INHOUD GESCHREVEN STAD
HOME

TEKSTEN

AUTEURS
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Geschreven stad

Goirleseweg - door Jan Naaijkens

 

Vanuit Hilvarenbeek gingen we altijd met de fiets, want de Goirlesedijk was nog niet verhard, en de tram die van het station Tilburg over deze dijk naar de Belgische grens tufte, kostte vijftien cent en dat was zonde van het geld - het was nog voor de oorlog dus.

We fietsten Goirle binnen, reden de Tilburgseweg op, passeerden de TWEM, de kolossale wielerbaan waar ooit Blekemolen en Linart achter de zware motoren triomfen vierden, hadden onze dromen over de mysterieuze suikertaart die Villa Blanca heet, en reden, als we Goirle verlieten, de Goirleseweg op: de gateway tot de ware beschaving.

Hier waren de villa's en herenhuizen van iets lager allooi, maar dat neukte de baker niet, want ons einddoel was het Willem II-terrein. Dat had nog niets van het uitdagende sportpaleis dat nu als een triomfantelijk boegbeeld de Goirleseweg markeert.

Het was een echt voetbalveld, zoals het hoort te zijn. Waar je met je neus bovenop zat, en je de spelers desgewenst kon aanraken. Of liever 'stond', want er was maar één overdekte tribune, waar het Tilburgse 'vurnaom' zetelde, zijnde fabrikanten en andere draagkrachtige notabelen.

Deze intimiteit bekoorde me nu en dan meer dan het vertoonde spel, vooral ook omdat hierdoor de rijkdom van de Tilburgse taal in al zijn malse vitaliteit te beluisteren viel. Na de oorlog veranderde dat; wanneer precies zal Willem II-geschiedschrijver Kees Kolen wel weten.

Het knusse veld begon op een echte arena te lijken, met een gemetselde, hoge ringmuur eromheen, als surrogaat voor de TWEM, een sintelbaan, waarover bij tijd en wijle gillende speedwaymotoren raasden.

Soms werd er echt goed gevoetbald, zoals in de gedenkwaardige wedstrijd tegen Heracles; dat moet in het seizoen 1954-55 zijn geweest. Met behulp van een valse perskaart had ik een plaatsje gevonden op de tribune, en ik zag met duizenden anderen een fenomenale partij van Jan van Roessel, een ouderwetse midvoor van beton, die, nadat Pietje de Jong de eerste goal had gescoord, er vier op rij inknalde, de een al mooier dan de ander.

Het publiek raakte in bijna orgiastische opwinding. Een meter of tien van me vandaan sprong een heer op, die letterlijk in een staat van naderend delirium verkeerde. "Lotsy! Lotsy!" schreeuwde hij rood aangelopen. "Waar is Lotsy!"

Hij doelde op de legendarische, maar toen al jaren uitgerangeerde Karel Lotsy, die ooit het Nederlands elftal tot grote hoogte opstuwde. Ik richtte me op in al mijn majesteitelijke lengte en riep: "Hier is Karel Lotsy! Wat wilt u van me!?"

De man verbleekte, begon te stotteren, en overstelpt door het hoongelach op de tribune kromp hij ineen als een slak die wordt aangeraakt.

Nog vaak daarna zag men mij op zondagmiddag in een angstwekkend tempo over de vertrouwde Goirleseweg fietsen. Totdat, na een dramatisch verlopen wedstrijd, tot overmaat van ramp mijn fiets gestolen werd.