>  home

 

   >  speciaal

 

   >  auteurs

 

   >  teksten

 

   >  brabants

 

   >  audio

 

 












 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

inhoud Jan de Jong  <       

 

Schoonebeek  <    

Schoonebeeks

               Donderdag

________________________________  [1 juli 2010 - nr 214)

              

 

 

Afscheid

 

Schoonebeek leest zijn kranten voor de columns. Niet dat het nieuws hem geen belang inboezemt, maar ach, dat komt zich langs zoveel kanalen onontkoombaar binnenvechten, daar heeft een mens niet echt een krant meer voor nodig. Maar een goede columnist wordt een vriend wiens menig er toe doet. Ook al heb je het vlees en bloed op de achtergrond nog nooit in levende lijve ontmoet. Een vriend voor het leven. Voor zo lang het duurt. Want ook vrienden voor het leven stappen er op zeker moment uit.

Tja.

Het mooie van columnistenvrienden is dat ze daarover ook kunnen vertellen. Als het meezit. Die hartaanval van Ischa Meijer, die had De Dikke Man natuurlijk ook niet zien aankomen. Die leverde van de ene dag op de andere ineens geen stukje op. Alsof er iemand opbelt: ‘Weet je wie er dood is?’

Andere vrienden worden ziek en staan soms ruimhartig een afscheidsbezoekje toe. Zoals Jan Vrijman in zijn laatste Journaille, eenvoudigweg getiteld: ‘De laatste, denk ik’.

 

Aan het eind van mijn leven, begin van het sterven, kijk ik naar de grote vogel op de rand van mijn bed. Hij loert niet, hij waakt en wacht tot ik hem roep. Dit is, denk ik, mijn laatste Journaille. De geest wil nog wel, het lichaam weigert. Veel dank voor alle belangstelling.

 

Zo stond het op 10 mei 1997 op de voorpagina van Het Parool. En Schoonebeek herinnert zich hoe hij destijds dat stukje vijf keer achter elkaar las en toen (toen niemand keek) een piepklein traantje wegpinkte. Gelukkig dat Vrijmans geest nog wilde, want anders was er van dit afscheid vast ook niets terechtgekomen. Hoewel.

Nog indrukwekkender vond Schoonebeek het afscheid van Karel van het Reve als Parool-columnist. Bij hem was het wel de geest die het liet afweten. Het schrijven van een beetje samenhangend stukje was bij hem verworden tot een dagenlange kwelling van vergeten, oprakelen, opnieuw vergeten. Waarna de volstrekte uitputting volgde. En daarna begon het hele circus weer van voren af aan. Want het wezen van de columnist schuilt nou eenmaal in de regelmaat. Op 11 mei 1996 verscheen Van het Reves laatste stukje in de krant. Het eindigde, na een korte verhandeling over Goethes huwelijk met de zus van Christiaan Vulpius, zo:

 

Dan gebeurt het volgende: opeens ontschiet mij de naam Christiaan Vulpius. Terwijl ik, al ijsberend, probeer die naam terug te halen, ontschiet mij de hele Christiaan. Ik weet opeens niet meer van welke tijdgenoot van Goethe mij de naam ontschoten is. Eckermann? Zoon August? Secretaris John? Frau von Stein?

Terwijl ik wanhopig probeer althans de naam Goethe vast te houden, raak ik die naam ook al kwijt en weet ik niet meer over welke tijdgenoot van wie ik wat wil schrijven. Ik zink weg in een poel van vergetelheid.

Vaarwel.

 

Mooi van triestheid, triest van mooiheid, vindt Schoonebeek. En stiekem denkt hij na over zijn eigen afscheid. Weet hij het niet meer, of kan hij het niet meer? Dat is de kwestie. Hoe het ook zij, die stekker moet er uit. Op enig moment en voor altijd.

Schoonebeek kijkt uit het raam en zucht. Voelt hij de finale vermoeidheid al, of is het slechts tijdelijk? Hij keert terug naar zijn toetsenbord. En maakt zijn vingers soepel voor de laatste aanslagen. Dan tikt hij met een tevreden glimlach zijn laatste hoopvolle woorden:

 

Tot na de vakantie.