn

De lijkwade van Turijn, uitgestald voor gelovigen. Houtgravure uit 'De Katholieke Illustratie', 1898.

Het evangelie spreekt zowel van deze complete lijkwade als van "zwachtels". Aken heeft het op een doek gehouden en toonde die op hoogtijdagen aan de pelgrims.

22

Nadat hij een grote steen voor het graf gerold had, ging hij heen. Zij gingen heen en verzekerden de veiligheid van het graf door de steen te verzegelen.

Moskou (Kremlin) is de enige plaats waar ik uitdrukkelijk (een deel van?) dit zegel vermeld zag.

23

Hij [Simon Petrus] zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plek.

Het graf is een ware schatkamer aan relieken. De steen die onder Jezus' hoofd gelegen zou hebben - een vrije interpretatie - verhuisde naar de kathedraal van Durham. Een wierookkorrel (de enige die ik ken) naar Keulen.

De zwachtels (of delen van het lijnwaad) waren zeer populair - Oviedo, Constantinopel, Halberstadt, Clairvaux, Rome, Venetië - maar de zweetdoek komt behalve in die plaatsen nog in tientallen andere reliekverzamelingen voor.

24

Zij [Jozef van Arimatea en Nikodemus] namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels, zoals bij een joodse begrafenis gebruikelijk is.

Het bewaren van hoofdhaar van Jezus als reliek heeft niet, zoals een aantal anti-roomse auteurs verondersteld heeft, te maken met haaruitval, maar werd verantwoord met de balseming. De jezuïet Johannes Ferrandus wijst met een citaat uit Baronius de achterliggende gedachte aan in zijn *Disquisitio reliquiaria ("Onderzoek naar relieken") dat in 1647 in Leiden verscheen. In Judea worden mannen door mannen en vrouwen door vrouwen als volgt gebalsemd: "de ogen worden dichtgedrukt, de mond wordt gesloten, en de huid van het gezicht wordt strakgetrokken; de haren geknipt, het lichaam gewassen en met reukwaren gebalsemd..." De gedachte dat de haren zouden zijn afgeknipt bij het opbaren en balsemen wordt bevestigd door het gegeven dat de haren altijd in schrijnen zijn opgenomen temidden van andere lijdensrelieken en de windselen. Dat is het geval in de abdij van Siegburg, Clairvaux, Château-Ponsac, Berg Athos, en Kortrijk.

25

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om hem te gaan balsemen. Maar ze zeiden tot elkaar: wie zal de steen van de ingang van het graf voor ons wegrollen?

Op dat moment verschijnt een engel om de vrouwen te helpen. Naast het "gewone" gesteente van de grafrots treffen we dus ook gesteente aan dat expliciet wordt aangeduid als afkomstig van de rollende steen: de abdij van Pairis en die van Sankt-Gallen, Monte Amiata, Oviedo, Rome, Roskilde.

De vrouwen komen tevergeefs. Het is immers de derde dag, de dag waarop Christus verrezen is. De ijzeren logica van vroegere christenen veronderstelde derhalve dat deze reukwerken overgebleven zouden zijn. De hier bedoelde balsem was terechtgekomen in de stad die uitblonk in bijzondere relieken: Moskou. Daar ook had men resten van de balsem die Nikodemus en Jozef van Arimatea al gebruikt hadden toen ze Jezus opbaarden.

EEN ZALIG PAASFEEST

TERUG NAAR BEGIN PAGINA