INHOUD HOENJET
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

Print deze Pagina

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in HP/De Tijd

Hans Hoenjet

Moord in de literaire
salon

Ooit schreef Raymond Chandler in zijn legendarische essay The simple art of murder (1944) dat er kwalitatief weinig verschil tussen de gemiddelde literaire roman en de gemiddelde detective bestaat. Alleen kreeg hij specimina van de eerste soort zelden onder ogen, omdat intellectuele romans van middelmatige kwaliteit bitter weinig verschenen. Daarentegen publiceerde men middelmatige misdaadromans bij de vleet. En dat leidde tot allerlei tragische misverstanden over het literair gehalte van de crime novel, aldus Chandler.
 
 

Tegenwoordig ligt de zaak wat ingewikkelder. Met de commercialisering van het literaire uitgeefbedrijf en de toenemende productie van licht verteerbaar proza verschijnen er steeds meer literaire romans, die beslist niet beter zijn dan de doorsnee-thriller uit de Zwarte Beertjes-reeks van Bruna. Toch voelen veel Nederlandse misdaadauteurs zich nog steeds ondergewaardeerd en beklagen ze zich wanneer literaire schrijvers zich van de techniek van de misdaadroman bedienen en zo een Gouden Strop in de wacht slepen.

Paradoxaal genoeg illustreren de Maand van het Spannende Boek en de jaarlijkse uitreiking van de Gouden Strop dat de status van de thriller en de detective in de Nederlandse letteren nog steeds beroerd is. De bekroning van Maarten ‘t Harts Het woeden der gehele wereld (1994) en Tim Krabbé’s Vertraging (1995) gaf destijds aanleiding tot gekrakeel over de branchevervaging tussen misdaadfictie en ‘hogere’ literatuur. Tomas Ross, René Appel, Theo Capel en hun vakbroeders vroegen zich af of de toekenning van de prijs aan een literaire schrijver niet in strijd was met de bedoeling van de Gouden Strop. Het ging toch om de promotie van de misdaadroman in Nederland?

Ook andersom was er sprake van koudwatervrees. Tim Krabbé stak zijn dédain voor de misdaadroman niet onder stoelen of banken en zei: "Ik raak zeer geïrriteerd als ze het etiket ‘thriller’ op mijn werk plakken. Dat is een snackbar-bord op mijn driesterrenrestaurant." Hier sprak duidelijk een chef-kok die bang was voor frietbakker te worden uitgemaakt. Het zou hem meer hebben gesierd als hij in navolging van de Amerikaanse schrijver Paul Auster juist had erkend dat de beste vertegenwoordigers van de misdaadroman ‘pretentieloze, rechttoe-rechtaan schrijvers’ zijn die ‘niet alleen meer over het […] leven te zeggen hebben, maar vaak nog gehaaidere, frissere zinnen’ schrijven dan de zogeheten serieuze schrijvers.

Wie het werk van Hammett, Chandler, Simenon, Highsmith, Elmore Leonard, James Ellroy en andere grootmeesters van de misdaadroman kent, weet dat de grenzen tussen literatuur en populaire misdaadfictie niet altijd even scherp te trekken zijn. Gecanoniseerde schrijvers als Faulkner (Sanctuary), Graham Greene (The Third Man), Capote (In cold blood) en zelfs Umberto Eco (De naam van de roos) maakten geraffineerd gebruik van de conventies van de misdaadroman. Daarmee appelleerden ze aan onze heimelijke zucht naar sensatie en behoefte aan de oplossing van raadsels in een wereld waar elke samenhang en logica soms verdwenen lijkt. Verhalen over moord en doodslag blijven fascinerend, of het nu Kain en Abel is of ‘een interessant geval van vermomming en poging tot moord als Roodkapje’ zoals Julian Symons ooit schreef.

Toch blijft er behoefte aan onderscheid bestaan. Critici hameren erop dat een misdaadroman vooral escape en amusement biedt en over moord en doodslag moet gaan. Maar ook deze aantrekkelijke definitie is niet waterdicht. Negentiende-eeuwse feuilletonisten als Dickens, Balzac en Zola lieten hun personages misdaden plegen, gebruikten een cliffhanger aan het eind van elke hoofdstuk en moesten voor alles entertainen, omdat ze voor hun maandelijkse inkomsten afhankelijk waren van de opbrengsten uit hun schrijfarbeid.

