INHOUD E.S.
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

PRINT PAGINA

Het artikel van Hans Hoenjet verscheen oorspronkelijk in HP/De Tijd. Het artikel van Ed Schilders  verscheen oorspronkelijk in de Volkskrant.

 

Ed Schilders & Hans Hoenjet - Boeken op zondag

Heinrich Heine - Monumentale vertaling van zijn Reisbeelden verschenen

Een dubbelbespreking

Hans Hoenjet

 

De raadselachtige reizen van Heinrich Heine

 

Volgens wijlen Martin van Amerongen was de Duitse dichter-prozaist Heinrich Heine (1797-1856) eigenlijk een halve Nederlander. Immers, hij werd geboren in Düsseldorf en dat was niet al te ver van Venlo en Roermond, zo redeneerde de voormalige Groene-hoofdredacteur hoopvol. Toch had de auteur van het Buch der Lieder en Deutschland, ein Wintermärchen weinig affiniteit met de lage landen. Het korte bezoek dat hij in de zomer van 1827 aan Leiden bracht, leverde hem vooral verhaalstof op voor de Memoiren des Herrn von Schnabelowski en een oprechte liefde voor blauwogige, blonde Hollandse deernen, gerookte bokking en de schilderijen van Jan Steen. Voor het overige vond hij de mentaliteit van het negentiende-eeuwse Holland tamelijk huisbakken.

Zijn apocriefe uitspraak 'Als de zondvloed komt, ga ik naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig jaar' wordt nog steeds geciteerd. Onderzoek bracht aan het licht dat deze legendarische woorden nergens in het oeuvre van Heine zijn terug te vinden. Columnist Nico Scheepmaker ontdekte ooit dat ze ontsproten zijn aan het brein van de gevluchte Duitse journalist Frits Kief, die in 1939 tijdens een tumultueuze politieke vergadering uitriep dat in Nederland alles een halve eeuw later gebeurt, er dromerig aan toevoegend dat de grote Heine ergens ook zoiets had geschreven. En daarmee was de mythe van Heine als de gesel van het gezapige Holland geboren.

De dichter van 'Ich weiss nicht was soll es bedeuten' werd in het brave Holland van de negentiende eeuw vooral bekend als romantische dichter van ironisch-sentimentele poëmen over onbereikbare geliefdes, hartenpijn en door de maan beschenen kerkhoven. Vertalers als J.J. L. ten Kate herdichtten zijn werk tot zoetsappige smartlappen. Al voor zijn dood verschenen er in Amsterdam roofdrukken van Heine's Verzameld Werk. In 1861 bezorgde ene Friedrich Steineman de onbekende, nagelaten gedichten van de op Montmartre begraven emigré. Steineman bleek een literaire zwendelaar van de eerste orde. De deftige bezorger had in zijn vrije uurtjes namelijk zelf de nogal mediocre gedichten gefabriekt. Dat het publiek er was ingetrapt, bewees dat de Nederlandse lezer toen weinig oog had voor de dodelijke ironie en dubbele bodems in Heine's poezie.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd Heine de held van talloze Nederlandse links-radicalen. Socialisten waardeerden zijn filippica's tegen bekrompen nationalisme, uitbuiting en clericalisme. Dat hij tijdens zijn leven innig bevriend was geweest met Karl Marx bestempelde hem in hun ogen tot een communist avant la lettre. Er verschenen in Nederland vertalingen van o.a. Ideeën. Het boek Le Grand en Over de geschiedenis van de religie en filosofie in Duitsland, proza waarin 'de nar van het geluk' zich liet kennen als een strijder voor de idealen van de Franse Revolutie.

Ook tijdens het Interbellum en na de Tweede Wereldoorlog mocht Heine rekenen op een stoet van gezaghebbende pleitbezorgers. De vader van de beide Reve's bewonderde hem enorm, maar ook Jacques Presser, de historicus Van der Dunk en J.P. Guépin gaven hoog over hem op. Niettemin bleef hij een idool van een select groepje uit de intelligentsia en liet het grote publiek zijn werk links liggen.

Vooral Martin van Amerongen - zelf een gemankeerde negentiende-eeuwse romanticus en polemicus - was een gepassioneerde Heine-adept. Hij vertaalde de Harzreise en concipieerde een meeslepend verslag van Heine's ziek- en sterfbed (Het matrassengraf), dat hij besloot met een bedevaart naar het kerkhof van Montmartre, waar hij eerbiedig een tuiltje bloemen op de zerk van de grote dichter legt.

