INHOUD HOENJET
HOME

OVERZICHT ALLE AUTEURS

OVERZICHT LEESTEKSTEN

Hans Hoenjet (Valkenburg 1953) publiceert onder meer in HP/De Tijd en NRC Handelsblad over moderne literatuur en actuele culturele verschijnselen. Als prozaschrijver debuteerde hij in 1989 bij de Arbeiderspers met de verhalenbundel 'De wraakengel'. Hij studeerde in Tilburg, waar hij samen met Tom America en Ed Schilders het studententijdschrift 'Stulp' oprichtte. Momenteel woont en werkt hij in Arnhem.

Hans Hoenjet

Beschouwingen over populaire literatuur

SCHRIJVEN PER STREKKENDE METER

Ondanks de academische belangstelling voor het fenomeen 'triviaalliteratuur' in de jaren zeventig, is het ambacht van de pulpschrijver in Nederland nimmer het object van serieuze studie geweest. Verschenen in de USA doorwrochte boekwerken als The pulp-jungle en Tough guy writers of the thirties, ten onzent beperkte de belangstelling zich tot de grafische geschiedenis van de omslagen, bibliografieën van veelschrijvers of de oprichting van genootschappen als De Lord Lister Klub, een gezelschap liefhebbers van de kwartjes-avonturenverhalen over de gelijknamige gentleman-dief, waarvan aan het begin van de eeuw in meer dan 100 afleveringen in heel Europa verschenen.

Het populaire archetype of de karikatuur van de pulpschrijver blijft een dankbaar onderwerp voor B-films. Hij - vrouwen beoefenen het vak slechts mondjesmaat en leggen een voorkeur voor sentimenteel-romantische liefdesgeschiedenissen aan de dag - rammelt dan op een ouwe Remington, een peuk in de mondhoek, fles whisky binnen handbereik, en produceert dagelijks een twintigtal of meer pagina's. Het onderwerp kan spionage, wild-west of een exotisch avontuur zijn, maar het het geliefdst is het urbane harde mannenverhaal, de detective-story, waarin een scherpzinnige macho met een zwak voor vrouwen en een bovenmatige drankinname het verhaal draagt.

Niet de erkende boekhandel, maar de sigarenboer, de inmiddels ter ziene gegane buurtbibliotheek, de grootgrutter of de lektuurkiosk vormen het afzetkanaal voor de pulps. Wekelijks of in een iets minder pittige frequentie verschenen de afleveringen van Nick Carter, G-Man Jerry Cotton en hoe al die andere helden van het goedkope verhaal ook mogen heten. Met de opkomst van de televisie en de videotheek kregen deze Schriftromane er een paar geduchte concurrenten bij en slonk het aantal goedlopende titels. De gemiddelde Bruna-inloopkiosk heeft nog slechts een bescheiden hoekje voor de pulpverhalen gereserveerd. Bovendien evolueerde het genre tot een volwassen subliteraire tak en kreeg het in Nederland meer aanzien. Gouden Strop-nominaties, serieuze literatoren als 't Hart of Krabbe die zich het genre eigen maakten en het verdwijnen van gêne bij intellectuele lezers - 'Lees wat je lekker vindt' - tilden de pulproman uit het morsige en ranzige hoekje van de lektuur.

Nog steeds geldt Georges Simenon als het voorbeeld voor veelschrijvers, die hun in opdracht en volgens een vaste formule geschreven potboilers op een dag vaarwel hopen te zeggen om een psychologische roman of een literair meesterwerk te schrijven. In het onlangs verschenen Grossiers in moord en doodslag, veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen, doet ex-journalist en pulpauteur Cor Docter, die op een oeuvre van zo'n honderddertig titels kan bogen, een poging de veelschrijver te definieren. Zijn boek gaat over 'de schrijvers van de strekkende meter', ambachtslieden die met een ijzeren volharding een fenomenaal aantal titels produceerden en in geen enkele literaire geschiedschrijving voorkomen. Omdat ze de smaak van een massapubliek sterk beinvloedden en de wegbereiders van de volwassen crime-novel waren, heeft hij de geschiedenis van de Nederlandse en Vlaamse pulp in kaart gebracht.