Is de oplossing van een moordraadsel dan het exclusieve kenmerk van een misdaadroman? Dat geldt zeker vooral voor de ouderwetse whodunnit met zijn soms quasi-wetenschappelijke speurtocht naar de dader, waarin logica en deductie centraal staan. Raymond Chandler deed de klassieke puzzelroman in de ban, omdat het een futloos en onrealistisch genre was geworden dat te ver van de rauwe werkelijkheid afstond, en transformeerde de whodunnit tot iets geheel nieuws. Gewaagder is de whydunnit waarin we meteen te weten komen wie de moord heeft gepleegd, maar we nieuwsgierig blijven doorlezen omdat we de motieven van de dader willen begrijpen. De howdunnit met zijn nadruk op de ontmaskering van de listen en de lagen van de moordenaar, leunt meer op de traditionele formule, maak kan spannend zijn als de auteur van goede huize komt.

 

Waarom zouden we de zaak niet eens omdraaien en literaire schrijvers erop wijzen dat ze in ambachtelijk opzicht veel kunnen opsteken van de beste misdaadauteurs? Hemingway liet zich al inspireren door het kale, onopgesmukte proza van Dashiell Hammett. Schrijvers uit de Amerikaanse school van het dirty realism als Raymond Carver en John Ford borduurden daar behendig op voort. Ook leent de ruige, cynische toon van de gemiddelde crime novel zich uitstekend voor een pastiche of parodie, zoals Martin Amis demonstreerde in Night train. Alleen al stilistisch kan er dus een vitale impuls van goede misdaadfictie uitgaan, omdat sommige misdaadauteurs minder gehinderd worden door literaire remmingen. Hun spreektaal-achtige dialogen zijn vaak sprankelender en realistischer dan de gekunstelde spraakwatervallen waar we in veel intellectuele romans op worden getracteerd.

Omdat misdaadfictie in de eerste plaats moet amuseren, mag de schrijver de gemiddelde lezer niet intimideren met moeilijke woorden of homerische vergelijkingen. Veel beter is een effectieve, kale stijl, liefst met gebruikmaking van concrete werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, en ontdaan van hinderlijke franje als sierlijke adjectieven, uitgesponnen metaforen of lange innerlijke monologen. Geen wonder dat veel misdaadschrijvers de grondbeginselen van het vak in de journalistiek leerden.

De beste misdaadromans gaan niet per sé over de cerebrale speurtocht naar een moordenaar, maar schilderen vooral een sfeer of milieu (b.v. Los Angeles in de jaren dertig, Amerika in de Kennedy-era, Nederland aan de vooravond van de moord op Fortuyn) en troosten ons niet met de geruststellende gedachte, dat alles uiteindelijk goed afloopt. Nee, meestal eindigen ze in mineur. Ze verschaffen ons inzicht in de raderwerken van een gewelddadige samenleving en ze bevredigen op een primitief niveau onze behoefte aan bestraffing van het kwaad. Bovendien hebben ze een onmiskenbaar eigen atmosfeer en stijl. Je kunt The big sleep van Raymond Chandler blijven lezen vanwege de couleur locale en de virtuoze dialogen zonder iets te snappen van de ingewikkelde intrige, waar overigens soms geen hout van klopt. James Ellroy blijft leesbaar vanwege zijn mitrailleur-achtige proza, bruutheid en obsessie voor schuld en boete.

Vooral de rechttoe-rechtaan stijl, de suspense en de naargeestige sfeer van de keiharde roman noir hebben menige literaire schrijver geinspireerd tot de compositie van een spannende roman met een filosofische inslag. De New York-trilogie van Paul Auster is een metafysische zoektocht naar identiteit op basis van het stramien van een detective. Lang voordat Auster naam maakte als intellectueel romancier probeerde hij in zijn onderhoud te voorzien als broodschrijver van detectives. Hoe kafkaesk en diepgravend zijn oeuvre inmiddels ook mag zijn, Auster profiteert nog steeds van zijn kennis van de hardgekookte roman. In zijn huidige werk gebruikt hij thriller-elementen en een uitgebeende stijl om zijn boeken meer suspense te geven.

