CuBra
Inhoud Eisenbarth
Home
Andere rubrieken van Ben Hartman
Inhoud dieren- liedjes
lnhoud kluchten
Inhoud beroepen- liedjes
 

Ben Hartman

Ik ben de Dokter Eisenbarth
Leven en werk van een rondtrekkende Duitse plattelandsdokter (1663-1727)

11 - De medische opleiding van Eisenbarth

Alle afbeeldingen staan in map: Eisenbarth-illustraties op afbeelding DSC 7343 en DSC 7340 na, deze twee laatste staan in map: Oberviechtach 2007.

 

Voor we verder gaan met de opleiding van Eisenbarth tot plattelandsdokter wil ik eerst iets zeggen over het verschil tussen academisch gevormde artsen en chirurgijnen en dat in de tijd waarin Eisenbarth leefde en werkte: 17de en 18de eeuw in Duitsland.

Hoe deze situatie in Nederland was in deze periode weet ik niet.

Misschien dat ik daar later nog eens over bericht!

 

In: Eisenbarth, das Ende einer Legende, van Eike Pies vinden we een duidelijk schema van de artsenstand in de tijd van Eisenbarth.

Pies geeft een duidelijke scheiding aan tussen internisten en externisten, het tweede begrip kennen wij in Nederland niet!

 

 

Wat zijn Internisten?

 

Dat waren de aan de Universiteit, wetenschappelijk opgeleide artsen, de z.g. doctores medicinae.

Waar hielden zij zich mee bezig binnen de gezondheidsdienst?

 

  • Zij voelden de pols van de zieke,

 

  • Zij bekeken de urine in een urinaal om een diagnose te kunnen stellen, het z.g. piskijken,

 

 

Het voelen van de pols en het schouwen van de urine, uroscopie, waren dé methoden in de 17de en 18de eeuw om tot een diagnose te komen. Het systematische lichamelijke onderzoek werd nog niet uitgevoerd.

Het piskijken is in de middeleeuwen en nog lang daarna voor de geneeskundige praktijk van de allergrootste betekenis geweest.

Eeuwenlang is het urineglas hét symbool der geneeskunde geweest, het heffen van het urinaal is tot een typisch medisch gebaar geworden en aan de pisbokaal in de hand herkent men de geneesheer op de afbeeldingen die hiervan veelvuldig gemaakt zijn.

Meer informatie hierover kunt u overigens vinden op de site: www.engelfriet.net.

 

  • Schreven een recept uit waarna de apotheker het geneesmiddel maakte.

 

De apothekers maakten hun geneesmiddelen zelf zoals te zien is op de volgende afbeelding uit

1614.

 

 

In het Eisenbarth-museum in Oberviechtach is een prachtige apotheek nagebouwd, ik neem aan uit de tijd van Eisenbarth: 17de- 18de eeuw.

 

  

 

Verderop in het verhaal zullen we zien dat Eisenbarth zelf ook geneesmiddelen gaat maken die hij verkocht bij zijn heilkundige optredens in den lande.

Hij kocht voor dat doeleinde, in 1703, een groot pand in Maagdenburg.

Hij wordt zelfs de eerste geneesmiddelenfabikant van Duitsland!

We komen hier later uitvoerig op terug.

 

De opleiding aan de universiteit duurde gemiddeld slechts drie jaar, en zonder enige practische ervaring studeerden de studenten af als arts.

Zij kregen als titel mee: Lic. Med. voor een arts met een licentie.

Waren ze gepromoveerd dan hadden als titel: Dr. Med.

Dit waren dan stadartsen ofwel Physici of hof- en lijfartsen.

 

Wat zijn Externisten?

 

Dit waren de, zeg maar handwerkchirurgen, die wij chirurgijnen noemen.

De mensen met een practische opleiding die het werk van de Internisten niet mochten doen!

Hier zie je een chirurgijn aan ’t werk.

 

 

Bij de chirurgijnen had je duidelijk twee groepen:

 

    • De chirurgijnen die bij een gilde waren aangesloten.

 

Dit waren:

 

  1. de badmeesters ofwel op z’n Duits: de Bader.

  2.  

     

    De informatie over de ‘Bader’ haalde ik uit een Duits boek dat ik in Nederland kocht:

    Bader, Medicus und Weise Frau, Wege und Erfolge der mittelalterlichen Heilkunst, door

    Wolfgang F. Reddig, ISBN:3-89441-467-7, te verkrijgen bij de Slegte!

