CuBra

INHOUD LIED EN LETTERKUNDE
FEESTLIEDJES
BRABANTS
HOME
INHOUD VOLLEDIGE HANDSCHRIFT OFFERMANS
Copyright 2006 - 2008 Webmagazine CuBra

Klik hier en stuur uw bijdrage aan CuBra

Volksliedjes en - verzen & gezelschapsliederen & hun letterkundige achtergrond, in het bijzonder in de 19de eeuw

door Ed Schilders

 

TEKST

Uit: Hollandsche Gezelschap Liederen, een handschrift van W. Offermans

Datum van optekening : 21 januari 1872

Transcriptie: Leonie Robroek

 

Het aardige Ventje

 

1.

Daar ging eens een ventje al over de straat

En droeg op zijn borst een ruiker

Hij had er een hoedje van chocolaad

Zijn haar was gespoten suiker

Zijn wangen waren van appelenmoes.

Zijn lippen morellen, zijn neus een soes

Elke tand een pepermuntje

Zijn oogjes sucade* in ijs gevat

O wat een aardig ventjes was dat

O wat een aardig ventje.

 

2.

Wel was het niet de pijnen waard,*

Dat ventje eens op te gaan zoeken,

Zijn hals was een abrikozen taart

Zijn armen twee deventer koeken

En als gallentjes*, waren zijn handjes zoo fraai

En hij liep op twee beenen van taai, taai,

Voor zeker ik wed om een centje

Je moogt om loopen door dorp of stad

Noot* zag je zoo ’n aardig ventje als dat

Neen nooit zag je zoo ’n aardig ventje.

 

3.

Hij wandelde voort op zijn dooden gemak

Al met bijzondere gratie

Hij had er een rokje van wafelgebak

Met knoopen van speculatie

Zijn schoenen waren van witten drop

En er blonken zwarte knoopjes op.

Elk knoopje was een krentje

Ik wouw dat ik zijn adres maar geweten had

Want nooit zag je zoo ’n aardig ventje als dat

Neen, nooit zag je zoo ’n aardig ventje.

 

21 jan 72

 

* sucade = sukade, gekonfijte schil van de citroen

* was het niet de pijnen waard = zou het niet de moeite waard zijn

* gallentjes = van het Jiddisch ‘challe’: gevlochten brood van wit meel, sjabbatbrood.

* Noot = lees: nooit

AANTEKENINGEN

Johan Morris schrijft:

'Het aardige ventje' is een gedicht van J.J.L. ten Cate, bundel Het Nachtegaaltje, 1851.