Paul Auster is niet toevallig zeer geliefd in Frankrijk. Misdaadschrijvers uit de hard boiled school mochten er al vroeg op een welwillende, kritische belangstelling rekenen. Na de Tweede Wereldoorlog richtte Duhamel de fameuze Serie Noir op, een reeks waarin de belangrijkste Amerikaanse vertegenwoordigers van het genre verschenen. Malraux en Gide bewonderden Hammett. Joseph Kessel zorgde voor de promotie van Horace McCoy wiens They shoot horses don’t they door de existentialisten als een genadeloos, metafysisch verhaal over marathon-dansen in het Hollywood van de Depressie werd geprezen. In McCoy’s groteske novelle zagen ze vooral de uitwerking van een interessant filosofisch probleem: mag je iemand anders uit mededogen vermoorden? Sartre zou later opmerken: " We zochten in de Amerikaanse roman iets heel anders dan alleen maar wreedheden en geweld.’

Zoals de essayist Ed Schilders in een interessante studie aantoonde is L'étranger van Camus misschien wel het bekendste voorbeeld van een literaire roman die gemodelleerd werd naar een misdaadverhaal. Het boek verscheen in 1942 toen de stroming van de 'hardboiled novel' al lang en breed tot Frankrijk was doorgedrongen. Albert Camus liet zich inspirereren door The postman always rings twice van James Cain, dat in 1939 was verfilmd door de Franse cineast Pierre Chenal en drie jaar later als Ossesione door Visconti.

The Postman gaat over de ter dood veroordeelde Frank die, terugblikt op de gebeurtenissen die tot zijn arrestatie leidden. Hij herinnert zich hoe hij als zwerver werk vindt bij een Grieks-Amerikaanse restauranthouder. Samen met diens echtgenote Cora beraamt hij twee moordaanslagen op 'de Griek' . De eerste aanslag mislukt, de tweede poging, een geënsceneerd auto-ongeluk, slaagt wonderwel. Wanneer Cora een telegram krijgt waarin staat dat haar moeder is overleden, reist ze af naar de begrafenis en heeft Frank een slippertje met ene Madge. Als Cora later zelf bij een fataal auto-ongeluk om het leven komt, wordt Frank beschuldigd van haar dood en gearresteerd.

Camus gebruikt ook het gegeven van de begrafenis, maar dan aan het begin van zijn boek. Meursault, de hoofdpersoon, ontvangt een telegram met de doodstijding van zijn moeder. Hij gaat vervolgens naar een lachfilm van Fernandel en brengt de nacht met de vrouw Marie door. Na de uitvaart van zijn moeder raakt hij betrokken bij een vendetta in Noord-Afrika waarna hij een Algerijn vermoordt. Net zoals Cora blijft Meursault onbewogen na de begrafenis van zijn moeder. Hij zegt letterlijk: 'Uiteindelijk was er niets veranderd.'

In beide boeken maken de rechters gebruik van oneigenlijke argumenten om een doodvonnis uit te lokken. Frank uit The postman wordt veroordeeld omdat de jury denkt dat hij er met Madge vandoor wilde gaan en bang was dat Cora hem uit wraak zou verlinken. Meursault uit L'étranger bekent weliswaar de moord op de Algerijn, maar wordt ter dood veroordeeld omdat hij een 'misdadig hart' heeft. Immers, na het overlijden van zijn moeder ging hij gewoon naar de bioscoop en dook hij in bed met Marie.

The postman always rings twice leest als een realistisch, hardgekookt verhaal, terwijl L'étranger een filosofische roman is over het absurde leven van een indolente man die zich pas bij zijn terechtstelling realiseert dat zelfs een stuurloos bestaan alleszins gelukkig kan zijn. Ook al lijkt het leven zinloos, het kan maar het beste helemaal geleefd worden. Net zoals Frank begrijpt Meursault achteraf niet goed waarom hij iemand kon vermoorden. In de rechtszaal geeft hij de verblindende zon de schuld. Iedereen lacht hem uit, behalve een journalist in wie we Camus herkennen.

 

Allemaal mooi en wel, maar welke Nederlandse auteurs hebben zich toegelegd op het schrijven van literaire fictie volgens het stramien van de misdaadroman? Couperus is natuurlijk een klassiek schoolvoorbeeld. Hij schreef met Van oude mensen een literaire thriller en familieroman over de nasleep van een crime passionel in Nederlands-Indie.

Harry Mulisch gebruikte de conventies van de whodunnit succesvol in De Aanslag, waarin de spanning afhangt van de vraag wie de dader van de moord op een collaborerende politieagent is geweest. Gerard Reve maakte een mooie, broeierige literaire thriller met De vierde man, een gesloten-kamermysterie met homo-erotische ondertonen.

