INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Paduaplein- door Berry van Oudheusden

Er zijn echte pleinen en onechte pleinen. Het N.S.-plein is een onecht plein. Het Besterdplein is bijna een echt plein. Het Paduaplein is een echt plein, met aan drie kanten gesloten rijen huizen en aan één kant het statige nonnenklooster. Er is nauwelijks verkeer, het blokhoofd woont bij ons op de hoek en de pleinbewoners weten alles van elkaar. Het Paduaplein is een veilige plek, in een grote gevaarlijke wereld.

In de winter hebben wij volop sneeuw, in de lente versgemaaid gras, in de zomer verkoeling onder de bomen en in de herfst bergen bladeren om in te duiken. Aan de ene kant is het trapveldje. Wij zijn daar op woensdagmiddag het onoverwinnelijke Ajax. De andere helft is poepveldje, met dikke bomen en vette drollen. In het midden staat het badhuis met daaromheen het dichte struikgewas. Daar spelen we gezinnetje, cowboytje en af en toe doktertje.

Onze voordeur ligt precies tegenover die van het badhuis. Daartussen tien meter stoep en straat. Die tien meter zijn de langste tien meter die ik ooit in mijn leven heb afgelegd. Elke vrijdagavond. Dan is het om zes uur badhuistijd, want thuis hebben we geen warm water.

In het badhuis kun je douchen voor een kwartje en in het ligbad voor een gulden. Daar ga ik in en word door moeder helemaal schoongeschuurd. Soms hoor je het klappen van een trekker. Het is het werk van een donkere man die alleen maar "goelden" kan zeggen. Door het gootje stroomt zwart water en wit schuim. Uit de douches stijgt stoom op en er klinkt gelal en gefluit. Het is weekend en iedereen is blij. Ik niet. Want ik weet dat mijn vriendjes door het wasemgat naar binnen staan te gluren? Maar dat is nog niet het ergste.

Dat komt nog. De terugweg. Die tien meter. Met mijn haren nat in de scheiding, een streepjespyjama en kamelenharen pantoffels. Mijn vriendjes staan buiten te wachten en janken tranen van de pret. Ik wil lopen maar kom niet vooruit. Tien oneindige meters. Zonder om te kijken weet ik dat ze daar staan, bij de boom. Rooie Carlo, Anita met haar scheve tanden, stiekeme Peter en Henk de hinkepoot. Een woord als watje bestaat nog niet maar wat ze wel roepen is niet mis. Mamma's kindje! Bedzeikerd! Zebra! Ik hoop dat mijn moeder hen niet hoort. Het is nog maar twee meter.

Als ik eindelijk binnen ben durf ik weer te ademen. Ik ren naar boven, laat Carlo's lieveheersbeestjes ontsnappen en verscheur Peters voetbalplaatjes. Daarna kijk ik naar Eén van de Acht en denk alleen nog maar aan de doos met het vraagteken. Pas om half elf lig ik onder de deken en snuif mijn eigen frisse dennengeur.

De week daarna is alles vergeten. Tot het weer vrijdag is ben ik Floris met Henks houten schild, Batman op Carlo's vouwfiets, Sjakie Swart in ons Ajax. We loeren door het wasemgat als dikke Thea zich wast en maken als doktertje een drankje om niet ouder te worden. Iets is er daarbij telkens misgegaan. Het Paduaplein is nu anders, maar nog altijd een echt plein. Het badhuis ging jaren geleden tegen de grond. Wij woonden toen al lang op een flat in de Stokhasselt. Het was er onveilig en ik had geen vriendjes. Maar gelukkig hadden we wel warm water.