     

    Voor de middeleeuwer was een bezoek aan een badhuis de gewoonste zaak van de wereld.

    Rijke burgerhuizen, kloosters en grote ziekenhuizen hadden een badhuis.

    Het bezoek aan een badhuis kon zelfs als deel van het loon dienen van een handwerksman en was een sociaal gebeuren: men ontmoette elkaar daar met een hapje en een drankje.

     

    Voor het beroep van badmeester, uitgeoefend door zowel mannen als vrouwen, was geen opleiding nodig.

    Misschien juist daarom stonden zij in een niet zo’n hoog maatschappelijk aanzien vergeleken met barbiers.

    Op de maatschappelijke ladder stonden zij onderaan.

     

    De badmeesters waren niet bij een gilde aangesloten, dit in tegenspraak met de bovenvermeldde groepsindeling van chirurgijnen, zij waren georganiseerd in religieuze broederschappen.

    Toch waren de badhuizen erg populair.

    De badmeester zorgde voor de uiterlijke én innerlijke reiniging van de badhuisbezoekers.

    Men had er kuip-, zweet-, en stoombaden. Toevoegingen van keukenzout, zwavel en kruiden zorgden voor een geneeskrachtige werking.

    De volgende afbeelding van een openbaar badhuis waarin de verschillende baden te zien zijn is een miniatuur van rond 1470.

    Het ziet er erg gezellig uit; men zit in bad te eten en wordt bediend door schaars geklede dames. Een muzikant zorgt voor aangename muziek.

     

     

     

    Hier een badhuis met een stookketel op een stookoven om de baden warm te houden.

    Het is een miniatuur uit ongeveer 1400.

     

     

     

     

     

    Tegen betaling kon je je laten wassen met warm water en zeep, je kon er naar de barbier gaan en om het bloed te laten reinigen kon je gebruik maken van bloedzuigers en aderlaten.

    Dit aderlaten werd ook als een profylaxe beschouwd tegen besmettelijke ziektes.

    In het algemeen werd aangeraden een badhuis minstens eenmaal per jaar te bezoeken.

     

    Een regelmatige bezoeker van een hedendaagse sauna, waar ik mezelf ook toe reken, komt een en ander bekend voor, je zou een middeleeuwse badmeester best kunnen vergelijken met een heden ten daagse saunameester!

     

    Natuurlijk was er ook een mogelijkheid om een massage te ondergaan en sommige badmeesters trokken wel eens een tand of kies bij een tandpijnlijder in een badhuis!

     

    De aantrekkingskracht van een badhuis kwam ook door het gegeven dat men schaars of niet gekleed was.

    Hier een afbeelding uit het einde van de 14 de eeuw van een vrouwelijke badmeester met een waaier, die ongetwijfeld bedoeld was om de hete lucht extra op te verspreiden, dit gebeurd nog steeds in sauna’s door de wappermeester!

     

     

     

    Het badhuis in de middeleeuwen kreeg evenwel soms het karakter van een bordeel en om die reden werden badhuizen wel eens gesloten.

     

  3. de barbieren, mochten een aderlating doen en algemene wondverzorging.

  4.  

    De barbieren of baardscheerders werden door de stedelijke overheid in één gilde samengebracht met de wondartsen ofwel chirurgijnen.

    De barbier had evenals een chirurgijn ook een opleiding, een 4-jarige leertijd die afgesloten werd met een examen.

    Ook verstrekten de barbieren klisteerspuiten en braakmiddelen, trokken wel eens tanden en kiezen, deden aan wondverzorging en deden soms kleine ingrepen.

    Het beroep van barbier stond niet in hoog aanzien, laat staan het beroep badmeester! Deze laatste was namelijk ook lijkenwasser!

     

     

     

     

  5. de meester chirurgijnen ofwel medico-chirurgen. Deze mochten grote operaties doen.

 

      • De chirurgijnen die niet bij een gilde waren aangesloten.

 

Dit waren:

de plattelandsdokters die een privilege hadden gekregen van een vorst.

Zij waren specialist op het gebied van o.a.:

      • oogheelkunde,

      • steen- en breuksnijden,

      • tandentrekken.

 

Hier een afbeelding van rond 1530 van een tandentrekker.

Vol trots laat hij zijn zojuist getrokken kies zien.

