De
middenstand sterft langzaam uit hier. Bakker, groenteman en frietboer
houden weliswaar stand, maar die voorzien dan ook in primaire
levensbehoeften.
Ook
het fourniturenwinkeltje op de hoek van de Houtmanstraat blijft zich
hardnekkig handhaven. Als hier een buurtwinkel sluit, verandert het pand
echter meestal in een woonhuis. Zo ook het roemruchte buurtcafé, vlak
bij het fourniturenwinkeltje.
Het
moet in die kroeg erg gezellig zijn geweest. Vooral tijdens de kermis,
wanneer Dikke Leo er optrad. Dankzij de toen nog niet al te strenge
geluidshinderwet konden we vanuit ons huis in de Oerlesestraat
meegenieten van liederen over schoorsteenvegers die met hun simmetje
door de schoorsteen op en neer gingen, en over pruimen die zo dik en
rond waren.
Nu
weet ik niet waarom deze kroeg inmiddels gesloten is, maar het verbaast
me niks. Een buurtkroeg voorziet immers niet in een primaire
levensbehoefte in een straat die van zichzelf één grote buurtkroeg is.
Zittend
op vensterbanken of in tuinstoelen naast hun voordeuren brengen de
Veestraatbewoners al converserend de dag door. Consumpties kunnen
desgewenst uit eigen koelkast worden gerecruteerd. 't Is net 'n
onoverdekt praathuis.
De
ganse dag worden er mono- en dialogen gehouden die de meest briljante
toneelschrijver nog niet verzinnen kan. Ieder maatschappelijk
verschijnsel wordt op onnavolgbare wijze besproken.
Zo
hoorde ik ooit, in het voorbijgaan, een Veestraat-theorie over drugs :
"Kèk, die druks, dès ammòl suggestief. Dès 't zelfde as meej
unnen alcoholist. Unnen alcoholist zie overal bisjes. Mar d'r zèn
himmel gin bisjes, want dès ammol suggestief. En zô is dè meej die
druks ok. Dès suggestief. En daor worre ze mieres van."
Ook
herinner ik mij een vensterbankbetoog over kanker. "Kanker, dè
heej iederêen. En dè moet ok, want kanker is er om oe lichaom te
ontbinde agge dôod zèèt. En de miste meense krèège dieje kanker dan
ok pas as ze dôod zèn. Mar ge het ok meense die 't al krèège as ze
nog lèève. En dan zèn ze genaaid!"
Minder
dramatische zaken worden even makkelijk onder de loep genomen.
"...Want bier en pils, daor zit wel degelijk verschil tusse. Witte
dè?"
Zo
gaat dat maar door. Nieuwbouw rukt op, middenstand sterft uit, maar de
Veestraat blijft de Veestraat. De bewoners veranderen immers nooit.
Af
en toe sterft er natuurlijk eentje, zoals die oude man met die
onwaarschijnlijk schorre stem, die vanaf zijn tuinbankje elke passant
begroette met een raspend "Alleeeeeeeeeee....meens."
Het
openluchtbuurten met zijn bijbehorende jargon sterft echter niet uit. In
de Veestraat gaat dat over van generatie op generatie.
Zo
zag ik onlangs twee jeugdige Veestraatbewoners tijdens een uit de hand
gelopen potje openluchtbuurten slaags raken met elkaar.
De
een ramde hierbij de ander met 'n hockeystick op z'n strot.
De
moeder van de kleine onverlaat had vanachter het raam harer woning de
vechtpartij gadegeslagen. Ze kwam naar buiten en riep: "Doe nie zo
aachterlijk, man. Ge stikt 'm bekaant meej dieje stok!"
Vooral
het taalgebruik wordt door de ouders met uiterste zorgvuldigheid op hun
kroost overgebracht.