De receptie van Heine in zijn geboorteland was wisselend. Hoewel men hem tegenwoordig met Schiller en Goethe tot de literaire kanonnen rekent, was zijn positie lange tijd omstreden. Tijdens zijn leven namen conservatieven en nationalisten hem onder vuur vanwege zijn on-Duitse kosmopolitisme en joodse komaf. Fatsoensrakkers kwalificeerden hem als een erotomaan, hoewel de zwijmelend Heine in werkelijkheid een verlegen, schuwe versierder moet zijn geweest. De nazi's gooiden de boeken van 'deze derderangs journalist en jood' op de brandstapel. Na de oorlog annexeerde de DDR hem als boegbeeld van het socialisme en verschenen de eerste kritisch-wetenschappelijke edities van Heine's werk. De Bondsrepubliek zat lange tijd met de tegendraadse en controversiële onruststoker Heine in zijn maag.

Pas in het kielzog van de studentenrevolte kwam er een hernieuwde belangstelling voor Heine op gang. Het zou echter tot 1989 duren voordat er in Düsseldorf een universiteit naar de dichter werd genoemd. Tijdens de viering van Heine's tweehonderdste geboortejaar in 1997 was het eerherstel compleet. Er werden tentoonstellingen, concerten en lezingen aan hem gewijd, maar de gemiddelde bewoner van Düsseldorf had nog steeds niet van de beroemde zoon van hun stad gehoord.

 

Van Heine's werk was in het Nederlands tot dusver maar weinig verkrijgbaar. Alleen de Harzreis, een bundeltje Aforismen en een handvol in bloemlezingen opgenomen gedichten waren vertaald. Met de integrale vertaling van de vierdelige Reisebilder (1826-1831) is er in een klap een eind aan dat tekort gekomen. Dat uitgeverij Atlas dit project aandurfde en vertaler Wilfred Oranje het titanenwerk tot een goed einde bracht, is alleen al een compliment waard.

Met deze verzameling schetsen, feuilletons en essays, die Heine vooral voor Franse en Duitse kranten en tijdschriften produceerde, vestigde hij zijn naam als oervader van het feuilletonisme. Zijn kleurige, bewogen stijl is nog steeds een genot om te lezen. Hij schrijft in een taal die ironie en ernst, het hogere en het lagere, dweperij en satire, gruwel en humor met elkaar verbindt. De Duitse criticus Reich-Ranicki karakteriseerde Heine niets voor niets als 'de belangrijkste journalist onder de Duitse dichters en de beroemdste dichter onder de journalisten'.

De Reistaferelen verschenen in een reactionaire, perspectiefloze periode van de Duitse geschiedenis. Napoleon's Grande Armee was verslagen. De bevrijdingsoorlogen hadden Heine's geboortestreek tijdelijk verlost van feodalisme en het bekrompen verbond tussen kerk en staat, maar na het Wener Congres van 1815 werden de privileges van de clerus en de adel gerestaureerd. De overheid hield krantenredacties en uitgeverijen scherp in de gaten. Geschriften met een omvang van minder dan 320 bladzijden werden aan preventieve censuur onderworpen. Daarom krikten veel uitgevers het aantal pagina's kunstmatig op of weken ze uit naar een drukker in het buitenland, ofschoon de censuur achteraf - met strafproces en inbeslagname - ook niet kinderachtig was.

Heine en zijn liberale uitgever Campe hoopten met de titel Reisebilder de censoren te misleiden. Het reisverhaal was immers een populair, onschuldig genre. De losse, vierdelige compositie en de mengelmoes van schetsen, reportages, lyriek, stelde Heine in de gelegenheid om figuren en toestanden uit zijn tijd te bekritiseren. Alles wat conservatief, nationalistisch en antisemitisch was, zou hij onder vuur nemen. En omdat hij niet voor een gat te vangen was, ironiseerde en parodieerde hij volop. Hij nam de censoren te grazen door bijvoorbeeld aan het eind van deel 2 een ingekort hoofdstuk op te nemen, waarin zogenaamd onwelgevallige passages zouden zijn geschrapt. De gehandhaafde tekst luidde: 'De Duitse censoren - Domkoppen.'

