INHOUD DE CROON
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL


Herinneringen  van een jongen uit de Houtstraat in Tilburg

Hoofdstuk 5.

Ik mag doorleren

De mulo, de St. Norbertusmulo, aan de Molenstraat in Tilburg heb ik twee jaar bezocht. In september 1949 mocht ik erheen. Van de circa 45 jongens van mijn klas op de St. Janschool was ik de enige die "verder studeerde". De anderen gingen naar fabriek of ambachtsschool. Er gingen trouwens ook een of twee jongens naar de frateropleiding in Goirle .

Jammer genoeg had het hoofd van de St. Janschool - frater Wilbertus dus - zo weinig vertrouwen in zijn eigen school dat hij mij pas in de zevende klas durfde opgeven voor het toelatingsexamen voor de mulo. Dat examen was niet zo gemakkelijk. Het omvatte een tekstverklaring, een serie redactiesommen en wat algemene ontwikkelingsvragen. Bij thuiskomst bleek onze pa de redactiesommen meteen door te hebben. Hij ontdekte dat ik in een opgave waarbij de inhoud van een haverkist moest worden uitgerekend, vergeten was rekening te houden met de dikte van de planken. Ik was zwaar aangeslagen. Ik formuleerde in gedachten de afwijzing die er zeker zou komen. Voor mezelf wist ik: "Ik mag niet eens in het voorportaal van de wetenschap."

Wat een opluchting toen er twee weken later een brief kwam, waarin stond dat ik toegelaten was. Samen met 41 andere jongens mocht ik in de eerste klas van De Klinkert beginnen in september 1949. Toen ik er kwam was de school gehuisvest in het gebouw van de Wilhelminaschool ( de school met het kroontje op de gevel) aan de Molenstraat vlakbij het Veldhovenplein. De Norbertusmulo heette in de volksmond De Klinkert naar een groot huis in de Langenieuwstraat waar de school in 1946 begonnen was. Frater Chromatius was de directeur. Hij gaf Engels en aardrijkskunde. Soms viel hij in voor een zieke collega en dan bleek hij ook heel bekwaam te zijn in Frans en boekhouden. De andere leraren waren: dhr Knaapen, frater Johan, dhr Peppels , dhr Appels en frater Liberatus.

Met zijn zessen dreven ze de hele school en gaven ze alle vakken. Dhr van Eindhoven was de gymleraar en hij kwam in mijn tweede jaar als opvolger van mijn eerste gymleraar dhr Peppels die er zowaar in geslaagd was mij de beginselen van het zwemmen bij te brengen tijdens lessen in het Bakse Ven. Op het einde van mijn 1e jaar op de mulo vertrok dhr Peppels naar de Antillen.

 

Bijzondere fraters

De fraters met wie ik op de mulo te maken kreeg waren echte ouderwetse leermeesters. Didactisch gezien kon je geen betere hebben, ook al waren ze streng en veeleisend.

 


De leraren van de St. Norbertusmulo - De Klinkert - in 1950. V.l.n.r.: dhr. Knaapen, frater Chromatius, pastoor François, frater Johan, dhr. Appels

 

Frater Johan zorgde ervoor dat de rijtjes uit de Duitse spraakkunst zo vast in je hoofd kwamen dat ze er nu nog in zitten. Hij hield van de Wiener Sängerknaben en hij probeerde ons de liedjes van dat koor bij te brengen. Ik heb nog het gestencilde boekje waarin hij ze voor ons verzameld had: Wir singen froh heet het. We hebben in de lessen er veel uit gezongen. Ter zijde: We hadden elke dag school van maandag tot en met zaterdag. Op zaterdag waren we om 12.30 uur uit, meen ik.

De directeur, frater Chromatius, was een hyperactieve man die me boeide door zijn kwieke zelfverzekerde optreden. Hij was onze leraar Engels. Later is hij uit de congregatie getreden en getrouwd. In de onderwijswereld heeft hij veel betekend o.a. door een hoge functie bij het KPC. Door hem ben ik zo geïnteresseerd geraakt in de Engelse taal dat ik zelf later zelf ook leraar Engels ben geworden. Hij was altijd op zoek naar zaken die de jongens in zijn klas zouden boeien. Bijna iedere les begon hij met een grapje in het Engels dat hij dan op het bord schreef. We schreven het over en leerden op die manier behoorlijk veel Engels. Op een dag kwam hij met een heel bijzonder apparaat. "Jongens, dit is een wire-recorder." Mijn mond viel open van verbazing toen hij vertelde dat hij met dit apparaat onze stemmen kon vastleggen. Ik had al wel ooit van een grammofoonplaat gehoord, maar een opname-apparaat dat zo maar in school gebruikt kon worden .....

