Er
zijn van die dagen waarop je in vijf minuten meer zelfrespect verliest
dan in alle voorgaande jaren bij elkaar. We schrijven winter '73, een
grauwe maar amper koude dag. Ik loop met mijn broer over de Westermarkt.
We hebben een single gekocht en zijn tevreden. Het vinyl steekt in een
simpel hoesje met daarop een populair vignet uit die tijd: een
kogelrond, lachend kopje - smile! De band, Smyle, deint mee op het
succes van het onbekommerde kopje. Het liedje zelf riekt naar de vroege
Beatles. Het aanstekelijk refrein bijt zich als een zuur in je geheugen.
"It's gonna be allri-i-ight, when you're by my side..." Want
ja, we leven in een positieve tijd vol liefde, vrede en wederzijds
begrip.
Via
de duistere doorsteek die voert naar de D.J. Jittastraat verlaten we de
markt. Kunstmatige haardvuren flakkeren sinister in saaie etalages. Bij
het lage, bedompte bibliotheekfiliaal aan het Roelof Kranenburgplein
hamsteren we 'intellectuele bagage' (De Kameleon, Arendsoog). Buiten
happen we plots onaangename lucht - de venijnige asemresten van een club
verveelde leeftijdsgenoten. Ons lange sluike haar is hun een doorn in
het oog. Easy Rider goes Brabant.
We
kuieren langs de groep, iedere spier gespannen. 'Ze komen achter ons
aan!' sis ik benauwd. Om de hoek zet ik het op een lopen. Mijn broer
volgt, maar houdt het na een paar meter voor gezien en herneemt zijn
gewone pas. Noodgedwongen rem ook ik af. Hij heeft gelijk, weet ik
intuïtief. En toch vervloek ik hem. Problemen zoek je niet op, je gaat
ze uit de weg, luidt sinds jaar en dag mijn devies. En aangezien
oefening kunst baart, ben ik daarin heel bedreven. Nu hangt het haasje
met z'n grote, bangelijke poten in de strik van de loyaliteit, en wacht
het beestje een blik in een ongekende krocht van het bestaan. De leider
van het clubje, een stevige knul met vettig steil haar, haalt ons bij.
"Zijn
jullie soms bang voor ons?" vraagt hij triomfantelijk. Ons zwijgen
is misplaatst. De vraag is niet retorisch bedoeld. Hij haalt uit. Zijn
slechtgeplaatste tik ontketent een ware actiegolf. Alles en iedereen
begint te rennen. Mijn geest blokkeert op een wel zeer primair niveau:
redden wie zich redden kan! Met op m'n hielen een joelende belager spurt
ik via de doorsteek terug naar de markt. Tot mijn ontsteltenis kijkt het
winkelend publiek op noch om. Er valt aan een aframmeling niet te
ontkomen, besef ik beduusd, hier tussen de mensen krijg ik evengoed op
m'n bek! Dan hoor ik alleen mezelf nog rennen. Kennelijk deinst mijn
achtervolger terug voor een executie en plein public. Ik gooi het hoofd
in de nek, lees tegen de grijze hemel 'NILLMIJ verzekeringen' - Een
vertrouwd beeld - en heradem.
Mijn
broer vind ik terug aan de voet van de Vendetflat. Hij oogt heel, maar
zwijgt stug over wat er is gebeurd. Bedrukt lopen we naar huis. Schrik
maakt plaats voor schaamte. Mijn strategie van de angst pakte niet
eerder zo funest uit. Dat ik zelf liever vlucht dan me laat afrossen,
okay, maar je jongere broer in de steek laten? "It's gonna be
allri-i-ight, when you're by my side..." Precies. Er zijn van die
dagen waarop je fiducie in de toekomst geen millimeter dieper gaat dan
de groef in het vinyl van een plaat.