Van de drie auteurs uit ons taalgebied die een mix van misdaad- en literaire fictie schrijven, hebben er twee de Gouden Strop gewonnen. Maarten ‘t Hart is met zijn voorkeur voor de psychologische thriller duidelijk een adept van de school van Patricia Highsmith, hoewel hij bij het bedenken van zijn intriges sterk leunt op de Agatha Christie-school en het logisch denken en deduceren bij hem een wel erg centrale rol spelen. In De zonnewijzer (2002) combineert hij zijn voorliefde voor travestie, het gereformeerde cultuurgoed en satire op het academisch milieu met een moordverhaal waarin het dubbelgangersmotief een grote rol speelt. Het is allemaal heel inventief en intelligent gedaan, maar het blijft toch vooral een kluchtig detectiveverhaal dat het moet hebben van de hilarische beschrijvingen en komische dialogen. In zijn vorige literaire thriller – Het woeden der gehele wereld – slaagde hij beter in zijn opzet.

Tim Krabbé schrijft zeer hybride romans. In 1984 wees het Fonds van de Letteren een subsidieaanvraag af voor zijn evergreen Het gouden ei, omdat de thrillerstijl en de hoge amusementswaarde niet te verenigen zouden zijn met de eis van literaire diepgang en stilistische kwaliteit.. Dat hij niet van de straat is, bewijst Krabbe met zijn bizarre intriges en obsessie voor thema’s als macht, vriendschap en liefde. In Het gouden ei heft de vereniging in de dood het kwellende gemis van een geliefde op en eenzelfde zwart-romantisch procedé past hij min of meer toe in Vertraging en De grot.

Zijn stijl varieert van vlak tot aangenaam strak en zijn beeldspraak is heel raak en origineel, hoewel hij soms met zijn ietwat gezochte metaforen de plank merkwaardig mis kan slaan. Hij schrijft in elk geval geen crime, want daarvoor zijn z’n boeken te melancholisch en doet hij een te groot beroep op de bereidheid van de lezer om te geloven in de macht van het toeval. Dat hij echter kwistig de technieken van de thriller toepast, staat buiten kijf, en alleen al daarom zou hij ruiterlijk voor zijn schatplichtigheid aan het misdaadgenre mogen uitkomen.

Renate Dorrestein liet zich in Het geheim van de schrijver al kennen als iemand die verzot is op plotten, intriges bedenken en de lezer listig om de tuin leiden, eigenschappen die ze deelt met veel misdaadauteurs en vertellers als Graham Greene en Iris Murdoch. Dat ze internationaal doorbrak met Een hart van steen, waarin een gezin door een moordpartij desintegreert, hoeft geen verbazing te wekken. Amerikanen zijn verzot op angst, dood en walging in de suburb. Dorrestein heeft de Vinex-wijk getransformeerd tot het epicentrum van haat en sadisme en de moord van de straat naar de doorzonwoning gehaald. Ondanks haar ietwat jolige Joop ter Heul-toon weet Dorrestein door een intelligente plot, de juiste dosis broeierigheid en horror, en de alledaagse, herkenbare decors een flinke dosis huiver in haar proza te introduceren.

Opvallend is dat de Nederlandse literaire schrijver moord en doodslag nauwelijks als een sociologisch verschijnsel beschrijft, weinig feitelijke research doet en zich liever laat inspireren door de puzzelroman of de psychologische thriller dan door de hardboiled novel. Dat is jammer want de 'roman noir' en de detective met een private eye in de hoofdrol bieden vaak interessantere aanknopingspunten voor een literair verhaal met filosofische implicaties. Maar ja, Nederland heeft geen Al Capone gekend en gangsteroorlogen bleven beperkt tot kleinschalige afrekeningen in het criminele milieu.

Niettemin, de voortdurende aanwas van interessante, kwalitatief hoogstaande thrillers en detectives bewijst dat het genre vitaal is en zichzelf blijft vernieuwen. Juist dankzij de verfrissende pretentieloosheid van ‘the boys in the back room’en hun grote aandacht voor plotten kunnen literatoren het nodige van hen leren. De Amerikaanse schrijver Paul Auster doet daar in elk geval niet nuffig over. Bovendien roemt hij de betere misdaadroman als een heilzaam medicijn en een balsem voor stress en chronische beklemming. Een betere aanbeveling voor het genre valt moeilijk te bedenken.

TERUG NAAR BEGIN PAGINA