Het is een amusante petit histoire van het genre geworden, een poging om allang in de vergetelheid geraakte pulpseries en hun auteurs de eer te geven die hen toekomt. Omdat Docter zich nauwelijks bezondigt aan de modieuze literatuursociologische benadering uit de jaren zestig en zeventig en nergens blijk geeft van een minderwaardigheidscomplex of de behoefte het genre op te stoten in de vaart van de literatuur, is zijn curieuze studie alleszins de moeite waard.

Toonaangevende massapulpmagazines als Black Mask en SF-Fantasy, waaruit erkende misdaadauteurs als Raymond Chandler voortkwamen, speelden in Europa en zeker in Nederland geen rol van betekenis. Victor van Falk was hier rond 1900 de grootmeester van de colportageroman, verhalen over rovers en wegkwijnende bruidjes, met een lengte van twee- tot drieduizend pagina's. Deze leeskost werd in afleveringen, doorgaans enkele katernen van 16 pagina's, voor een paar centen bij de abonnees bezorgd. De later beroemde Karl May, die eerst in zijn onderhoud voorzag als schrijver van 'Hintertrepperomane', produceerde in afleveringen Het roofschip van Landola, dat 2612 bladzijden lang was en zo'n 2293 personages kende. De colportageroman werd met de voet tussen de deur verkocht, veelal door werkloze onderwijzers, die zich de nodige onbeleefdheden moesten laten welgevallen.

De belangstelling voor de wederwaardigheden van spitsboeven, moordenaars en ander crimineel tuig was al aanwezig. De colportageroman borduurde voort op de Robin Hood-achtige volksverhalen, de criminele straatliederen van zangers en de berijmde misdaadgeschiedenissen die door marskramers werden gesleten. Met de uitvinding van goedkopere druktechnieken en de opkomst van een eenvoudig, maar geletterd publiek werd het mogelijk een grote markt aan te boren. De bloeiperiode van de colportageroman liep van 1880 tot 1920 en legde de grondslag voor de nog nu bestaande gewoonte dokters-, kasteel- en speurdersromans in afleveringen te kopen.

Hoewel Docter in zijn boek slechts zijdelings aandacht besteed aan het werk van Simenon, was zijn werkwijze en hoge productie in extreme mate representatief voor het ambacht van de pulpschrijver. Na zijn jeugd en periode als stadsverslaggever in Luik, waar hij de kans kreeg zich in allerlei milieus te bewegen en over een veelheid aan onderwerpen reportages te schrijven, vertrok Simenon na de Eerste Wereldoorlog naar Parijs om het als schrijver te maken. Het vermogen in een korte spanne tijds een X-aantal woorden te produceren, een rijke verbeelding en de vaste wil om een veelgelezen auteur te worden, onderscheidde hem van meer literair angehauchte tijdgenoten als Colette of Breton. Artistieke pretenties had hij amper en als hij al onder de kritiek leed, refereerde Simenon aan Moliere die Le Bourgeois Gentilhomme binnen een maand op bestelling schreef of Voltaire die Candide in een nacht voltooide. Zijn biograaf Pierre Assouline becijferde dat hij zijn romans schreef zoals men wafels bakt: met een vorm, een mal. Nadat hij onder tal van pseudoniemen populaire romans voor de massa heeft geschreven, creeert hij commissaris Jules Maigret en weet hij definitief hoe hij een intrige moet opzetten, een verhaal componeren, minder platte personages kan scheppen en de ergste clichés en gemeenplaatsen vermijden. Hoewel zijn manuscripten nog vaak wemelen van de slordigheden en inconsistenties, slaagt hij erin een bestaan als internationaal gevierd broodschrijver van half-literair proza te worden. Kenmerkend voor Simenon is zijn instinctieve , puur intuitieve werkwijze. Intellectualisme verafschuwde hij. Met zijn gevoel voor sfeerbeschrijvingen, voorkeur voor een eenvoudige woordkeuze, beknopte, suggestieve zinnen en psychologisch inzicht verovert hij zowel intellectuele als minder geletterde lezers. Hij groeit uit tot een fenomeen en koketteert graag met zijn bewondering voor negentiende eeuwse literaten als Balzac en weerzin tegen eigentijdse eersterangs fictie, die hij te geaffecteerd en gekunsteld vindt. Simenon pocht op zijn a-literaire houding en manifesteert zich als een echt schrijfbeest. In de loop van zijn leven produceert hij een paar honderd romans, de meeste geschreven binnen een periode van elf dagen.

