CuBra

INHOUD VAN BOXTEL
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
AUDIO
SPECIALE BIJDRAGEN
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het literair tijdschrift Raster

 

H. van Boxtel

De mannetjes- en vrouwtjespygmeepapegaai


1. De Pygmeepapegaai is een papegaai die men eigenlijk 1 niet kan zien.

 

1 ‘Eigenlijk’ dient men hier te begrijpen als ‘eigenlijk’ in de zin van dat witte wijn eigenlijk wit is. Dat is namelijk niet zo. Het idee is wel wit, de wijn zelf is een beetje gelig; toch heet de wijn wit te zijn.

2. De Pygmeepapegaai is het idee van een papegaai die balanceert op de grens van onzichtbaar zijn en zichtbaar zijn.

 

3. De ene keer lukt het beter dan de andere keer.

4. Van de meest volmaakte exemplaren weten we niets, helemaal niets, van de minder volmaakte bijna niets 2.


2 Wat Van den Dobbelsteen insinueert in zijn ‘Werken I’, dat de kleinste van de soort in de Boeddha-zit op hun tak zouden zitten, moeten we daarom alleen al naar het land der fabelen verwijzen.

5. Het onzichtbaar zijn is, in de lijn van de evolutie gezien, bepaald geen sterk idee.

6. Het levert met name voor de papegaaien zelf, en vooral naar elkaar toe, eigenaardige problemen op.

7. Bij het voortplanten bijvoorbeeld, waarbij zij elkaar niet eens, of hoogstens amper, kunnen vinden.


8. Laat staan de verschillende vitale delen die in het spel zijn -die altijd, slapend èn opgewekt, kleiner zijn dan het geheel waartoe zij behoren- en dus voor nog grotere problemen zorgen.

9. Mede door de moeilijke bereikbaarheid voor elkaar, hebben deze papegaaiebeestjes, naar het zich laat aanzien, een bijzonder krachtig stemgeluid ontwikkeld.

10. De stem wordt door hen vooral als een instrument gebruikt om de ander op het aantrekkelijke fysiek en karakter van de spreker zelf te wijzen.

11. Dat het stemgeluid zo verschrikkelijk hard is 3, is mogelijk een gevolg van de grote zeldzaamheid van de soort en de spreiding ervan over het gehele zuidelijk halfrond.

3 De geleerden die hier wensen te spreken van geluids-explosies verzanden zonder uitzondering in een taalstrijd. Kan een explosie, heet het dan, een explosie genoemd worden wanneer deze een week lang aanhoudt? ‘Naar het volume genomen wel, maar het moet, naar de aard van de zaak, ook vlug gebeuren’ weet De Bie die zich graag een barokke purist noemt. Dat een knal, aan de andere kant, die een week of meer aangehouden wordt, naar de maten van het heelal en de eeuwigheid gemeten -wat de enige echte werkelijkheid is- nog geen vliegewind voorstelt en de naam explosie niet verdient, en zeker niet wanneer we de oerknal zelf niet in de veelheid van nòg meer explosies willen zien opgaan (Van Soom) is zeker waar, maar draagt evenmin bij tot een dieper inzicht in het onderwerp van studie.

12. Om elkaar op grote afstand -zonder iets te zien- te verleiden, zijn zij tot het gebruik van vuile taal overgegaan. Luid, en duidelijk 4.

4 Tot een populaire kamerzanger zal de Pygmeepapegaai waarschijnlijk wel nooit uitgroeien. Het verwoede pogen van Van Oostende in zijn ‘Mijn papegaai, dat is een aardig beestje’ toch iets in die richting te realiseren is origineel maar zinloos te noemen. Zijn stelling dat de Pygmeepapegaai alleen in de huiselijke sfeer te houden is wanneer men hem houdt achter geluidsdicht glas, vooral wanneer de omgeving mede bevolkt wordt door opgroeiende jeugd en jong-volwassenen, toont bovendien dat de katholieke grondslagenstrijd van die dagen ook deze heetgebakerde auteur, bij het schrijven van dit werk, niet onberoerd liet. Hetzelfde geldt voor Dirkx (‘Rap gebeden’ pag. 1692 e.v.: ‘...wat hier ten hemel schreit... etc. etc.)

13. Dat ze meteen nadat ze uit het ei gekropen zijn- zonder dus ooit iets van wie of wat dan ook gehoord kunnen hebben- schunnigheden te berde brengen is te begrijpen als een logisch gevolg van een evolutionair proces, en heeft niets te maken met een aangeboren vuile geest 5.

5 Van Opdorp, M. : ’Zonder titel: 16 gedachten’ (met name H. 9, blz. 17). Letterlijk: ‘...een aangeboren vuile geest, als een natuurlijk gegeven, zoals droogkloterij ook als een aan de geboorte voorafgaand gegeven beschouwd kan worden’. Elders (‘Opus 12, ten tweede male’) stelt deze ‘beat-bioloog’ dat, omdat scrabeuse woorden veelal kort zijn, zij juist ‘swing’ in de taal brengen. En ‘swing’ is de ‘jus’ die ‘de leden soepel houdt’.