 

 

 

En dan waren er nog chirurgijnen in dienst van een landvorst:

 

  • lijfbarbieren en lijfchirurgen,

  • hofbarbieren, hofchirurgen en hofoogartsen,

  • militairartsen in de breedste zin van het woord.

 

Het volk was wat betreft de gezondheidszorg afhankelijk van de academisch gevormde artsen, de doctores medicinae.

De stadsgildes lieten echter maar een beperkt aantal chirurgijnen toe.

Dit om het inkomen van de meester te verzekeren.

 

Gezellen van buitenaf hadden nauwelijks kans aan werk te komen omdat in de regel de zonen van de meesters de praktijk van hun vader overnamen.

Bovendien was het meesterexamen zó duur dat veel opgeleide chirurgen hun leven lang in dienst bleven van een meester, als z.g. Altgesel en zo hun schamel brood bij deze meester moesten verdienen.

 

Het kwam nog al eens voor dat gezellen trouwden met veel oudere weduwen van meesters!

Deze vrouwen hielden het privilege van hun overleden man.

De jonggetrouwde gezel legde hun meesterexamen af en namen vervolgens de praktijk over van de overleden echtgenoot van hun kersverse echtgenote.

Het privilege bleef geldig dus kon de opvolger meteen aan de slag.

 

Maar ook de bevolking op het platteland had medische verzorging nodig.

Daarom gaven de landsheren naar behoefte privileges uit aan gespecialiseerde handwerkchirurgen ofwel chirurgijnen genoemd, die niet bij een gilde waren aangesloten.

Deze moesten wel vooraf een proeve van bekwaamheid afleggen, in practische en theoretische zin, voor een examencommissie die bestond uit hofartsen en stadsartsen.

 

Deze geprivilegieerde plattelandsdokters mochten maar voor korte tijd hun chirurgische kunsten vertonen in dorpen en op jaar- en weekmarkten in de stad.

Zij waren daarom heel erg aangewezen op, wat wij tegenwoordig pr noemen.

De plattelandsdokters moesten flink reclame maken voor hun medisch handelen.

Zij moesten daar het volk op attent maken middels strooifolders en reclames in plaatselijke kranten.

Op deze pr-functie van rondtrekkende plattelandsdokters kom ik later nog terug omdat Eisenbarth hier een kei in was.

 

Het spreekt voor zich dat deze rondtrekkende plattelandsdokters met de nek werden aangekeken door de plaatselijke collega’s die wel bij een gilde waren aangesloten.

 

De plaatselijk bij het gilde aangesloten chirurgijnen maar ook de doctores medicinae, waagden zich meestal niet aan risicovolle ingrepen zoals, staar-, breuk- en blaassteenoperaties.

Deze lieten ze liever over aan de rondtrekkende plattelandsdokters, die hadden daar immers veel meer practische ervaring in.

Echter, en dat kan niet verzwegen worden, ook onder plattelandsdokters waren scharlatans.

En aan de andere kant moet je zeggen dat er ook wel eens operaties mislukten die gedaan werden door vakbekwame plattelandsdokters.

De tijd is dus echt niet veel veranderd wat dat betreft!

 

Er kwamen nogal eens complicaties voor en patiënten stierven daardoor.

Niet verwonderlijk gezien de omstandigheden waaronder de operaties werden gedaan.

Slechte hygiëne en geen of slechte medicijnen waren hier debet aan.

 

Daarom hielden de plattelandsdokters zich maar korte tijd op in een bepaalde plaats, zodoende konden ze ontkomen aan de mogelijke volkswoede die kon ontstaan na het mislukken van een operatie.

Maar zo waren plattelandsdokters dikwijls ook niet meer aanwezig na een succesvolle ingreep.

 

Werden zij door de stadsartsen op een medische fout betrapt dan wachtte een flinke boete.

Niet zelden verliet een plattelandsdokter een bepaalde streek om deze straf te ontlopen.

 

En waar hoorde Eisenbarth nou bij?

 

Eisenbarth was een externist, gespecialiseerd in oogafwijkingen, daarom wordt Eisenbarth oculist genoemd. Maar hij was ook bekend met het breuk- en steensnijden.

Eisenbarth was een rondtrekkende plattelandsdokter die niet bij een gilde was aangesloten en privileges moest aanvragen om te mogen werken in een bepaalde Duitse deelstaat.

Dit wordt later in dit verhaal nog uitvoerig besproken.

In de volgende, 12-de aflevering gaan we verder met de chronologie en we herhalen nog eens het laatste jaar waar we gebleven waren: 1677.