In Nederland was het de Rotterdammer Herman van der Voort, die zich ontpopte als productiefste veelschrijver. Op zijn eenentachtigste waren er zo'n vierhonderd boeken van hem verschenen, onder eigen naam en zeker zo'n zesentwintig pseudoniemen, deels in het Frans en Duits vertaald. Docter noemt hem terecht 'de koning van de buurtbibliotheek'. De vraag in Nijmegen naar zijn werk was zo groot, dat om aan de vraag te voldoen 13 exemplaren van elke titel voorradig waren. Met gemak produceerde Van der Voort twaalf tot zestien boeken per jaar, genoeg om in welstand te leven en zich de luxe van een Mercedes, een Vanguard, een caravan en diverse luxe flats te kunnen veroorloven. Daarnaast redigeerde hij reeksen misdaadverhalen en leverde hij in hoog tempo korte verhalen en feuilletons aan dagblad Groot Rotterdam.

De uitgevers van pulp waren doorgaans veredelde handelaren in bedrukt papier, zoals Van Kersen, een forse man die tijdens het Interbellum opereerde vanuit zijn woning aan de Prinsestraat in Den Haag. De door hem uitgegeven boeken, zo'n zeventig per jaar, etaleerde hij op de schappen in zijn woonkamer, waar hij ook de schrijvers die hij onder contract had ontving. Legendarisch is dat hij principieel geen enkel manuscript las. 'Ik zie wel aan de recensies of ze goed zijn,' was zijn adagium. Betaling van het manuscript geschiedde prompt en onmiddellijk na de aflevering, een novum waarmee hij menig pulpauteur aan zich wist te binden.

Wie minimaal twaalf boeken per jaar wist te produceren, was verzekerd van een goed, vast inkomen, zoals Van der Voort die in twee weken, desnoods 5 dagen een manuscript kon voltooien. De parallellen tussen Simenon's methode en die van zijn Nederlandse evenknie vertonen opvallende parallellen: hij schreef in volstrekte afzondering, instinctief, en tikte de ene pagina na de andere alsof er een film voor zijn ogen werd afgedraaid. De eerste zin of een pakkend beeld was voldoende om de machinerie in beweging te zetten. De openingen muntten niet uit in raffinement of subtiliteit, maar wel in robuustheid en spanning. 'Allah kerim...!! De voorname Arabier in de lange, grijze burnous gilde de woorden letterlijk uit en sloeg ruggelings tegen de stenen.', luidt de eerste zin van De gesel van Allah, geschreven onder het pseudoniem Multon. En wat te denken van het begin van De zwarte vechter: '23 uur tien minuten! De telegraafbel rinkelde in de machinekamer van de Southhampton, die door de Indische Oceaan haar weg naar Singapore zocht... Nogmaals rinkelde de bel, luid en ongeduldig!'

Staccato-achtig, koortsig en dwingend zijn die eerste zinnen, niet gehinderd door literaire inhibities, met als enige norm dat de lezer geboeid moest worden en de spanning erin moest blijven.