14. De meest minimale variant van het oorspronkelijke idee van het kleinste van het kleinste heeft mogelijk alleen in iets als het Aards Paradijs bestaan.

15. In de laatste dagen daarvan echter moeten ze zo ongeveer hun eerste meetbare formaat 6 bereikt hebben.

6 Curieus zijn heden ten dage de theorieën van Koek nu is gebleken dat deze zijn berekeningen uitgevoerd heeft met gegevens die afgeleid zijn van fossiele resten van 12 zandvlooien, zonder uitzondering van het mannelijk geslacht. Na een uitgebreid rekenkundig onderzoek komt hij tot de conclusie dat de mannelijke en vrouwelijke Pygmeepapegaaien ‘oorspronkelijk niet pasten’ en oppert dan zijn beroemde theorie van de verbale en non-verbale sexuele vermenigvuldiging. De pogingen, in de jaren die volgen, Koek zalig te doen verklaren, vinden waarschijnlijk hun oorsprong in het feit dat de theoretische mogelijkheid hier lijkt te zijn ontstaan dat ‘de geloofswaarheid van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd (...) ook wetenschappelijk-theoretisch houdbaar, en zelfs toetsbaar, geworden is’ (Meijers, in: ‘De empirische theologie’). De proeven van Koek met ‘vrouwelijke stemmen en stemmen met baard ‘ (sic) worden veelal sexueel theologisch geïnterpreteerd, maar zijn zonder enige twijfel ornithologisch van strekking. ( zie bijv. de autobiografie ‘Koek’ blz. 71 e.v.)

16. Er zijn misschien wel geen fossiele resten bewaard.

17. In hun vroegste tijden leidden ze een fictief bestaan in hun eigen gedachten, en waren alleen zichtbaar wanneer ze een noot gegeten hadden 7.

7 Volgens sommige theologen, Meijers voorop, zou dit betekenen dat, strikt naar de kerkelijke leer genomen, deze vogels in essentie engelachtig zijn, immers zuiver geest zijn, met een mogelijke materiële verschijning. In deze kringen betekent dit dat de Pygmeepapegaai, evenals de engel, hoger in de zijnsorde staat dan de mens. De stelling van Pijnenburg dat wanneer we voor de engelen een klasse in de orde van de vogels inruimen, het probleem van de gedaalde mensen-status opgelost is, werd grondig weerlegd door Meijers (In: Geen engel, geen vogel, 2700 pag.’s) waarin deze uitputtend varieert op het thema dat de Pygmeepapegaai juist geen vogel genoemd mag worden. Het hierin in het vooruitzicht gestelde werk (‘De orde van de Edelzangers’) waarin bewezen gaat worden dat het onwelvoeglijke taalgebruik van de beestjes, metaforisch begrepen, handelen over de hemelse liefde, is thans, 21 jaar later helaas nog niet verschenen.

18. Was die het lichaam gepasseerd, dan waren ze weer weg.

19. Zo hebben zij uiteindelijk geleerd zich voort te planten met een volle maag.

20. Het hebben van een dikke buik heeft zich dan ook geleidelijk aan bij hun erfelijke eigenschappen gevoegd.

21. Zo heeft het kunnen gebeuren dat ze thans 2,6 cm groot zijn en altijd wat vettig van aard zijn.

22. De eieren van de wijfjes zijn dan ook kogelrond 8.

8 W. E. Moonen heeft in zijn ‘Eiologie van de zuidelijke soorten’ op onorthodoxe maar overtuigende wijze aangetoond dat het hangbuikje van de gemiddelde Pygmeepapegaai een evolutionair produkt is dat tevens zijn uitdrukking vindt in de bollingscurve van de eiwand.

23. Het volume van hun lichaam is voor onze oren niet in evenwicht met het volume van hun stem.

24. Hij leeft gewoon in disharmonie met de mensennatuur.

25. Wanneer men hem hoort maar niet ziet, dan heeft hij òf nog niet gegeten òf zijn het de jonkies die aan het spelen zijn.

26. Die zijn heel erg.

27. Omdat zij nog niets van voortplanten afweten, halen zij nog grappen uit met hun stem.

28. Zij weten niet dat het menens is met die vuile taal, en beseffen niet dat de stem in feite een voortplantingsorgaan is.

29. Zij schreeuwen hun dubbelzinnigheden dan ook voor de lol totdat ze voorgelicht zijn, en daarna uit noodzaak.

30. Er zijn zeelui geweest die zo’n kleintje juist daarom voor de gein op hun schouder lieten wonen.

31. Iedereen dacht dan dat het de zeeman was die vuile praatjes aan het verkopen was.

32. Maar dat was niet waar.

33. Dan lachten ze vervolgens samen op, want een papegaai kan niet laten het geluid na te maken wat zijn baas maakt.

34. Iedereen dacht dat die zeeman lachte, maar wel erg hard voor hem alleen.

35. En dan lachten ze nog harder enzovoort tot ze beide hun stem kwijt waren.

36. Verder zijn ze hetzelfde als alle andere papegaaien: ze hebben mooie kleuren, drinken graag een beetje wijn en vinden een spiegel het mooiste wat er is.