Wie denkt dat de Reistaferelen over nostalgische zwerftochten door het arcadische Europa van de vroege negentiende eeuw gaan, komt bedrogen uit. Heine was geen adept van Goethe, die met zijn beroemde Italienische Reise een ode aan de antieke cultuur, de christelijke kunstschatten en de Renaissance bracht. Heine's losse reportage-achtige stijl stond in dienst van zijn kritiek op de Duitse Restauratie. Bovendien was hij geen reisverhalenschrijver in de klassieke zin van het woord, maar een kosmopoliet die vooral de vrijheid, elegantie en beschaving van de Fransen bewonderde.

Het eerste deel verscheen in 1826 en bevatte een herziene versie van de eerder verschenen Harzreise en twee gedichtencycli (Heimkehr en Nordsee 1), die hij later met een derde zou uitbreiden. Zijn voettocht van Saksen naar Thüringen maakte hij in de herfstvakantie van 1824 toen hij aan de universiteit van Göttingen studeerde. Zo'n romantische zwerftocht door berg en dal, bekroond door een beklimming van de Brocken, was destijds een verplicht nummer voor maanzieke Schöngeister. Heine kruidde zijn reisverslag met satirische beschrijvingen van de droogstoppelige professoren en benepen corpsstudenten uit Göttingen en hij ridiculiseerde de sentimentaliteit van de romantische toeristen, die op de Brocken de zonsopgang afwachtten. Een deel van de gedichten schreef hij tijdens een badkuur in Nordeney, waar ook de adel zich verpoosde. Heine vond het er amusant: 'Golfgedruis, mooie vrouwen, goed eten en goddelijke rust,' noteerde hij. 'Toch voel ik me zwaar gedeprimeerd. Het is de verslapping die intreedt na grote stormen. Gedachten van papier-maché en kazige gevoelens.'

Heine's levenslange Napoleon-complex staat centraal in het belangrijkste fragment van deel 2: Ideeën. Het Boek Le Grand. Hoewel hij de Franse keizer ook als een despoot beschouwde, was Napoleon in zijn ogen vooral een man van de daad en de seculiere verlosser van het oude Europa, die de idealen van de Franse Revolutie had geëxporteerd. Herinneringsflarden aan Heine's jeugd in Düsseldorf, dat toen werd bezet door de Grande Armee, vermengt hij met fictie en filosofische overpeinzingen. Napoleons intocht in Dusseldorf refereert aan Christus' triomfantelijke intocht in Jeruzalem. Trommelaar Le Grand is de literaire betovergrootvader van Grass' dwerg Oskar Mazerath. Hij is de intermediair tussen de mythologische Napoleon en het bevrijde Duitse volk, een man die met zijn getrommel de komst van de Verlichting in de feodale Rijnstreek aankondigt.

De andere fragmenten uit deel 2 - over de onderdanigheid van eilandbewoners die in harmonie met de natuur leven, maar geknecht worden door adel en kerk, heidense mythische wezens, Byron, Walter Scott en reincarnatie - zijn mooi geschreven, maar moeilijk te volgen voor de hedendaagse lezer. Het notenapparaat raadplegen is hier noodzakelijk

De liefhebber van een idyllische Italië-reis komt nauwelijks aan zijn trekken in het derde deel, want Heine wilde geen klassieke tour langs Romeinse ruïnes en steden als Florence beschrijven, maar actuele toestanden bekritiseren. De reis van München naar Genua is een mix van observaties, herinneringen en overpeinzingen, gelardeerd met kritiek op het Oostenrijk van Metternich en de onzalige verbintenis van kerk en staat in Noord-Italië. In De baden van Lucca komen we amper iets substantieels te weten over deze stad, want hij gebruikt Lucca puur als decor voor zijn aanvallen op de reactionaire adel, de zelfgenoegzame clerus en de geldbourgeoisie.

Begin 1831 verscheen het laatste deel van de Reistaferelen. In De stad Lucca vervolgt hij zijn kritiek op het bekrompen gedachtegoed van de figuren die hij in deel 3 ten tonele heeft gevoerd. Ook richt hij zijn pijlen op het Duitse nationalisme, het feodalisme en de reactionaire kerk. Het aangrijpendst zijn de Engelse fragmenten, waarin Heine op een journalistieke, reportage-achtige manier verslag doet van zijn bezoek aan Engeland. Als een ironische Dickens schildert hij de ellende van Londen ten tijde van de Industriële Revolutie en laat hij de armoede van de paupers in de slums contrasteren met de rijkdom van de bourgeoisie en adel. Voor Heine was Engeland een schijndemocratie, een land dat was blijven hangen in de klassenmaatschappij van de middeleeuwen. De Britten irriteerden hem trouwens sowieso, want zij hadden zijn geliefde Napoleon bij Waterloo een smadelijke nederlaag toegebracht.

