Harrie
Kapteijns
Requiem
voor een stad
Er
moet een stad zijn, op een berg gelegen,
-
urbs supra montem posita -
waar
de wolken naar wijzen en het zonlicht,
de
bomen en de torens en hun helder lied,
maar
het
lied verklinkt, de boom verdort,
de
toren wordt steeds ouder en de zon gaat onder,
een
wolk verwaait op de wind...
Er
moet een stad zijn, op een berg gelegen,
-
urbs supra montem posita -
waar
de dichter al eeuwen van droomt
en
waar het kind onrustiger van slaapt,
maar
woorden
blijven immer onverhoord
en
het kind wordt banneling
wanneer
zijn droom wordt uitgedreven…
en
ondertussen
gaan
we naar de school of de fabriek,
we
maken boeken, kaarsen, bier,
het
proletariaat vergaapt zich aan illusies,
de
snob bewondert slechts zijn spiegelbeeld
maar
film en radio en televisie
kunnen
de dorst niet stillen
van
het hart...
en
ondertussen
beperken
wij de ruimte kadastraal,
we
geven ere aan wie ere toekomt:
het
bisdom, de griffie en het recht,
er
vormen zich processies in de straten,
maar
zwart of purper, de orde en het recht
kunnen
de paarden niet temmen
van
God...
en
ondertussen
bouwen
wij in 't niemandsland geschiedenis
een
calvarië van menselijk geloof:
een
brug, een citadel, een kathedraal,
rivieren
worden afgedamd, polders droog gemalen,
maar
staal en steen, het water en de aarde
gaan
roestend, rottend onder
aan
wanhoop...
Er
moet een stad zijn, op een berg gelegen,
-
urbs supra montem posita -
en
het gerantsoeneerde groen van 't zuiderpark,
de
kermis, de omgang en het carnaval,
het
kinderleed, de grote-mensenwaan,
het
vuile kunstlicht in de nachtelijke straten,
de
zingende parade der soldaten,
de
wolken en de bomen en het torenlied
zij
zijn de strofen van ons requiem
voor
de stad, op hoge berg gelegen,
want
nooit heeft daar een burger burgerrecht gekregen
dan
voor een teder, teder requiem.