Om de beurt mochten enkele jongens een stukje tekst uit het boekje The Speckled Band ( van Conan Doyle) uitzoeken en inspreken voor de microfoon. Ik hoorde bij de uitverkorenen en ik las - enigszins nerveus - een halve bladzijde voor die begon met : "Suddenly in the hubbub of the gale there was a cry." Even later hoorde ik voor het eerst van mijn leven mijn eigen stem zoals die opgenomen was op de chroomkleurige draad die op een klosje ronddraaide in de draadrecorder.

Een heel bijzondere man was ook frater Liberatus. Hij was al wat ouder, ik denk zo rond de 60. In de oorlog had hij op Sumatra in een Jappenkamp gezeten. Hij had daar veel ontberingen doorstaan maar zijn positieve instelling had hem overal doorheen geholpen. Hij was iemand met een ruime blik. In de lessen geschiedenis en Frans vond hij altijd gelegenheid om ons ook les te geven in "het leven". Zo vertelde hij ons over de Islam, over het leven van Mohammed, over de vijf zuilen van de Islam en over het leven in Padang en in de buurt van het Tobameer op Sumatra. Hij was een aanhanger van het Esperanto dus schroomde hij niet om ons in enkele lessen de eenvoudige beginselen van die kunsttaal uit te leggen, ook al stond dat natuurlijk niet op het lesrooster. Hij voelde goed aan dat we lessen over b.v. de politiek van Napoleon 

de Derde niet zo boeiend vonden en dus bracht hij er afwisseling in . Hij leerde ons een liedje in het Maleis en het zingen mochten we zelfs begeleiden door met de kleppen van onze kastjes het ritme aan te geven..Een oorverdovende herrie was het gevolg: Hela rotan, rotan eh rotan oh, tjiwa Djawa. Ja, ja, een bijzondere man.

 

Terug uit Indië

In diezelfde periode waren er duizenden dienstplichtige Nederlandse jongens uitgezonden naar Nederlands-Indië. Zij moesten daar orde en rust handhaven. Mensen in Nederland stonden achter hen en vormden het zogenaamde Thuisfront. Motto: Wij leven mee met de jongens overzee. Ik herinner me ook de naam NIWIN, al weet ik niet meer waar die letters voor staan. Allerlei acties werden opgezet om de militairen in Indië moreel en anderszins te steunen. Artisten gingen erheen, boeken en tijdschriften werden opgestuurd, er werden kerstpakketten samengesteld. In de krant kon je vaak lezen dat er Nederlandse militairen gesneuveld waren in dienst van het vaderland, al of niet tijdens politionele acties. Ook Tilburgse miltairen kwamen om. Goed dat er een monument voor hen is opgericht., al heeft dat lang op zich laten wachten. In 1950 en 1951 kwamen ze terug naar Nederland na het accoord van Linggadjati en na de souvereiniteitsoverdracht. Zo’n terugkomst was een feestelijke gebeurtenis. Bij ons in de straat kwam Piet Nooyen terug uit Indië en hij kreeg een geweldige ontvangst. In de lantaarnpalen hingen luidsprekers van Pivado ( Piet van Dongen?) die de muziek versterkten van de pickup in de huiskamer van de familie. Vooral twee plaatjes waren populair : Circus Renz en Tänzende Finger van het orkest Will Glahé. Op straat dansten de mensen als op quatorze juillet in Frankrijk. Het was een echt buurtfeest.

 

Naar de kweekschool

Op 3 september 1951 begon ik aan de opleiding voor onderwijzer aan de kweekschool St. Gerardus Majella in Dongen. Vier jaar lang ging ik daar elke dag - ook op zaterdag - op de fiets naartoe, samen met een groepje Tilburgse medeleerlingen. De afstand van ongeveer 15 km legden we in ongeveer 30 minuten af, op gewone fietsen. Bij het groepje zat mijn toekomstige schoonbroer, Huub Meijnckens. Hij wilde liever beroepswielrenner worden dan onderwijzer en hij leek ook alles in huis te hebben voor zo’n carrière. Zijn ouders stonden er echter op dat hij zijn kweekschoolopleiding afmaakte. De andere fiets- en schoolgenoten waren Ton Leenaars (bijnaam: de Pel), Jan Pallandt, Jan Labée. Ook Frans Verbunt en Bernard van Dijk waren er het eerste jaar bij. We reden ook wel met ouderejaars mee: Piet Wierx, Jan Lahaye, Jan Peek, Lex Lemmen en de gebroeders Ed en Jan Ghering.