Herman van der Voort grossierde in zoveel pseudoniemen, dat er nog steeds nieuwe ontdekkingen worden gedaan door verzamelaars die het oeuvre van de veelschrijver in kaart brengen. Op het briefpapier van de pulpauteur staan twintig schuilnamen. Voor elk genre reserveerde hij een ander, passend pseudoniem: Jules Moran voor Parijse onderwereld-verhalen, Donald Russell voor oorlogsboeken en Tsjang Wei Foe, een afsplitsing die erotische pulp als Troosteres der eenzame vrouwen produceerde.

In België manifesteerde Ludo van Eeckhout zich als onvermoeibare pulpschrijver. Hij was onder andere de auteur van Broek uit voor de Führer, een gezocht werkje onder de verzamelaars van het genre. De vorig jaar overleden ex-gemeenteambtenaar Ad. de Beer uit Tilburg, mocht zich eveneens tot de productiefste veelschrijvers rekenen. Onder schuilnamen ramde hij in hoog tempo voor F 560.- per aflevering tweehonderd nummers uit de Joe Durand serie, talloze detectives (De gaskamer wacht in Oregon) en wildwest- en jeugdverhalen uit zijn machine, pulp die door de onderwijzers-fraters van de Brabantse lagere scholen graag werden voorgelezen aan hun met rode oortjes luisterende pupillen.

Nog voor de opkomst van de televisie raakte het publiek visueler ingesteld. Illustraties verdrongen de tekst steeds meer, niet alleen in massabladen als Life en Het Leven, maar ook in de pulpbladen. Tekenaar Alfred Mazure creeerde de Haagse detective Dick Bos, de jiu-jitsu expert die figureerde in beeldromannetjes, die oplagen van boven de honderdduizend haalden. Hij staakte zijn werk in de Tweede Wereldoorlog toen hij weigerde tendenslektuur voor de bezetter te schrijven, een verleiding waaraan niet elke pulpschrijver weerstand kon bieden, zoals W.J.C. van Santen die zijn pseudoniemen aflegde en onder eigen naam een rabiaat anti-joods romannetjes onder de titel Dr. Nathan Oppenheim's medicinale baden (nazi-uitgeverij Westland in Amsterdam) publiceerde.

Na de oorlog, toen de papierschaarste voorbij was en de leeshonger weer gevoed moest worden, kwamen er allerlei reeksen op klein formaat, zoals de Atoom- en Dynamiet-serie. Dankbaar werd er gebruik gemaakt van vertaalde Amerikaanse pulp. Pikant in dit verband was de verschijning van de vierdelige Thriller-serie 1. Misdaad stelt de wet; 2. De leproos van Molokai; 3. Moord aan de Noordpool en 4. Een demon van ivoor. Achter het pseudoniem Fjodor Klondyke ging W.F. Hermans schuil, die misschien geinspireerd door het voorbeeld van Simenon het ambacht eerst als veelschrijver wilde oefenen, maar daar later altijd beschaamd en geheimzinnig over heeft gedaan. W.F. Hermans debuteerde dus als pulpauteur en nam deeltje 2 later in Drie melodrama's op. In de NRC van 1950 oordeelde hij priesterlijk-bezorgd over de beoefenaars van het genre: 'Om geld te verdienen kan een schrijver ertoe komen populaire boeken te schrijven (potboilers) waar hij zelf niet achter staat. Het bewust schrijven van potboilers voorziet (...) in een accidentele, materiële nood, niet in een innerlijke nood. Gaat men daarmee, om het gewin, te lang door, dan is er kans op een ernstig zielsconflict, ernstige zenuwinstortingen.'

Hella F. Haasse leed minder onder dergelijke remmingen. Ze voltooide in 1955, nadat haar vader was overleden, zijn onder het pseudoniem W.H. van Eemlandt geschreven De vijfde trede.