 

Waarom zou je deze Reistaferelen anno 2003 nog lezen? Louter uit literair-historisch oogpunt? Nee, eerder vanwege Heine's fabuleuze stijl, zijn weergaloze ironie en brutale sarcasme. Zelf heeft Heine later geopperd, dat het niet zijn ideeën zijn geweest waardoor hij voortdurend in aanvaring kwam met de vertegenwoordigers van het feodale en conservatieve Duitsland, maar zijn manier van schrijven, kortom zijn explosieve stijl. Heine doopte zijn pen in vitriool. Hij was een verscheurde ziel, die op het breukvlak van de Romantiek en de Verlichting opereerde, een dichter die niet zoals Goethe in de ivoren toren wilde wonen, maar iemand die de politieke en sociale werkelijkheid de literatuur binnenhaalde.

Heine was in de eerste plaats een 'verlopen romantische' dichter, een sentimentele dweper die zijn geëxalteerdheid voortdurend ironiseerde en parodieerde.Bij Heine kun je lezen over de arcadische natuur met zijn ruisende bergbeken, zingende bossen en adembenemende vergezichten, maar ook over de straten en stegen van Parijs, München en Londen. Nog voor Baudelaire schreef hij al over de dag- en nachtzijde van de metropool. Ondanks zijn sociale bewogenheid en engagement, bleef hij een pleitbezorger van de autonomie van de kunst. Hoewel hij zich uit opportunisme tot het lutheranisme bekeerde - zo hoopte hij gemakkelijker een baan als jurist of hoogleraar te krijgen - bleef hij als voormalige jood een eeuwige buitenstaander.

In april 1831 maakte de Duitse censuur korte metten met Heine's vileine kritiek op de restauratie. Het ministerie van binnenlandse zaken sprak de banvloek uit over de Reistaferelen. Vooral de schimpscheuten aan het adres van troon en altaar waren de overheid in het verkeerde keelgat geschoten. Men verweet hem blasfemie en belediging van de staat. De politie vaardigde een verbod op de verkoop van de boeken uit. Kort daarna emigreerde Heine naar Parijs, waar zojuist de Julirevolutie had plaatsgevonden en een nieuwe, frisse wind waaide.

De mythe dat Heine daarmee ook welbewust voor het vrije schrijverschap koos, bestaat tot op de dag van vandaag. In werkelijkheid probeerde hij nog tijdens het schrijven van de Reisebilder als hoogleraar of jurist aan de slag te komen, maar zijn joodse afkomst en controversiële geschriften blokkeerden een baan bij de overheid. Noodgedwongen ging hij van de pen leven.

Vanuit Parijs berichtte hij voor de Augsburger Allgemeine Zeitung over kunst, cultuur en politiek in Frankrijk. Zijn steenrijke oom Salomon - die ook zijn studie Rechten had gefinancierd - zou hem tot zijn dood met een royale toelage steunen. Heine leefde voor de helft van de opbrengst uit zijn journalistieke werk en literaire boekuitgaven, de rest vulde hij aan met het geld dat zijn gefortuneerde oom hem uit Hamburg deed toekomen en later met een erepensioen van de Franse staat. De lyriekverzameling Buch der Lieder (1837) werd een cultboek, dat in Europa minstens zoveel opzien baarde als Goethe's Die Leiden des jungen Werther.

Heine verhuisde maar liefst zestien maal in Parijs. Zijn allergie voor lawaai en burengerucht was op het neurotische af. In 1836 ging hij samenwonen met Augustine Mirat, een boerendochter die naar Parijs was gekomen en in haar onderhoud als schoenverkoopster voorzag. Heine noemde haar Mathilde en probeerde haar te civiliseren, maar ze werd nooit de representatieve dame des huizes die hij voor ogen had. Maar zijn muze was mollig, vrolijk en sensueel en dat vergoedde veel. Dat ze haar leventje vooral vulde met wandelingen over de Champs-Elysees en gebabbel met haar papegaai deerde hem amper.

