Het is er niet meer, het Sint
Willebrordplein van de twintiger jaren.
Binnen het carré van bomen is het
grasveld vol meizoentjes en paardenbloemen verdwenen onder een kale
steenvlakte. Waar de bewaarschool van zuster Klaverien stond, verrijst
een complex seniorenwoningen: de lagere-meisjesschool van Zuster Lorette
is verbrokkeld in een katholieke en een neutrale basisschool; en de
lagere-jongensschool van Meester Wagemakers is ondergegaan in een
overblijfschooltje.
Alleen de verweerde beelden van
Sint-Elisabeth en Sint-Franciscus van sales aan de gevel van de
schoolgebouwen herinneren nog aan het rijke roomse leven waarin ik mijn
eerste stappen zette.
Van de jongensschool van meester
Wagemakers is me juffrouw Schults nog het meest bijgebleven. Ze had een
zwaarbehaarde kin, waar ik van rilde als ze me vastpakte. In de tweede
klas kreeg ik van haar als beloning voor mijn mooie Paasrapport een
groen-gouden plaat, die ik nu nog voor me zie: in een halfduistere kamer
zit een jongen ernstig te lezen in de lichtkegel van een koperen
hanglamp.
"Dat ben jij", zei juffrouw
Schults.
Ik kreeg een kleur toen ik de tekst
eronder las: 'De voorbeeldige leerling'.
Juffrouw Schults merkte het en vroeg:
"Ben je er niet blij mee?"
"Jawel, juffrouw," zei ik,
maar ik hoorde al het hoongelach van mijn oudere broers over de
voorbeeldige leerling.
Op het Sint Willebrordplein rolde ik de
plaat op en verborg hem onder mijn bloes. Thuis sloop ik zo stil als ik
maar kon naar boven en stopte 'De voorbeeldige leerling' op zolder weg
in een spleet achter de schoorsteen.
Mijn broers hebben hem nooit gezien.
Juffrouw Smits heeft me leren lezen. Ik
kon niet genoeg krijgen van de leesboekjes van het Jongensweeshuis die
ze gaf: Puk en Muk, Vlugge Slang en vooral Wilde
Roos.
Diep onder de indruk raakte ik van een
boekje waarin de zonden als grote, zwarte vlekken waren afgebeeld. In de
laatste dagen voor mijn Eerste Heilige Communie paste ik extra goed op
voor die zwarte vlekken. En toch ging het op de morgen van de grote dag
nog mis. Alleengebleven in de huiskamer, waar het feestelijk ontbijt al
klaarstond, pulkte ik een stukje van de krentenmik. Ik was niet meer
nuchter! Met loodzware benen liep ik in de rij communicanten naar het
altaar. Ik slikte de Heilige Hostie in met stijf toegeknepen ogen, en
hoopte maar dat mijn ziel niet al te zwart zou worden.
Gelukkig vergat ik het allemaal in de
roes van het communiefeest. Ik had alleen nog maar oog voor de cadeaus
die de opa's en oma's, tantes en ooms voor me meebrachten en die ik met
een rijk gevoel op de vensterbanken uitstalde. Daar was van alles bij:
een porseleinen Jezus en Sint-Janneke, een lammetje met vaantje van
suikergoed, sinaasappels met een gulden er ingestoken, een verzilverde
rozenkrans, en een indianenpak.
En toen de hele familie aan de borrel
op temperatuur was gekomen, deed ik de ronde met de kaart met de
zachtmoedige negerkop die ik van pastoor Mannaerts had meegekregen. Voor
de arme negertjes in Afrika konden ze een voor een met een speld zijn
gezicht kapotprikken: in de wangen en het kroeshaar voor een dubbeltje,
in de neus en de oren voor een kwartje, en in de ogen voor een gulden.
De ogen kwamen er het best af.
|