INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Wilhelminapark - door Theo Wilton van Reede

Hoe dichter ik erbij kom, hoe groter het wordt: mijn monumentale gevoel van woede en verdriet. Wie van west komt richting Wilhelminapark en niet meer nadenkend want al murw, gewend is aan het Tilburgse straatmeubilair, ziet alleen een monument monumentaler worden.

Twee nog monumentaler bomen vormen een gotisch raamwerk boven een welgeklede heer met klompschoenen op een sokkel. Hij is bezig een wanhopig kijkend negertje met het kruis een gat in de schedel te slaan. Het negertje kijkt niet blij. Het is nog naakt. Het is eerst opgejaagd in Afrika, daarna door Nederlanders ontvoerd en vervolgens naakt, hongerend en zeeziek, geketend in een verstikkend ruim, door Nederlanders als Nederlandse koloniale koopwaar naar Nederlands Suriname gevaren. Daar liep het niet goed af met het negertje, getuige de zwachtels om hoofd en handen: stigmata.

Nu, na al die tijd, is het negertje nog steeds naakt. Al zijn beeldhouwers J.P. Maas en Zonen uit Haarlem wel zo behulpzaam geweest een doek over het onderlijf te draperen. Een naakt negertje daadwerkelijk aanschouwen is kennelijk te schokkend voor de Tilburger. Of te scholend.

Elke keer weer moet ik langs dat beeld en elke keer weer zie ik mijn familie vermoord worden, door de Nederlanders, ver weg op Java, in 1948, in Semarang, negenenveertig jaar geleden, tijdens de vrijheidsstrijd van Indonesië. De jongste was zes. Ze huilde schreeuwend. Poef deed de Nederlander. Weg was ze.

Was het een Tilburger die haar doodschoot omdat ze schreeuwend huilde? Het kan makkelijk. Opvallend veel Tilburgers hadden de lessen die Duitsland hun net vijf jaar lang gegeven had, niet zo goed begrepen. Of ze hadden even niet opgelet.

Het zijn deze gevoelens en gedachten die mij altijd bespringen als ik dat standbeeld zie opdoemen. Ik word eerst kwaad, daarna verdrietig en daarna weer kwaad. En dat monument wordt almaar monumentaler onder zijn gotische boog. Net als mijn haat tegen dat beeld.

Onlangs ben ik bij dat beeld gaan staan. Het hoofd gedwongen geheven, ziet het negertje niet op naar Peerke; het ziet de voorbijganger aan. Het negertje huilt als het regent. Peerke huilt nooit. Hij kijkt immers, verbeten het hoofd van het negertje neerdrukkend, naar beneden, naar waar hij dat gat in de schedel zal slaan.

Dat beeld, dat monumentale standbeeld voor het Nederlandse kolonialisme, dat beeld moet wég: laat álle negertjes tot Peerke komen met winti, voodoo en met slaande trom. En laat álle Surinamers komen, met gamelanorkest en tempelbellen, met bloemen, wierook en met vuur. Dat beeld móet weg. Wij zullen jullie bijstaan en Peerke ook. Hij zal het tot in Keulen laten donderen - hij schaamt zich immers eeuwig dood. Peerke waar nie alleen ene Tilburgse: hij waar ene goeie meens. Hij kwam alleen maar op voor de slachtoffers van de Nederlanders. En dan zo'n beeld. Nee, dat beeld moet weg.

De viooltjes mogen blijven.

Als passende omlijsting van een gedenkplaat voor alle slachtoffers van het Nederlands kolonialisme, waar ook ter wereld: van Sri Lanka via Ghana, waar de kooien van de Surinaamse negertjes nog staan, tot in Brazilië en Langatabbetje en van Semarang tot in Tilburg.

En laat die gedenkplaat in lood worden uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft menig 'inlander' het loodje gelegd door menig nog levende, Tilburgse hand.