Wie na lezing van Reistaferelen wil weten hoe het Heine lukte om tijdens zijn achtjarig ziekbed nog zo productief te blijven als dichter, journalist en prozaist, moet beslist de herziene editie van Martin van Amerongen's Het Matrassengraf lezen. Het boek geeft niet alleen een inkijkje in de laatste dagen van de aan syfillus of multiple sclerose lijdende Heine, maar is ook een zwierig zelfportret van de ex-hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer. Net zoals Heine was hij dol op polemiek, de bevrijdende schaterlach en de ironie. De Duitse dichter in ballingschap symboliseerde voor hem beschaving, sensualisme en vrijheidsdrang. Als er een hiernamaals bestaat, zal deze liefhebber van 'dode Duitse dichters' de vertaling van Reistaferelen vast en zeker met een waardige schaterlach begroeten.

 


 

Heinrich Heine - Reistaferelen. Vertaald door Wilfred Oranje. Euro 39.50. Uitgeverij Atlas.

Martin van Amerongen - Het Matrassengraf. Euro 17.- Uitgeverij Aspekt.


 

Ed Schilders

Grof en vuil of zwoel?

Nog lang na zijn dood (1856) heeft Heinrich Heine (geboren 1797) mooie recensies gekregen. ‘Zijn werk is, religieus-, zedelijk-, en ideologisch-beschouwend, onevenwichtig en gevaarlijk’, schreef in 1953 Lectuur-repertorium, een Vlaams naslagwerk voor de zedelijke waardering van literatuur. Ter verduidelijking van dit gevaar repte de anonieme auteur van Heines ‘souvereine spot voor wetenschap, godsdienst, en al wat zijn tijdgenoten heilig was.’ Of deze: ‘In zijn gedichten is hij vaak zwoel erotisch; in zijn satyren menigmaal obsceen’, meende pater Gielen in zijn Standaard-catalogus (1925). En Léon Jules in een Franse (katholieke) encyclopédie: ‘Helaas heeft hij het beste van zijn talent gebruikt om te vernielen; zijn meesterwerken zijn de satiren en epigrammen tegen zijn persoonlijke vijanden, tegen de kerk, en vooral het katholicisme, en tegen de sociale orde.’

Het mag duidelijk zijn dat we hier met een groot schrijver te maken hebben. Zijn politieke en katholieke tegenstanders hebben dat ook nooit ontkend. De spot is ‘souverein’, en zelfs Léon Jules erkende ‘literaire kwaliteiten’. Alleen: talent en kwaliteit werden door de schrijver misbruikt voor persoonlijke, onmaatschappelijke, antireligieuze, materialistische, en zelfs zedeloze doeleinden. Er is weinig wat Heine níet verweten is, en het aardige van al die verwijten is dat ze honderdvijftig jaar later weliswaar wat overdreven klinken, maar dat Heine zelf de laatste zou zijn geweest om te ontkennen dat hij tijdgenoten voor schut wilde zetten, politici wilde hekelen, en de zelfgenoegzame, burgerlijke tijdgeest hartstochtelijk haatte. De hier aangehaalde recensenten hadden voor een belangrijk deel gelijk, maar wat we hun op hun beurt kunnen nadragen, is dat zij daaruit de conclusie trokken dat ‘Heine’ derhalve verboden lectuur moest zijn. Een echte keuze hadden ze daarbij niet. Ze volgden slaafs de Index van verboden boeken, waarop in 1836 vier van Heines werken geplaatst werden, waaronder de Reistaferelen, die nu voor het eerst in een volledige Nederlandse vertaling verschenen zijn. Met die beslissing was de Vaticaanse Congregatie van het boek zelfs clement geweest, want één jaar eerder besloot de Pruisische overheid om alle werken van Heine te verbieden. Opera omnia.