Het genre kwam langzaam tevoorschijn uit de schuilhoeken van de flodderreeksen. Pocket-uitgeverijen als Bruna kwamen met goed vormgegeven series als Zwarte Beertjes, waarin Havank, Willy Corsari en Robert van Gulik verschenen. Engelse en Amerikaanse pseudoniemen verdwenen, het decor van de misdaad verplaatste zich naar de lage landen, een setting die de pulpschrijvers voorheen te kneuterig en weinig dramatisch voor de lotgevallen van hun speurders hadden gevonden.

Het genre evolueerde dus duidelijk. Met de verdwijning van de buurtbibliotheken en de langzame erkenning dat thrillers en detectives niet tot de wegwerpliteratuur gerekend hoefden te worden, maakte de veelschrijver volgens Docter plaats voor de crime-writer die gemiddeld twee titels per jaar produceert. Het nieuwe respect voor het genre betekende zelfs dat er paperback-uitgaven verschenen. Behalve klassieke misdaadauteurs als Tomas Ross en Jacques Post, ontdekten ook literaire schrijvers als Maarten 't Hart, Jef Geeraerts en Tim Krabbe de aantrekkingskracht van het spannende misdaadverhaal. Het genre belandde in een schemergebied. De nominatie (1994) van Het woeden der gehele wereld van 't Hart leidde tot zoveel gekrakeel - was het een literaire roman waarin toevallig een moord gebeurt of een full size misdaadverhaal? - dat Ross uit de jury stapte. In 1995 gebeurde hetzelfde met Vertraging van Tim Krabbe. Sindsdien is het einde zoek, ook al doen de misdaadauteurs van het eerste uur wanhopige pogingen om een sluitende definitie voor het genre te formuleren om literaire indringers buiten de deur te houden.

Het is de tragische uitkomst van een lange strijd om erkenning. De ironie wil dat het wegvallen van het onderscheid tussen 'literatuur' en 'genrefictie' alles op losse schroeven heeft gezet. Wat is hoge en lage cultuur? Waarom zou een literator de technieken van de pulp- of misdaadauteur niet toepassen om de postmoderne roman nieuw leven in te blazen en zo de blase geworden lezer weer mee te slepen? Paul Auster gebruikte uiterst geraffineerd de structuur van de who-dunn-it in zijn filosofisch getinte New York-trilogie. Net zoals filmregisseurs er niet voor terugschrikken om een spannende intrige of beproefd procede (road-movie, western, een onbekende serie noire-roman) als voertuig voor hun gedachten te gebruiken, doen literaire schrijvers graag een greep in de rommelkist van de pulpfictie.

En dan is er natuurlijk nog de pastiche. Kort voor zijn dood schreef Bukowski Pulp, een roman met alle ingredienten van Mickey Spillane-achtige crimeroman: grof, humoristisch en spannend. Een vrouw, genaamd Lady Death, dient zich aan in het morsige kantoortje van prive-detective en wenst dat hij de schrijver Celine voor haar opspoort. Ze heeft de schrijver van Reis naar het eind van de nacht gesignaleerd in diverse antiquariaten van Hollywood. 'Haar jurk zat zo strak dat de naden ervan bijna op knappen stonden,' schrijft Bukowski ademloos en straks als een pulpauteur. 'En ze liep op hakken die zo hoog waren dat ze op miniatuurstelten leken. Ze wankelde als een dronken invalide de kamer rond met haar duizelingwekkende prachtlijf.'

De ogen van de lezer zuigen zich vast aan het papier. De hartslag versnelt. De lippen worden droog. Wie had ooit gedacht dat een slecht boek zo goed kon zijn?


Cor Docter - Grossiers in moord en doodslag. Veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen. F 29.50. Uitg. Meulenhoff

Pierre Assouline - Simenon. Biografie. Uitg. De Prom. In de ramsj bij De Bijenkorf.

 

 

TERUG NAAR BEGIN PAGINA
HOME

OVERZICHT ALLE AUTEURS

OVERZICHT LEESTEKSTEN