________________________________
[20 mei 2010 - nr
208)
Ouden van dagen
Schoonebeek
heeft het niet zo op ouderen of senioren. Op die woorden dan.
Bejaarden zijn het. Dat klinkt veel mooier. Ook heel mooi: ouden van
dagen.
Waarom zijn er
eigenlijk geen ouden van dagen meer? De term had toch niets
denigrerends of anderszins beledigends? En toch zijn ze weggesaneerd.
(Net als gehandicapten trouwens. Dat zijn tegenwoordig mensen met
een uitdaging. Of, nog erger, mensen met een ‘special need’. Een
taal is zo dom als zijn domste gebruiker.)
Schoonebeek
kent een tekening van Peter van Straaten waarop twee ouden van dagen
min of meer moeizaam aan de wandel zijn. In het onderschrift laat
Van Straaten de vrouw tegen de man zeggen: “Lukt het nog? Of zal ik
vast vooruit gaan?”
Schoonebeek is
een beetje jaloers op die twee oudjes in die tekening. Hij weet dat
de kansen op een mopperige oude vrouw aan zijn zij over een jaar of
twintig, dertig zo goed als nihil zijn. Want dan zou hij nu toch
over een mopperige middelbare eega moeten beschikken en dat doet hij
niet. Zijn relationele servies is al lang geleden aan scherven
gegaan.
Maar van de
week, hij zette juist het oud papier buiten, kwam hem het
schitterend vervolg op die Van Straaten-tekening onder ogen. In
levende lijve nog wel.
Een oude man
zoemde doodgemoedereerd in zo’n elektrisch karretje aan hem voorbij.
Terwijl een meter of twintig daarachter een moeizaam doorpuffende
bejaarde vrouw tevergeefs probeerde het tempo bij te benen. Zij
wiste zich met een bonte zakdoek het zweet van het voorhoofd.
Het was typisch
zo’n tafereeltje waar je er maar een paar keer in je leven eentje
van tegenkomt. Een cadeautje. Nét te apart om het zelf verzonnen te krijgen.
Schoonebeek was
de rest van de avond in zijn verbeelding die gemotoriseerde oude van
dagen. Zijn wraak op de immer afwezige wederhelft smaakte zoet.
|