Grof en vuil of zwoel? Een gevaar voor de religieuze en sociale orde? Met de complete Nederlandse uitgave van Reistaferelen kan nu iedere lezer die daar enige moeite voor wil doen, zelf vaststellen of Heine zulks was of niet, of in welke mate. ‘Compleet’ is misschien zelfs te weinig gezegd. Als ‘Naoogst’ zijn fragmenten toegevoegd die tijdens Heines leven niet in druk verschenen, en de tekst is, als het ware, ook gecollationeerd met de ingrepen van de Duitse staatscensoren ten tijde van de eerste afzonderlijke edities van de vier onderdelen (1826-1834). Alles wat de overheidscensor indertijd meende te moeten schrappen, is in deze uitgave geïdentificeerd tussen [vierkante] haakjes. In het tweede deel (De Noordzee – derde afdeling) moesten bijvoorbeeld vijftien regels sneuvelen, waarin Heine verhaalt dat op een idyllisch Noordzee-eiland tijdens het badseizoen een ‘vrouwspersoon’ van het vasteland werd ingehuurd om tegemoet te komen aan de lustgolven van de mannelijke badgasten, en vooral ter bescherming van de lokale vrouwelijke bevolking. Heine hekelt hier de burgerlijke variant van decadentie; de censor oordeelde de passage obsceen. In vergelijking met het totaalverbod van 1835 hielden de censoren zich toen nog in. In 1835 gaat het niet meer om passages of details, maar om het grote gebaar van de macht. Over het derde deel van de Reistaferelen rapporteert een censor dan: ‘Het bespot het heiligste en valt de religie aan, kleineert de vorsten en devalueert de geestelijke stand en kwetst met obscene scènes het goede fatsoen.’

Nog belangrijker is dat de uitgave een ‘Commentaar’ van bijna honderd pagina’s heeft gekregen. Daarin worden Heines levensloop en reisroutes gevolgd en verweven met annotaties bij de tekst. De lezer vindt er helderheid over de politieke, maatschappelijke, religieuze, en academische stenen waaraan Heine zo gretig aanstoot nam. Het lijkt me onmogelijk om nu nog, anderhalve eeuw later, en in een cultuur die een verfijndere waardering heeft ontwikkeld als het om cynisme, satire, protest, en maatschappijkritiek gaat, dezelfde verontwaardiging te genieten als die van Heines tijdgenoten. Het commentaar is daarbij niettemin een verhelderende handreiking: een reisgids door Heines tijd. Zijn Duitse tijd, want in 1831 vertrok hij naar Frankrijk, het land van Napoleon, over wie hij in de Reistaferelen zo vaak de loftrompet steekt, tot ongenoegen van de Duitse censor.

Marinus Pütz typeert Heine in het commentaar als ‘een militant kunstenaar’. Ik zou hem eigenlijk liever, maar helaas iets romantischer, een ‘wereldverbeteraar’ willen noemen. Wat de beeldvorming betreft is Pütz echter in het voordeel: in een brief (1827) schreef Heine dat het derde deel van de Reistaferelen ‘nog geduchter moet worden opgetuigd’, en: ‘het kaliber van de kanonnen moet nog groter uitvallen’. Wat dus gelukt is. Zelfs de titel Reistaferelen lijkt literaire guerilla, want een reisboek is het alleen als literair raamwerk. De locaties -- de Harz, Noordzee-eilanden, Lucca, en Engeland – garanderen niets: het kan poëzie worden (zoals in de eerste twee afdelingen van De Noordzee), een pleidooi voor sprookjes, een essay over de betekenis van Napoleon, Goethe, of Walter Scott, of een journalistieke reportage. Maar altijd is er die verraderlijke onderstroom waarop de eigentijdse censuur en de latere recensenten zo gespitst waren, en die we nu dan maar moeten samenvatten tot (souvereine) maatschappijkritiek. Toch wist niemand beter waarover Heine schreef dan hijzelf. Toen de gekuiste uitgave van Ideeën – Het boek Le Grand (onderdeel van Reistaferelen) in 1947 in het tijdschrift Boekengids werd besproken, oordeelde de katholieke recensent: ‘Er is weinig samenhang in te vinden.’ We vergeven het hem, want hij had geen ‘Commentaar’ ter beschikking. In hoofdstuk 13 van dat boek schrijft Heine: ‘In alle voorgaande hoofdstukken staat geen regel die niet ter zake doet.’

De Pruisische censor heeft hij nooit zozeer kunnen misleiden als zijn bedoeling was. Maar die ene keer dat het lukte, is klassiek geworden. Hoofdstuk 12 van Het boek Le Grand bestaat uit vier woorden. De eerste drie zijn: ‘De Duitse censoren’. Daarna volgen de door Heine zelf aangebrachte censuurstreepjes, zes regels lang. De rest van het hoofdstuk bestaat uit dezelfde streepjes, en slecht één woord: Domkoppen.


Heinrich Heine: Reistaferelen

Vertaald door Wilfred Oranje; commentaar en annotaties van Marinus Pütz

Atlas; 733 pagina’s; Euro 39,90

ISBN 90 450 0405 4