In de meimaand gingen we ’s morgens soms eerst even naar de Hasseltse kapel om er een paar weesgegroetjes te bidden. Uit tegengestelde richting kwamen er ‘s morgens op de Dongenseweg soms twee leuke meisjes gefietst die voor een zekere onrust in ons groepje zorgden. We hebben nooit echt contact met hen gehad maar we hadden wel namen voor hen bedacht: één van de twee noemden we Blackie vanwege haar zwarte haren. De bijnaam van de andere ben ik vergeten. Ze zwaaiden altijd vrolijk terug als we wuivend en roepend langs hen heen reden.

 

Broeders van Dongen

Op de kweekschool maakte ik kennis met de Broeders van Dongen. We kregen les van Broeder Bonifacio, de directeur, die opvoedkunde gaf, van broeder Montanus, leraar wiskunde en biologie, broeder Clarentius die alles wist van geschiedenis, broeder Alcuïnus die de aardrijkskundelessen gaf maar vooral betrokken was bij werk voor de NCB, broeder Innocentius, een vriendelijke man die ons tekenen en Engels bijbracht en broeder Aquino, leraar muziek, Frans en Nederlands .Broeder Berthuwinus gaf ons ook een jaar Nederlands en broeder Willehad gaf handenarbeidlessen. Er waren twee lekenleraren: dhr Van den Bosch, natuurlkunde en wiskunde en Duits en van de Tilburger dhr Van de Poel, gymnastiek. Godsdienstlessen kregen we van Rector Van Osta en van conrector Van Waes.

De sfeer die de broeders uitstraalden was wat losser dan die ik van de Fraters van Tilburg gewend was. Je kon merken dat hun stichter ( S.M. Glorieux) een Belg was. Je kreeg het gevoel dat je je niet zo strak aan allerlei kerkelijke regels hoefde te houden als bij de fraters. Maar het verschil was niet groot: ook hier was b.v. vriendschappelijk contact met meisjes uitgesloten.

 

De wekker

Eén voorval moet ik hier even beschrijven. Tijdens een les van Broeder Berthuwinus over de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde was een klasgenoot in slaap gevallen. Hij zat op de eerste bank vlak voor de leraar die enthousiast de ene letterkundige richting na de andere beschreef en die aanvankelijk niet in de gaten had dat althans één lid van zijn gehoor niet meer luisterde. De betreffende jongeman heette Frans. Hij zou de onderwijzersopleiding al na één jaar voor gezien houden en daarna in Tilburg een grote loopbaan beginnen in de horeca- en carnavalswereld. Vooral als tonprater zou hij furore maken. Maar dat was tijdens de betrokken les nog niet te bevroeden. Frans liet zijn hoofd op zijn armen zakken en sliep in. Na enige tijd viel het op dat er geen teken van leven meer kwam en zowel de leraar als de klas observeerden hem nu met belangstelling. Hoe lang zou Frans de slaaphouding volhouden?

Nou, behoorlijk lang. Toen na een minuut of tien de zoemer ging ten teken dat het lesuur voorbij was. kwam er beweging in de slapende figuur. Met zijn rechterarm maakte hij enkele zwaaiende bewegingen, terwijl zijn hoofd op zijn linkerarm bleef rusten. Wij waren allemaal benieuwd wanneer het bewustzijn zou terugkeren en we hielden ons al kijkend doodstil om de scène niet te verstoren. Na een minuutje of zo ging het hoofd omhoog, Frans keek slaapdronken om zich heen en kreeg toen pas door dat hij op school was en niet in zijn slaapkamer. Geen wonder dat door het gezwaai met zijn arm de wekker ( = de zoemer) niet afgeslagen was, want dat had hij willen doen, vertelde hij ons.

 

Frans was niet de enige die maar kort op de kweekschool in Dongen verbleef. Ook Bernard van Dijk verliet de onderwijzersopleiding in Dongen na één of twee jaar. Hij ontwikkelde zich tot een prima journalist bij het Nieuwsblad van het Zuiden ( later het Brabants Dagblad) en hij specialiseerde zich in Tilburgse aangelegenheden. Ik meen dat hij hoofd van de stadsredactie is geweest tot zijn afscheid bij de krant.