CUBRA

INHOUD HEESEN
HOME

AUTEURS

TEKSTEN

KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO
BRABANTS
SPECIAAL

Print deze Pagina

Lezen op locatie

door Hans Heesen


 

Tussen Apeldoorn en Zutphen ligt Klarenbeek. De trein stopt er en dat plaatst het dorp zeg maar op de kaart. Maar in- of uitstappen zie je er nooit iemand. De stop duurt een minuut, niemand maakt zich daar druk om. Men staart gelaten uit de coupéraampjes naar de handvol verspreid tussen de weilanden liggende boerderijen en wacht tot de boemel zich weer in beweging zet. Af en toe heeft een grapjas het spottend over station Klarenbeek Centraal.

Zo gaat het altijd, en zo ging het dus ook laatst, maar met één verschil. Terwijl de trein Klarenbeek naderde en tot stilstand kwam om niemand in of uit te laten, en terwijl mijn medereizigers routinegetrouw hun blik naar buiten richtten en door pure slijtage de grap over Klarenbeek Centraal voor zich hielden, sloeg ik een bladzij om in het boek dat ik las, en daar stond het:

‘Klaarbeke is ’n plaatsje, zooals er zeker geen tweede in ons land bestaat en dat is maar gelukkig ook; ik bedoel, voor dat niet bestaande tweede plaatsje. Want met ’n variant op ’n bekend raadseltje zou je kunnen vragen: "Wat is er akeliger dan Klaarbeke?" en ’t antwoord moest dan zeker wezen: "Twee Klaarbeke’s."

Maar die zijn er niet en we hoeven ons derhalve dienaangaande niet te verontrusten.

Aan dat ene Klaarbeke hebben we trouwens al meer dan genoeg.

Groote hemel, wat ’n gat!’

Klaarbeke, Klarenbeek - ging dit over hetzelfde plaatsje? Het was moeilijk voor te stellen. Zowel Apeldoorn als Zutphen heeft een rijke literaire traditie. Bij Apeldoorn denk je aan schrijvers als A. Alberts en Arthur van Schendel, en bij Zutphen aan Paul Rodenko en Ida Gerhardt. Maar Klarenbeek?

‘Klaarbeke ligt aan het spoor naar Apeldoorn. ’n Station is er niet, en ook maar enkele treinen stoppen er, op verzoek.’ Dat kon niet missen. Klaarbeke was wel degelijk Klarenbeek!

Het verhaal dat Klarenbeek op de literaire landkaart plaatst heet Het buitenverblijf van meneer Ekko. Het verscheen in 1906 en werd geschreven door F. de Sinclair (1873-1953). Deze De Sinclair, wiens eigenlijke naam August Herman van der Feen was, hij ontleende zijn pseudoniem aan een Schotse voorvader van moederszijde, schreef tussen 1900 en 1950, zowel onder eigen naam als onder pseudoniem, ruim zestig romans, die hem een ongekende populariteit bezorgden. Bekende titels van zijn hand waren De krach van Renswoud, De griffier van Peewijk, Een prijsvraag in de hel, Klepman en de malaise en De jazzband van den duivel. Zijn genre was de humoristische ontspanningslectuur. Daarmee gooi je geen hoge ogen bij de critici. Maar De Sinclair, in het dagelijks leven ontvanger der directe belastingen in Amsterdam, was er een meester in. ‘Een zeer gevoelig en fijn novellist, van een gedempte humor en levenswijsheid,’ schreef de Winkler Prins Encyclopedie nog in haar eerste na-oorlogse druk. Hij begon met serieus werk dat onder meer in De Gids verscheen en geprezen werd door J.C. Bloem, en bleef gedurende zijn hele leven nu en dan uitstapjes maken naar de literatuur met een hoofdletter, maar op instigatie van Justus van Maurik, die hem als feuilletonnist bij De Groene Amsterdammer binnenhaalde, ontdekte hij al snel dat zijn kracht meer lag in de humor. Humor naar de Engelse snit van Jerome K. Jerome en P.G. Wodehouse.

Meneer Ekko – ik zal het verhaal even samenvatten - keert na zijn pensionering met vrouw en dochter uit Indië terug naar Nederland en huurt via een krantenadvertentie een ‘keurig gemeubelde villa met fraaien tuin’, in ‘een vriendelijk dorpje in een der gezondste gedeelten van ons land’. De verhuurder is echter een oplichter. Belast met de opdracht de villa te laten ontruimen, verhuurt hij voordat de verhuizers het meubilair komen weghalen het huis nog snel aan een goedgelovige domkop, die bereid is de huur voor een periode van een aantal maanden vooruit te betalen. Meneer Ekko dus. Maar hij is niet de enige domkop. Terwijl Ekko zich net in de serre heeft geïnstalleerd om zijn jaren in Indië te boek te stellen - het moet ‘zooiets als de Havelaar’ worden -, dient zich een Amsterdamse familie aan die de villa óók heeft gehuurd en de huur óók reeds vooruit heeft betaald. Waarna huurder nummer drie verschijnt die... enz.

Waarom koos De Sinclair Klarenbeek als locatie voor zijn verhaal? Natuurlijk, hij had een gat nodig en dan is Klarenbeek, als gat der gaten, bij uitstek geschikt. ‘Nu is het gebeurd,’ schrijft hij, ‘dat auto’s en clubjes fietsers het dorp passeerden, even stopten met verbaasde gezichten, elkaar aanzagen, hun kaarten raadpleegden, waar geen Klaarbeke op voorkwam, ’n ogenblik dachten dat ze droomden en eindelijk hoofdschuddend weer wegreden, in de vaste overtuiging, dat ze ’n geografische ontdekking hadden gedaan.’ Hier staat in feite hetzelfde als wat de treinreizigers op het traject Apeldoorn-Zutphen ook nu nog dagelijks overkomt. Ontroerd kijk ik naar buiten. Klarenbeek vereeuwigd in de literatuur, hoe is het mogelijk!

Dan, plotseling, gebeurt er iets. Er stapt iemand uit: een man met een koffer. De hele coupé staart hem na. Als de trein zich een minuut later weer in beweging zet, staat hij er nog, midden tussen de weilanden. Ongelovig kijkt iedereen weer voor zich. En ineens weet ik het zeker. Het kan niet anders of F. de Sinclair heeft het ooit zelf als treinreiziger meegemaakt: niet alleen dát de trein er stopte, maar vooral dat er óók nog iemand uitstapte. Met andere woorden, hij vond in Klarenbeek niet alleen de locátie voor zijn verhaal, hij vond er zijn verháál.